ECLI:NL:RBNHO:2023:7115

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
23/3180
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen de sluiting van een woning op grond van artikel 13b Opiumwet

Op 11 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen de sluiting van hun woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Zaanstad had besloten tot sluiting van de woning, omdat er verdovende middelen waren aangetroffen. Verzoekers, bestaande uit vijf personen, waaronder ouders en meerderjarige kinderen, stelden dat de aangetroffen hoeveelheden drugs niet duidden op handel, maar op gebruik. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet zonder meer bevoegd was tot sluiting, omdat niet voldoende bewijs was geleverd dat de aangetroffen drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking waren bestemd. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorste het besluit tot sluiting van de woning tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de woning voorlopig niet gesloten mag worden. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van verzoekers, vooral gezien de medische omstandigheden van verzoekster 2, zwaarder wogen dan de belangen van de burgemeester. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging en het bewijs dat de aangetroffen drugs daadwerkelijk voor handel waren bestemd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3180

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2023 in de zaak tussen

1. [verzoeker 1] ,

2. [verzoekster 2] ,

3. [verzoeker 3] ,

4. [verzoeker 4]

en
5. [verzoeker 5] ,allen
uit [woonplaats] , verzoekers
gemachtigde: mr. L. Stolk-Hogeterp, advocaat te Zaandam,
en

de burgemeester van de gemeente Zaanstad, verweerder

gemachtigde: mr. A.E.M. van den Berg.

