Verweerder legt aan het sluitingsbevel samengevat het volgende ten grondslag. De op 15 februari 2023 aangetroffen hoeveelheid drugs betreft een handelshoeveelheid verdovende middelen. Verweerder acht zich daarom bevoegd op grond van artikel 13b Opiumwet tot sluiting van de woning over te gaan. Hij acht het niet aannemelijk dat de aangetroffen verdovende middelen niet van verzoeker 3 waren. Verzoekers moeten volgens verweerder allen op de hoogte zijn geweest van de aanwezigheid van de drugs. Dat de aangetroffen verdovende middelen ook daadwerkelijk bedoeld waren om te verhandelen blijkt volgens verweerder uit de hoeveelheid en diversiteit van de aangetroffen middelen, de wijze van verpakking en ook de registraties van verzoeker 3 in het politie systemen waaruit het ernstige vermoeden volgt dat verzoeker 3 in verband kan worden gebracht met de handel in verdovende middelen.
Volgens zijn eigen beleidsregel “Beleid artikel 13b Opiumwet gemeente Zaanstad 2021” gaat verweerder in beginsel over tot het geven van een schriftelijke waarschuwing bij de aanwezigheid van een hoeveelheid harddrugs van minder dan 5 gram en softdrugs minder dan 30 gram. Van dat uitgangspunt wijkt verweerder in dit geval af omdat er volgens verweerder sprake is van een “ernstig geval", gelet op de aard en hoeveelheid van de aangetroffen middelen (hennep en cocaïne), omdat de woning volgens verweerder een belangrijke rol vervulde bij de handel in verdovende middelen (door de aanwezige handelshoeveelheid en het toilet doorspoelen), de registraties in het politiesysteem en de veiligheids- en gezondheidsrisico van handel in verdovende middelen. Daarbij komt dat de woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Daarom mag verweerder ook tot sluiting van woningen overgaan als volgens zijn eigen beleidsregels niet geheel aan de voorwaarden voor sluiting van woningen is voldaan. Verweerder wil vooral in een dergelijke wijk met een sluiting een signaal afgeven. Verweerder is op grond van het PACT Poelenburg-Peldersveld en het ‘Uitvoeringsplan Veilig wonen, werken en verblijven’ gehouden met een zichtbare aanpak van drugshandel een belangrijke bijdrage aan de verbetering van het woon- en leefklimaat van de wijk te leveren. In reactie op de zienswijze van verzoekers stelt verweerder dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de aanwezige verdovende middelen niet aanwezig waren voor verkoop, aflevering of verstrekking.
Ten aanzien van de toetsing van evenredigheid van de maatregel, overweegt verweerder allereerst dat verzoekers tezamen een maandelijks netto-inkomen genereren van tenminste € 5.100.-, hetgeen bijna twee keer een modaal netto inkomen bedraagt. Het gezin als geheel, maar ook individueel, is daarom niet kwetsbaar. Omdat alle bewoners van de woning meerderjarig zijn en zij, op een na, allemaal een inkomen hebben, acht verweerder zich niet verantwoordelijk een oplossing te vinden voor het gevolg van zijn besluit dat verzoekers de woning zullen moeten verlaten. Verzoekers zijn zelf verantwoordelijk voor het vinden van (tijdelijke of na huurontbinding permanente) vervangende woonruimte.
Sluiting van de woning is een geschikt middel om herhaling van de overtreding te voorkomen. Dat verzoeker 3 inmiddels een baan heeft, overtuigt verweerder er niet van dat daarmee de kans op herhaling volledig is weg genomen. Verweerder verwijst daarbij naar de antecedenten. De stelling van verzoekers 1 en 2 dat zij nooit kennis hebben gehad van drugshandel en druggebruik van verzoeker 3, brengt verweerder niet tot een ander besluit.
