ECLI:NL:RBNHO:2023:7373

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
23/3488
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking uitkering Participatiewet

Op 10 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die sinds 9 oktober 2021 een uitkering op grond van de Participatiewet ontving, bezwaar maakte tegen de intrekking van zijn uitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. De voorzieningenrechter oordeelde dat het dossier en het onderzoeksrapport te summier waren om de basis te vormen voor het bestreden besluit. Verweerder had de uitkering per 23 juni 2023 ingetrokken, maar verzoeker stelde dat er sprake was van een onvolledig dossier en dat de rechtmatigheid van de gegevens niet kon worden getoetst zonder de ontbrekende stukken. Tijdens de zitting op 30 juni 2023 werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende spoedeisend belang was, aangezien verzoeker onvoldoende bestaansmiddelen had. De rechter wees het verzoek toe en schorste het besluit van 23 juni 2023 tot zes weken na de beslissing op bezwaar, en bepaalde dat de uitkering aan verzoeker moest worden hervat. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3488

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer

(gemachtigde: P.I. Algoe).

Inleiding

1.1.
Verweerder heeft verzoeker meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 mei 2023 niet meer wordt uitbetaald. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Bij besluit van 23 juni 2023 heeft verweerder de Pw-uitkering van verzoeker met ingang van 9 oktober 2021 ingetrokken en beëindigd per 23 juni 2023. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en medegedeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening beschouwd moet worden te zijn ingediend hangende dit bezwaar.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker ontvangt sinds 9 oktober 2021 een uitkering op grond van de Pw naar de norm alleenstaande. Verweerder is een heronderzoek gestart naar de feitelijke woonsituatie.
3. Uit dit rechtmatigheidsonderzoek blijkt volgens verweerder dat verzoeker over de periode 1 januari tot en met 31 december 2022 een stroomverbruik van 590 kWh en een gasverbruik van 150 m3 heeft. Het waterverbruik was in de periode 9 oktober 2021 tot en met 7 december 2022 7m3. Dit verbruik is veel lager dan het gemiddelde verbruik volgens het Nibud. Het water- en gasverbruik is extreem laag. De bevindingen ten aanzien van het waterverbruik komen niet overeen met de verklaring van verzoeker. Op 15 december 2022 is verzoeker geïnformeerd over de bevindingen. Volgens verweerder is vervolgens mogelijk een vooropgezet tijdelijk verblijf op het inschrijfadres aangevangen, nu het verbruik vanaf januari 2023 is gestegen. Uit de bankafschriften blijkt volgens verweerder dat de meeste pintransacties hebben plaatsgevonden in [plaats 1] en [plaats 2] . Verzoeker heeft een huisarts en apotheek in [plaats 1] . Op 5 april 2023 is met verzoeker gesproken en heeft aansluitend een huisbezoek plaatsgevonden. Er is toen onder meer gezien dat er weinig voedsel in de koelkast was en dat op de fruitschaal gerimpelde appels lagen. Er was geen kledingkast aanwezig. De woning zag er onbewoond uit. Ook is geen doordringende rookgeur waargenomen, noch is er nicotine aanslag op de muren, terwijl verzoeker een fanatiek roker is. Ook heeft een omgevingsonderzoek plaatsgevonden. Volgens verweerder zijn daaruit elkaar tegensprekende, elkaar wederzijds uitsluitende verklaringen naar voren gekomen. Enerzijds wordt verklaard dat de woning niet in gebruik is, anderzijds dat verzoeker er altijd is. Op basis van het onderzoek heeft verweerder besloten de uitkering in te trekken per 9 oktober 2021 en te beëindigen per 23 juni 2023.
Standpunten verzoeker
4. Verzoeker verzoekt een voorlopige voorziening te treffen inhoudende het met terugwerkende kracht doen schorsen van het bestreden besluit, dan wel het doen toekennen van een voorschot per datum van het inleidend verzoek (7 juni 2023) ter hoogte van de bijstandsnorm van verzoeker, tot zes weken na de beslissing in de bodemzaak.
4.1
Verzoeker voert aan dat er sprake is van een onvolledig dossier. Er is meermaals aan verweerder verzocht om (onderliggende) stukken te verstrekken. Verweerder heeft hier alleen per mail van 9 juni 2023 op gereageerd. Door verweerder is op 27 juni 2023 medegedeeld dat er geen verdere stukken voorhanden zijn. Zonder de ontbrekende stukken kan niet worden getoetst: de rechtmatigheid van verkrijging alsmede de juistheid van de verbruiksgegevens water/gas/elektra, de rechtmatigheid van het huisbezoek en de juistheid van verslaglegging daarvan, de juistheid van vastlegging van het buurtonderzoek, de juistheid van verslaglegging van het rechtmatigheidsgesprek en de juistheid van verslaglegging van de bankmutaties.