Inleiding

In het bestreden besluit van 11 mei 2023 heeft verweerder - bij last onder bestuursdwang - de sluiting gelast van de woning en bijbehorende kelderbox aan de [de woning] (hierna: de woning) met ingang van 17 mei 2023 voor drie maanden.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 16 mei 2023 toegezegd de woning van verzoekers niet te sluiten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stukken naar de rechtbank gestuurd die betrekking hebben op het bestreden besluit en verzocht kennisneming van die stukken te beperken tot de voorzieningenrechter. In een andere samenstelling heeft de rechtbank bij beslissing van 27 juni 2023 de beperking van de kennisneming tot de rechtbank gerechtvaardigd geacht. Verzoekers hebben ter zitting aan de voorzieningenrechter toestemming verleend om van de stukken kennis te nemen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van verweerder en [naam] , in dienst bij verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1.1
Verweerder heeft besloten tot sluiting van de woning van verzoekers op grond van artikel 13b van de Opiumwet, onder de overweging dat in de woning verdovende middelen zijn aangetroffen. Hij verwijst naar een bestuurlijke rapportage van de Politie-eenheid Noord-Holland van 27 maart 2023.
1.2
Verzoekers 1 en 2 zijn de ouders van de verzoekers 3, 4 en 5. De drie laatstgenoemden zijn meerderjarig. Verzoekers 1 en 2 huren de woning sedert enige decennia. Op 15 februari 2023 was verzoeker 3 alleen thuis. De politie heeft toen in zijn kamer 2,41 gram cocaïne en 17,48 gram hennep aangetroffen. Verzoekster 2 is na een Covid-besmetting sinds anderhalf jaar niet tot haar werk in staat.
1.3
In de genoemde bestuurlijke rapportage is - samengevat - onder meer het volgende vermeld. Op 15 februari 2023 hebben toezichthouders van verweerder en agenten van de Nationale Politie met een particuliere beveiligingshond kelder- en garageboxen gecontroleerd aan de [straat] . De politieambtenaren hebben, nadat de beveiligingshond een signaal gaf bij de kelderbox van nummer [de woning] , daar aangebeld. Verzoeker 3 deed de deur van de kelderbox open. Toen de verbalisanten zich van hem en de woning afwendden, heeft verzoeker 3 de deur van de box dichtgegooid, waarna de politieambtenaren naar de voordeur van de woning liepen. Daar hoorden zij meerdere malen het geluid ven een toilet die werd doorgetrokken. Enkele minuten later deed verzoeker 3 de voordeur open. De politieambtenaren hoorden bij binnenkomst de waterbak van het toilet stromen en zagen rondom het toilet gruisresten van hennep op de grond liggen. In de toiletpot zagen zij papierresten en zij zagen dat verzoeker 3 een bezweet hoofd had en dat zijn ademhaling hoog was.
De politieambtenaren hebben daarna rondgelopen in de woning. In de slaapkamer van verzoeker 3 troffen zij de volgende middelen aan:
  • drie wikkels met in totaal 2,41 gram cocaïne (bevestigd door onderzoek van het NFI);
  • vijf gripzakjes met in totaal 17,48 gram hennep.
Verzoeker 3 gaf aan dat de drugs niet van hem waren.
In het rapport is voorts vermeld dat uit politiesystemen volgt dat ten aanzien van verzoeker 3 in de afgelopen zestig maanden 10 antecedenten zijn vermeld, waarvan in ieder geval 1 antecedent in verband met het bezit van harddrugs. Daarnaast zijn in de registraties in het politiesysteem ten aanzien van verzoeker 3 meerdere (anonieme) meldingen opgenomen die zouden duiden op straathandel (elders, buiten de woning) in verdovende middelen. Eenmaal zou verzoeker 4 daar volgens die anonieme melding ook bij betrokken zijn geweest.
1.4
