ECLI:NL:RBNHO:2023:7292

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
15/113646-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsoverweging en vrijspraak van strafbare voorbereidingshandelingen ex art. 10a Opiumwet met veroordeling voor het voorhanden hebben van vuurwapen en drugs

Op 27 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie, MDMA-pillen en softdrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 mei 2023 in Krommenie, gemeente Zaanstad, een vuurwapen van het merk Beretta en bijbehorende munitie voorhanden had. Daarnaast had hij opzettelijk een hoeveelheid MDMA en meer dan 30 gram hennep en hasjiesj in zijn bezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op cocaïne, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij cocaïne voorhanden had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het vuurwapen en munitie, aan het verkeer worden onttrokken, terwijl een geldbedrag aan de verdachte wordt teruggegeven. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 13 juli 2023, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/113646-23 (P)
Uitspraakdatum: 27 juli 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 juli 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. van der Most en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Apeldoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is samengevat ten laste gelegd dat hij op 2 mei 2023 cocaïne en/of MDMA (feit 1), meer dan 30 gram hasjiesj en/of hennep (feit 2) en een pistool (feit 4) voorhanden heeft gehad. Verder wordt de verdachte verweten voorbereidingshandelingen te hebben gepleegd ten aanzien van – kort gezegd – het maken, vervoeren of verkopen van cocaïne (feit 4). De volledige tenlastelegging luidt dat:
1.
hij op of omstreeks 2 mei 2023 te Krommenie, gemeente Zaanstad opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA, zijnde cocaïne en/of MDMA en/of MDA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 02 mei 2023 te Krommenie, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 435 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 2 mei 2023 te Krommenie, gemeente Zaanstad om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door voorhanden te hebben een hoeveelheid versnijdingsmiddelen en/of een weegschaal en/of een snijplank en/of een (grote) hoeveelheid verpakkingsmateriaal;
4.
hij op of omstreeks 2 mei 2023 te Krommenie, gemeente Zaanstad een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten één pistool, van het merk Beretta, type model 92, kaliber 9mm. zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of één of meer stuk(s) munitie van categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten één of meer (volmantel) patro(o)n(en) van het kaliber 9mm. voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit, namelijk voor zover dat feit ziet op cocaïne, en tot bewezenverklaring van de onder 1 (overig), 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft zij zich op het standpunt gesteld dat niet de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheid van 435 gram kan worden bewezenverklaard, maar wel het voorhanden hebben van
eenhoeveelheid. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit gaat de officier van justitie uit van een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken voor zover dat feit ziet op cocaïne. Voor het overige heeft hij zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu – kort gezegd – op basis van het proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2023 (dossierpagina 97 e.v.) niet overtuigend kan worden bewezen dat de onder de verdachte aangetroffen stoffen THC-gerelateerde middelen zijn. Van de verbalisant die dit proces-verbaal heeft opgesteld, is de deskundigheid ten aanzien van het vaststellen van middelen als zijnde hennep en/of hasjiesj onvoldoende gebleken. Ook overigens biedt het dossier geen overtuigend bewijs voor de stelling dat sprake is van THC-gerelateerde middelen.
Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient de verdachte eveneens vrijgesproken te worden van het onder 3 ten laste gelegde feit, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, voor zover dat feit ziet op cocaïne, zodat hij van dat deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt immers niet dat onder de verdachte cocaïne is aangetroffen.
3.3.2
Vrijspraak feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De woning van de verdachte is doorzocht. Hierbij zijn onder meer stoffen aangetroffen die gebruikt kunnen worden als versnijdingsmiddel voor cocaïne: 8,6 gram paracetamol in poedervorm en een zak dextrose. Hoeveel dextrose dit is, is niet vastgesteld. Evenmin is geverbaliseerd wat de gebruikelijke versnijdingsverhouding is tussen cocaïne en dextrose. In de woning zijn verder een weegschaal, vijzel en diverse verpakkingen met ongevouwen ponypacks aangetroffen. Er is geen cocaïne aangetroffen.
Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om bewezen te verklaren dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor – kort gezegd – de handel in cocaïne, zoals beschreven in de tenlastelegging. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de verdachte heeft verklaard dat hij voor eigen gebruik onversneden cocaïne kocht en dit thuis (voor eigen gebruik) versneed, omdat dit voordeliger was. Als hij (een kleine hoeveelheid) versneden cocaïne mee naar buiten wilde nemen, bewaarde hij dit in ponypacks, die hij alleen in grootverpakking kon aanschaffen, aldus de verdachte, reden waarom hij deze dingen in huis had. Nu het dossier verder geen aanknopingspunten biedt voor (het voornemen tot) het verhandelen van cocaïne, moet de verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft nog overwogen of – mede gelet op de eigen verklaring van de verdachte – een letterlijke lezing van de Opiumwet wel tot een veroordeling voor het treffen van voorbereidingshandelingen zou moeten leiden, nu de verdachte heeft verklaard dat de hierboven genoemde voorwerpen en stoffen bestemd waren voor het verwerken van cocaïne (te weten het versnijden van cocaïne voor eigen gebruik). Gelet echter op het in de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1982/83, 17975, 3, pagina 4) omschreven doel van artikel 10a van de Opiumwet zal de rechtbank niet tot veroordeling voor dit feit over gaan. Het wetsartikel richt zich immers primair op de bestrijding van de (internationale) handel in drugs en is expliciet niet gericht op het scheppen van ruimere strafrechtelijke mogelijkheden tot optreden tegen gebruikers van verdovende middelen.
3.3.3
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4
Nadere bewijsoverwegingen feit 2
In reactie op het standpunt van de raadsman dat niet overtuigend kan worden bewezen dat de onder de verdachte aangetroffen stoffen hennep en hasjiesj zijn, overweegt de rechtbank het volgende.
Het opzettelijk aanwezig hebben van hennep heeft de verdachte ter terechtzitting bekend. Anders dan de raadsman in zijn pleidooi naar voren heeft gebracht, heeft de verdachte ook het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj ter terechtzitting bekend. Op grond van deze verklaring en de overige bewijsmiddelen in het dossier, kan het opzettelijk aanwezig hebben van deze stoffen worden bewezenverklaard.
De rechtbank overweegt ten overvloede ten aanzien van de tenlastegelegde hasjiesj dat een verbalisant in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal (dossierpagina 97 e.v.) de stof heeft herkend als hasjiesj. Deze conclusie heeft hij ook onderbouwd met een toelichting op waarom hij de stof als hasjiesj herkent. De rechtbank acht deze verbalisant voldoende deskundig om tot deze conclusie te komen, gelet op de gegeven informatie over zijn ervaring in soortgelijke zaken. Deze manier van vaststelling dat sprake is van hasjiesj is bovendien gebruikelijk in dit soort zaken.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het onder 2 ten laste gelegde feit kan worden bewezenverklaard, zowel voor de stof hennep als voor de stof hasjiesj. Het verweer wordt verworpen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 2 mei 2023 te Krommenie, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA;
2.
hij op 2 mei 2023 te Krommenie, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, en een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep;
4.
hij op 2 mei 2023 te Krommenie, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten één pistool, van het merk Beretta, model 92, kaliber 9mm., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten volmantelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren, waarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan de verdachte worden opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, al dan niet in combinatie met een taakstraf. De verdachte is bereid mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van wapens en (bijbehorende) munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en is daarom bij wet verboden.
Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van vier MDMA-pillen en circa 130 gram softdrugs (hennep en hasjiesj). Het gebruik van harddrugs en softdrugs levert gevaar op voor de gezondheid van de gebruikers en kan leiden tot verslaving. Het gebruik van (en handel in) verdovende middelen leidt bovendien direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt zo een bron van overlast voor de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 6 juni 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel meeweegt.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 7 juli 2023, opgemaakt en ondertekend door [naam] (als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland). De reclassering rapporteert onder meer dat de verdachte gedurende zijn detentie aan de slag is gegaan om zijn leven zodanig in te richten dat hij na detentie een nieuwe start kan maken. Om afstand te nemen van zijn huidige milieu heeft de verdachte besloten te verhuizen naar Drachten. Daar kan hij mogelijk aan het werk bij een rioleringsbedrijf waar zijn schoonvader werkt. Zijn inzet tot gedragsverandering ziet de reclassering als een positieve factor. De reclassering adviseert bij bewezenverklaring aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank onder meer rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de straffen die ten aanzien van dit soort feiten in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van vijf maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, namelijk twee maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om zo de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.