4.2.
Verzoeker voert daarnaast aan dat het recente verbruik van gas/water/licht hoger ligt dan in het verleden. Dit verbruik kan niet meer worden aangemerkt als extreem laag. Dat verzoeker kennelijk regelmatig pint in [plaats 1] maakt niet dat hij geen hoofdverblijf heeft in [woonplaats] . Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij tot december (regelmatig) in [plaats 1] heeft gewerkt. Volgens verzoeker is zijn woning ingericht. De aangetroffen kleding is niet beschreven en er is kennelijk geen onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van huisvuil, natte was of handdoeken. Ook is er kennelijk geen onderzoek gedaan naar recent waterverbruik in douche/wasbak/wc en de aanwezigheid van verzorgingsartikelen. Het huisbezoek is kennelijk onvolledig geweest en er is dus geen sprake van een zorgvuldig onderzoek. Dat de woning geen bewoonde indruk maakt is dan ook onvoldoende gemotiveerd. Ten aanzien van het omgevingsonderzoek wordt niet begrijpelijk gemotiveerd waarom de ontlastende verklaring onjuist zou zijn en de kennelijk belastende verklaring(en) wel waarheidsgetrouw zouden zijn, los van de omstandigheid dat de betreffende verklaringen in het dossier ontbreken en dus de gedetailleerdheid en betrouwbaarheid daarvan niet kan worden gecontroleerd. Het feit dat geen rookgeur is waargenomen zegt niets over zijn verblijf in de woning. Op basis van de inhoud van de samenvattende rapportage kan niet worden geconcludeerd dat voldoende aannemelijk is dat verzoeker in de betreffende periode zijn hoofdverblijf heeft verloren op het adres.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. Er is voldoende spoedeisend belang aanwezig nu verzoeker op dit moment onvoldoende eigen bestaansmiddelen heeft.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het toegestuurde dossier en het onderzoeksrapport te summier zijn om de basis te kunnen vormen voor het bestreden besluit. In het dossier zit het rapport beëindiging van 26 juni 2023 en het verslag van het gesprek op 5 april 2023. De bevindingen uit het onderzoeksrapport zijn beknopt beschreven; zo is niet duidelijk wat de aanleiding voor het onderzoek is geweest en ontbreken foto’s waarnaar verwezen wordt (bijvoorbeeld van de stand van de watermeter). Ook ontbreken de onderliggende verbruiksgegevens van het gas, water en licht. Hetzelfde geldt voor de bankafschriften, terwijl wel wordt verwezen naar de pintransacties. Daarnaast zijn de bevindingen uit het huisbezoek zeer beperkt beschreven, waardoor niet duidelijk is waaruit precies volgt dat de woning er ongebruikt/onbewoond uit ziet. Tot slot ontbreken ook de verklaringen die door buurtbewoners zijn afgelegd. Door gemachtigde van verweerder is ter zitting erkend dat deze stukken en/of beschrijvingen (op dit moment) niet aanwezig zijn. Daarbij is ter zitting door verzoeker naar voren gebracht dat zijn leefsituatie vanaf januari 2023 is gewijzigd, omdat hij vanaf eind december 2023 geen werk meer verricht in [plaats 1] . Uit het dossier blijkt niet dat onderzoek is verricht naar de gewijzigde leefsituatie, maar wordt enkel melding gemaakt van mogelijk vooropgezet tijdelijk verblijf. Ook blijkt dat na 5 april 2023 geen nader onderzoek is verricht naar de situatie op dat moment, terwijl de uitkering per 23 juni 2023 wordt beëindigd.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het besluit in de bezwaarprocedure naar verwachting geen stand zal kunnen houden, in ieder geval niet in deze vorm.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 23 juni 2023 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en bepaalt dat verweerder de betalingen van de uitkering aan verzoeker hervat overeenkomstig de voor hem geldende norm.
9.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden en krijgt verzoeker een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit van 23 juni 2023 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder de betalingen van de uitkering aan verzoeker hervat overeenkomstig de voor hem geldende bijstandsnorm;
- draagt verweerder op het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Dijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.