Verweerder legt aan het sluitingsbevel samengevat het volgende ten grondslag. De op 15 februari 2023 aangetroffen hoeveelheid drugs betreft een handelshoeveelheid verdovende middelen. Verweerder acht zich daarom bevoegd op grond van artikel 13b Opiumwet tot sluiting van de woning over te gaan. Hij acht het niet aannemelijk dat de aangetroffen verdovende middelen niet van verzoeker 3 waren. Verzoekers moeten volgens verweerder allen op de hoogte zijn geweest van de aanwezigheid van de drugs. Dat de aangetroffen verdovende middelen ook daadwerkelijk bedoeld waren om te verhandelen blijkt volgens verweerder uit de hoeveelheid en diversiteit van de aangetroffen middelen, de wijze van verpakking en ook de registraties van verzoeker 3 in het politie systemen waaruit het ernstige vermoeden volgt dat verzoeker 3 in verband kan worden gebracht met de handel in verdovende middelen.
Volgens zijn eigen beleidsregel “Beleid artikel 13b Opiumwet gemeente Zaanstad 2021” gaat verweerder in beginsel over tot het geven van een schriftelijke waarschuwing bij de aanwezigheid van een hoeveelheid harddrugs van minder dan 5 gram en softdrugs minder dan 30 gram. Van dat uitgangspunt wijkt verweerder in dit geval af omdat er volgens verweerder sprake is van een “ernstig geval", gelet op de aard en hoeveelheid van de aangetroffen middelen (hennep en cocaïne), omdat de woning volgens verweerder een belangrijke rol vervulde bij de handel in verdovende middelen (door de aanwezige handelshoeveelheid en het toilet doorspoelen), de registraties in het politiesysteem en de veiligheids- en gezondheidsrisico van handel in verdovende middelen. Daarbij komt dat de woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Daarom mag verweerder ook tot sluiting van woningen overgaan als volgens zijn eigen beleidsregels niet geheel aan de voorwaarden voor sluiting van woningen is voldaan. Verweerder wil vooral in een dergelijke wijk met een sluiting een signaal afgeven. Verweerder is op grond van het PACT Poelenburg-Peldersveld en het ‘Uitvoeringsplan Veilig wonen, werken en verblijven’ gehouden met een zichtbare aanpak van drugshandel een belangrijke bijdrage aan de verbetering van het woon- en leefklimaat van de wijk te leveren. In reactie op de zienswijze van verzoekers stelt verweerder dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de aanwezige verdovende middelen niet aanwezig waren voor verkoop, aflevering of verstrekking.
Ten aanzien van de toetsing van evenredigheid van de maatregel, overweegt verweerder allereerst dat verzoekers tezamen een maandelijks netto-inkomen genereren van tenminste € 5.100.-, hetgeen bijna twee keer een modaal netto inkomen bedraagt. Het gezin als geheel, maar ook individueel, is daarom niet kwetsbaar. Omdat alle bewoners van de woning meerderjarig zijn en zij, op een na, allemaal een inkomen hebben, acht verweerder zich niet verantwoordelijk een oplossing te vinden voor het gevolg van zijn besluit dat verzoekers de woning zullen moeten verlaten. Verzoekers zijn zelf verantwoordelijk voor het vinden van (tijdelijke of na huurontbinding permanente) vervangende woonruimte.
Sluiting van de woning is een geschikt middel om herhaling van de overtreding te voorkomen. Dat verzoeker 3 inmiddels een baan heeft, overtuigt verweerder er niet van dat daarmee de kans op herhaling volledig is weg genomen. Verweerder verwijst daarbij naar de antecedenten. De stelling van verzoekers 1 en 2 dat zij nooit kennis hebben gehad van drugshandel en druggebruik van verzoeker 3, brengt verweerder niet tot een ander besluit.
In het kader van de verwijtbaarheid, stelt verweerder dat de woning een totale oppervlakte heeft van 55 vierkante meter en dat de woning werd bewoond door 5 volwassenen. Gelet op het aantal slaapkamers en het aantal volwassenen heeft het er alle schijn van dat de slaapkamers door meerdere bewoners werden gebruikt, dus ook de slaapkamer waar de verdovende middelen in het zicht zijn aangetroffen. Van het ontbreken van iedere vorm van verwijtbaarheid bij alle verzoekers is geen sprake. Verweerder realiseert zich dat het tijdelijk niet kunnen verblijven in de woning een onwenselijke, en gezien de medische klachten van [verzoekster 2] , stressvolle situatie kan zijn. Echter, nergens uit volgt dat [verzoekster 2] vanwege medische redenen een binding heeft met de woning zelf. Verweerder is ambtshalve bekend met het feit dat woningcorporaties de huurovereenkomst opzeggen als in