In het kader van de verwijtbaarheid, stelt verweerder dat de woning een totale oppervlakte heeft van 55 vierkante meter en dat de woning werd bewoond door 5 volwassenen. Gelet op het aantal slaapkamers en het aantal volwassenen heeft het er alle schijn van dat de slaapkamers door meerdere bewoners werden gebruikt, dus ook de slaapkamer waar de verdovende middelen in het zicht zijn aangetroffen. Van het ontbreken van iedere vorm van verwijtbaarheid bij alle verzoekers is geen sprake. Verweerder realiseert zich dat het tijdelijk niet kunnen verblijven in de woning een onwenselijke, en gezien de medische klachten van [verzoekster 2] , stressvolle situatie kan zijn. Echter, nergens uit volgt dat [verzoekster 2] vanwege medische redenen een binding heeft met de woning zelf. Verweerder is ambtshalve bekend met het feit dat woningcorporaties de huurovereenkomst opzeggen als in een woning druggerelateerde activiteiten plaatsvinden. Dit gebeurt echter ongeacht of verweerder tot sluiting overgaat, reden waarom hij dit nadelige gevolg slechts beperkt meeweegt in de evenredigheidstoets. Ook zijn er meerdere ‘verzwarende omstandigheden’ zoals genoemd in paragraaf 3.6 van zijn beleidsregel, namelijk een combinatie van lijst I en lijst II middelen, er is sprake van gevaarzetting en risico’s voor de omgeving gelet op de kwetsbaarheid van de wijk en de locatie van de woning in een wooncomplex met meerdere woonlagen. In de belangenafweging laat verweerder het algemeen belang zwaarder wegen dan het belang op het ongestoord kunnen uitoefenen van het woongenot en het recht op privéleven van verzoekers.
Wat voeren verzoekers aan in bezwaar
2. Verzoekers voeren aan dat verzoekers 1 en 2 niets wisten van de verdovende middelen in de woning. Zij waren op 15 februari 2023 niet in de woning aanwezig. De aangetroffen hoeveelheid drugs betrof geen handelshoeveelheid, maar een hoeveelheid voor eigen gebruik. Verzoeker 3 heeft ook toegegeven dat hij een gebruiker is. De hennep en cocaïne waren verpakt in wikkels en gripzakjes omdat hij ze zo had gekocht. Er is in de woning ook geen ander materiaal gevonden wat duidt op verkoop. De woning ligt dan wel in een voor (drugs)criminelen kwetsbare wijk, maar er is niet vanuit de woning verhandeld. Verzoeker 3 betwist dat hij verdovende middelen verhandelde, ook al komt dat vermoeden naar voren uit de politieregisters. Het dossier bevat ook geen verklaringen of meldingen dat verdovende middelen inderdaad vanuit de woning werden verkocht. De sluiting zou vooral moeten zijn gelegen in het doorbreken van de bekendheid van de woning in het drugscircuit, maar uit de feiten en omstandigheden volgt niet dat daarvan sprake is. Er is van loop van en naar of overlast vanuit de woning niet gebleken en bovendien is het herstel van de openbare orde al in gang gezet omdat de rest van de familie nu op de hoogte is dat verzoeker 3 een gebruiker is. Er bestaat daarom geen noodzaak om de woning te sluiten.
De sluiting is volgens verzoekers ook onevenredig. Uit het besluit volgt dat vooral de signaalfunctie ten grondslag ligt aan de sluiting. Een bestuurlijke herstelsanctie moet echter (primair) zijn gericht op herstel van de oorspronkelijke toestand. In dit geval is niet bekend en ook door verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de woning onderdeel is van het drugscircuit. Verzoeker 3 heeft nu werk en het gaat beter met hem. Ook houden verzoekers 1 en 2 nu streng toezicht op hem en de andere kinderen. Verweerder had overeenkomstig het beleid met een schriftelijke waarschuwing in dit geval kunnen volstaan. Verweerder heeft ook onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat verzoekers geen andere verblijfplaats kunnen vinden, ook niet voor drie maanden. Voor mevrouw [verzoekster 2] zou een andere omgeving haar herstel tegenwerken. Zij heeft medische klachten waarmee verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden. Door deze klachten is zij gebonden aan de woning, omdat de woning haar rust geeft en zij een emotionele en langdurige binding met de woning heeft en een netwerk in de omgeving. De inkomsten van het gezin maken het niet mogelijk om een woning in de vrije sector voor meerdere meerderjarige gezinsleden te huren. Evenmin kunnen de kinderen het huis uit omdat zij onvoldoende inschrijfjaren hebben en te weinig inkomsten om zelf te huren. Het gezin is hecht, zodat ook niet verwacht kan worden dat zij apart van elkaar gaan wonen. Daarbij is ook sprake van huisdieren, waarvoor geen opvang gevonden kan worden. De belangenafweging is daarom onzorgvuldig en onevenredig. Ter zitting hebben zij daar nog aan toegevoegd dat het gezin recent tot de conclusie is gekomen dat het in ieders belang is dat verzoeker 3 de woning wel gaat verlaten.