7.Beslag

7.1
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
 1 1 stuk munitie (PL1100-2023089809-G1482089);
 1 1 pistool [de rechtbank begrijpt: patroonhouder] (PL1100-2023089809-G1482090);
 1 1 stuk munitie (PL1100-2023089809-G1482091);
 1 1 pistool (PL1100-2023089809-G1482093);
 1 13 stuks munitie (PL1100-2023089809-G1482098); en
 1 3 stuks munitie (PL1100-2023089809-G1482100)
dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 4 bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet of het algemeen belang.
7.2
Teruggave aan de verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
 geldbedrag van 3.800,00 euro (G1482065),
 geldbedrag van 280,00 euro (G1482081),
dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet,
artikel 26, 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
 zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2]. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt, ook als dit inhoudt zich houden aan de aanwijzingen die aan hem worden gegeven;
 zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra deze beschikbaar is. Diagnostiek zal onderdeel uitmaken van de behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
 zich inspant voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding met een vaste structuur;
 meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
 meewerkt aan controle op het gebruik van soft- en/of harddrugs. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
 1 1 stuk munitie (PL1100-2023089809-G1482089)
 1 1 pistool [de rechtbank begrijpt: patroonhouder] (PL1100-2023089809-G1482090)
 1 1 stuk munitie (PL1100-2023089809-G1482091)
 1 1 pistool (PL1100-2023089809-G1482093)
 1 13 stuks munitie (PL1100-2023089809-G1482098)
 1 3 stuks munitie (PL1100-2023089809-G1482100)
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
 geldbedrag van 3.800,00 euro (G1482065)
 geldbedrag van 280,00 euro (G1482081)
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. E.M. van Poecke en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 juli 2023.