een woning druggerelateerde activiteiten plaatsvinden. Dit gebeurt echter ongeacht of verweerder tot sluiting overgaat, reden waarom hij dit nadelige gevolg slechts beperkt meeweegt in de evenredigheidstoets. Ook zijn er meerdere ‘verzwarende omstandigheden’ zoals genoemd in paragraaf 3.6 van zijn beleidsregel, namelijk een combinatie van lijst I en lijst II middelen, er is sprake van gevaarzetting en risico’s voor de omgeving gelet op de kwetsbaarheid van de wijk en de locatie van de woning in een wooncomplex met meerdere woonlagen. In de belangenafweging laat verweerder het algemeen belang zwaarder wegen dan het belang op het ongestoord kunnen uitoefenen van het woongenot en het recht op privéleven van verzoekers.
Wat voeren verzoekers aan in bezwaar
2. Verzoekers voeren aan dat verzoekers 1 en 2 niets wisten van de verdovende middelen in de woning. Zij waren op 15 februari 2023 niet in de woning aanwezig. De aangetroffen hoeveelheid drugs betrof geen handelshoeveelheid, maar een hoeveelheid voor eigen gebruik. Verzoeker 3 heeft ook toegegeven dat hij een gebruiker is. De hennep en cocaïne waren verpakt in wikkels en gripzakjes omdat hij ze zo had gekocht. Er is in de woning ook geen ander materiaal gevonden wat duidt op verkoop. De woning ligt dan wel in een voor (drugs)criminelen kwetsbare wijk, maar er is niet vanuit de woning verhandeld. Verzoeker 3 betwist dat hij verdovende middelen verhandelde, ook al komt dat vermoeden naar voren uit de politieregisters. Het dossier bevat ook geen verklaringen of meldingen dat verdovende middelen inderdaad vanuit de woning werden verkocht. De sluiting zou vooral moeten zijn gelegen in het doorbreken van de bekendheid van de woning in het drugscircuit, maar uit de feiten en omstandigheden volgt niet dat daarvan sprake is. Er is van loop van en naar of overlast vanuit de woning niet gebleken en bovendien is het herstel van de openbare orde al in gang gezet omdat de rest van de familie nu op de hoogte is dat verzoeker 3 een gebruiker is. Er bestaat daarom geen noodzaak om de woning te sluiten.
De sluiting is volgens verzoekers ook onevenredig. Uit het besluit volgt dat vooral de signaalfunctie ten grondslag ligt aan de sluiting. Een bestuurlijke herstelsanctie moet echter (primair) zijn gericht op herstel van de oorspronkelijke toestand. In dit geval is niet bekend en ook door verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de woning onderdeel is van het drugscircuit. Verzoeker 3 heeft nu werk en het gaat beter met hem. Ook houden verzoekers 1 en 2 nu streng toezicht op hem en de andere kinderen. Verweerder had overeenkomstig het beleid met een schriftelijke waarschuwing in dit geval kunnen volstaan. Verweerder heeft ook onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat verzoekers geen andere verblijfplaats kunnen vinden, ook niet voor drie maanden. Voor mevrouw [verzoekster 2] zou een andere omgeving haar herstel tegenwerken. Zij heeft medische klachten waarmee verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden. Door deze klachten is zij gebonden aan de woning, omdat de woning haar rust geeft en zij een emotionele en langdurige binding met de woning heeft en een netwerk in de omgeving. De inkomsten van het gezin maken het niet mogelijk om een woning in de vrije sector voor meerdere meerderjarige gezinsleden te huren. Evenmin kunnen de kinderen het huis uit omdat zij onvoldoende inschrijfjaren hebben en te weinig inkomsten om zelf te huren. Het gezin is hecht, zodat ook niet verwacht kan worden dat zij apart van elkaar gaan wonen. Daarbij is ook sprake van huisdieren, waarvoor geen opvang gevonden kan worden. De belangenafweging is daarom onzorgvuldig en onevenredig. Ter zitting hebben zij daar nog aan toegevoegd dat het gezin recent tot de conclusie is gekomen dat het in ieders belang is dat verzoeker 3 de woning wel gaat verlaten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt wel voor wat betreft de te treffen voorziening maar overigens niet in een (eventueel) bodemgeding.
3.2
De voorzieningenrechter kan bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen enerzijds betrekken of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter kan daarnaast de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de behandeling van de bodemzaak (in dit geval de bezwaarprocedure) afwegen tegen de belangen van de burgemeester die pleiten tegen het treffen daarvan.
3.3.
In een bijlage heeft de voorzieningenrechter enige regels opgenomen die in de uitspraak worden aangehaald.
Bezwaar redelijk kans van slagen
4.1
Het bezwaar van verzoekers heeft een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter legt dit als volgt uit.
4.2
In artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, Opiumwet is bepaald:
“De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf: a) een middel als bedoeld in lijst I of lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is (…).”
4.3
Niet in geschil is dat 2,41 gram harddrugs en 17,48 gram hennep in de woning van verzoekers is aangetroffen. Ook bevat het dossiers geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat is geconstateerd dat in de woning verkoop, aflevering of verstrekking van drugs plaatsvond. Weliswaar stelt verweerder onder verwijzing naar de observatie van de politie over het toilet (doorspoelen) dat er meer drugs in de woning aanwezig waren, maar die (enkele) stelling is voor het bewijs daarvan niet toereikend, terwijl de bewijslast op verweerder rust.
4.4
Verzoekers betwisten dat sprake is van een handelshoeveelheid en stellen dat verzoeker 3 een gebruiker is en dat de aangetroffen verdovende middelen dus alleen voor eigen gebruik waren. Verweerder had daarom volgens verzoekers niet de bevoegdheid om tot het sluiten van de woning over te gaan.
4.5
Volgens artikel 13b Opiumwet is voor toepassing van de bevoegdheid tot sluiting niet vereist dat de verkoop, aflevering of verstrekking in (of vanuit) de woning is vastgesteld. De burgemeester komt de bevoegdheid tot sluiting toe als drugs in de woning zijn aangetroffen die daar voor verkoop, aflevering of verstrekking aanwezig zijn. In de rechtspraak wordt bij wijze van vuistregel bij de beoordeling of de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen erop wijzen dat die voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, aangesloten bij de door het openbaar ministerie voor een vergelijkbare beoordeling toegepaste criteria in de Richtlijnen voor strafvordering Opiumwet [1] . Volgens die richtlijn wordt een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram in beginsel als hoeveelheid aangemerkt die duidt op bezit voor eigen gebruik en dus niet voor handel. De hoeveelheid die is aangetroffen in de woning van verzoekers ligt hier inderdaad boven.
Uit de Richtlijnen voor strafvordering Opiumwet van het openbaar ministerie volgt echter ook dat pas vanaf een hoeveelheid van 5 gram (bij harddrugs) en 30 gram (bij softdrugs) reeds op grond van die hoeveelheid sprake is van een zogeheten ‘dealerindicatie’ waarbij opzet op handel aan de orde is en wordt handel dus in beginsel aangenomen. Tussen 0,5 en 5 gram harddrugs en 5 en 30 gram softdrugs is volgens die richtlijn een extra indicatie nodig om aan te nemen dat sprake is van (opzet op) handel. Bij hoeveelheden boven 5 gram harddrugs en 30 gram softdrugs wordt handel verondersteld. Het is dus de vraag of verweerders stelling in het primaire besluit dat reeds uit de aangetroffen hoeveelheid volgt dat sprake is van handelshoeveelheden verdovende middelen, in bezwaar stand zal houden. Of andere omstandigheden die conclusie wel rechtvaardigen, zal dan nader onderzocht kunnen worden. De omstandigheden dat verzoeker 3 eerder, maar niet omstreeks het aantreffen van de drugs, vanwege anonieme meldingen in verband zou zijn gebracht met drugshandel buiten de woning en dat de wijk kwetsbaar is, acht de voorzieningenrechter voor die conclusie vooralsnog niet toereikend. Of de wijze van verpakken van de drugs - en eventueel andere omstandigheden - daarvoor voldoende is, behoeft, tegenover de betwisting door verzoekers, ook nader onderzoek en uitleg in de bezwaarfase. Hetzelfde geldt voor het aantreffen van hennep gruis rond de toiletpot en het feit dat de politieambtenaren in de toiletpot papierresten hebben aangetroffen, waarvan niet duidelijk is wat daar mee wordt bedoeld in relatie tot (handel in) drugs, omdat niet is toegelicht wat voor soort papier dit is.
Daarnaast kan de omstandigheid dat verzoeker 3 een gebruiker is, een verklaring geven voor de verschillende registraties die omtrent hem in het politiesysteem staan. Tot slot kan de aanwezigheid van hard- en softdrugs en de wijze van verpakking van de verdovende middelen ook verklaard worden doordat verzoeker deze gekocht heeft als gebruiker. Daaruit volgt niet zonder meer dat dus sprake is van een handelshoeveelheid verdovende middelen.
4.6
Dat sprake is van een drugs aanwezig voor verkoop, aflevering of verstrekking staat daarom tot heden onvoldoende vast, zodat niet is uitgesloten dat verweerder niet bevoegd is tot sluiting. Of overigens aan de beleidsregels is voldaan voor sluiting, kan de voorzieningenrechter onbesproken laten.
Belangenafweging
5.1
Ook wegen de belangen van verzoekers om tijdens de behandeling van het bezwaar in de woning te mogen verblijven, zwaarder dan de belangen van verweerder om onmiddellijk tot sluiting van de woning over te gaan.
5.2
Niet is gesteld of gebleken dat zich sedert de ontdekking van de drugs in februari 2023 al omstandigheden - te weten aan drugshandel gerelateerde openbare-ordeproblemen - hebben voorgedaan, die voor verweerder de reden zijn om de woning te sluiten.
Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat verzoeker 3 uit de woning zal vertrekken omdat hij gaat samenwonen. Onderzocht zal moeten worden of verzoekers onder andere daarmee daadwerkelijk en overtuigend een situatie kunnen creëren dat wel tegemoet wordt gekomen aan het doel van het voorgenomen ingrijpen van verweerder, met behoud van het woonbelang van de overige verzoekers. Vrees voor recidive kan met het uit beeld zijn van verzoeker 3, die immers wel een imposant strafblad heeft, zoals hij ter zitting heeft bevestigd, in relatie tot de woning nog worden geneutraliseerd. Daar zal verweerder wel garanties voor kunnen verlangen, evenals voor de omstandigheid dat hij wel wil uitdragen dat hij tegen verloedering van de buurt door drugshandel vanuit woningen optreedt. Daarbij komt dat verweerder niet betwist dat mevrouw [verzoekster 2] medische klachten heeft. Verzoekers stellen niet ongeloofwaardig dat voor mevrouw [verzoekster 2] , vanwege deze medische klachten en het feit dat zij veel stress ervaart van de dreigende woningsluiting, het ongestoord kunnen blijven wonen in de woning haar herstel ten goede kan komen. Hoewel verzoekers dit standpunt (nog) niet met medische stukken nader hebben onderbouwd, is het aangewezen dat zij daartoe in de bezwaarfase nog wel in de gelegenheid worden gesteld.
5.2
Het belang van verzoekers en dan met name verzoekers 1 en 2 om hangende de behandeling van het bezwaar in de woning te kunnen blijven en het mogelijk zoeken naar andere oplossingen om het door verweerder beoogde doel te bereiken, weegt gelet op die omstandigheden zwaarder dan het belang van verweerder om op dit moment de sluiting te kunnen realiseren.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om het besluit te schorsen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat verweerder op dit moment de woning (nog) niet mag sluiten.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht dient te vergoeden.
8. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgen verzoekers van verweerder een vergoeding van de proceskosten die zij hebben gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand van een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-, zodat de vergoeding in totaal € 1.674,- bedraagt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van 1.674,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage regels

Opiumwet

Artikel 13b
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a.een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
(…)

Beleid artikel 13b Opiumwet gemeente Zaanstad 2021

Paragraaf 2.1
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
(…)
handelshoeveelheid: een handelsvoorraad hard- of softdrugs zoals bepaald in de ‘Aanwijzing Opiumwet’ van het Openbaar Ministerie:
• onder een handelshoeveelheid softdrugs (een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet) wordt verstaan: meer dan 5 gram hennepproducten (waaronder in ieder geval wiet, hasj, hennepgruis en andere producten met een THC gehalte van meer dan 0,2 %), cannabis, paddo’s en slaap- en kalmeringsmiddelen of meer dan 5 hennepplanten of hennepstekken;
• onder een handelshoeveelheid harddrugs (een middel op lijst I van de Opiumwet): meer dan 0,5 gram (o.a. heroïne, cocaïne, amfetamine, LSD, GHB en XTC, zware pijnstillers, hennepolie en Ritalin) of meer dan 1 XTC pil of meer dan 5 ml GHB;
(…)
3.2.1
Waarschuwing
Als wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 13b Opiumwet volgt in beginsel bij een eerste overtreding een schriftelijke waarschuwing. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken op het moment dat sprake is van een ‘ernstig geval’. Ook kunnen zich ‘verzwarende omstandigheden’ voordoen die een (langere) sluiting noodzakelijk maken.
  • Aanwezigheid hoeveelheid softdrugs (> 5 tot 30 gram softdrugs of 6-20 hennepplanten)
  • Aanwezigheid hoeveelheid harddrugs (> 0,5 tot 5 gram, > 1 tot 5 pillen/tabletten of > 5 tot 50 ml consumptie-eenheid vloeibare harddrugs)
3.2.2.
Ernstige gevallen bij woningen en/of bijbehorend erven
Soms is de aangetroffen situatie dusdanig dat er sprake is van een ‘ernstig geval’. Wanneer er sprake is van een ‘ernstig geval’ wordt de woning in beginsel gesloten conform onderstaande sluitingstermijnen, tenzij er sprake is van ‘verzwarende omstandigheden’. In dat geval kan een langere sluitingsduur noodzakelijk zijn.
1e constatering: 3 maanden
  • Aanwezigheid hoeveelheid softdrugs (≥ 30 gram softdrugs of ≥ 20 hennepplanten)
  • Aanwezigheid hoeveelheid harddrugs (≥ 5 gram / ≥ 5 pillen/tabletten of, ≥ 50 ml consumptie-eenheid vloeibare harddrugs)
  • Strafbare voorbereidingshandelingen
(…)
3.6
Verzwarende omstandigheden
Het is mogelijk dat zich ‘verzwarende omstandigheden’ voordoen waardoor een afwijking van voormelde uitgangspunten en sluitingstermijnen noodzakelijk is. In dat geval is een langere sluitingsduur, vanwege de ernst van de situatie en grotere schending van de openbare orde, noodzakelijk om de in deze beleidsregel genoemde doelen te bereiken. De burgemeester hanteert in die gevallen in ieder geval een sluitingstermijn die bij de eerstvolgende overtreding toegepast zou worden. In het geval van een waarschuwing geldt dat in ieder geval de maatregel bij een eerste constatering bij een ernstig geval wordt gehanteerd.
Hieronder staan de belangrijkste feiten en omstandigheden die kunnen worden aangemerkt als verzwarend. Deze opsomming is niet uitputtend bedoeld.
1. Signalen die duiden op beroeps- of bedrijfsmatigheid, zoals de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, weegschalen, grote geld sommen, assimilatielampen, capaciteit van de kwekerij, vermoeden van eerdere oogsten etc.;
2. Er is sprake van gewelds- of andere openbare orde delicten gelieerd aan de locatie;
3.Er zijn op de betreffende locatie verboden wapens aangetroffen als bedoeld in de Wet wapens en munitie;
4. De gebruikers c.q. eigenaren van het pand hebben antecedenten t.a.v. de Opiumwet en/of de Wet wapens en munitie en/of antecedenten op het gebied van geweld tegen personen of zaken, bedreiging of diefstal en dergelijke;
5.Er is sprake van recidive daaronder in ieder geval begrepen eerdere overtredingen door de gebruikers of eigenaren van het pand van de Opiumwet en/of eerdere sluiting van eigendommen van één of meerdere pandeigenaren op grond van artikel 13b Opiumwet;
6.Er is sprake van een combinatie van middelen als bedoeld op Lijst I en II Opiumwet;
7.De mate van gevaarzetting en de risico’s voor de omgeving;
8.De mate van overlast rondom de locatie;
9.De aannemelijkheid dat er ook andere locaties betrokken zijn bij de drugshandel;
10.Overige feiten en/of omstandigheden die duiden op georganiseerde drugshandel en/of ernstig ondermijnende criminaliteit in (georganiseerd) verband.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Raad van State) gepubliceerd onder nummer ECLI:NLRVS:2013:2362.