ECLI:NL:RBNHO:2023:6957

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
334908 / KG ZA 22-622
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een executiegeschil over wateroverlast en dakgootconstructie tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt in Alkmaar, betreft het een kort geding tussen twee buren, [eiser] en [gedaagden], over een geschil dat voortvloeit uit wateroverlast veroorzaakt door de dakgootconstructie van [eiser]. De rechtbank Noord-Holland heeft op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in een executiegeschil naar aanleiding van een eerder vonnis van 7 december 2022, waarin [eiser] was veroordeeld om een deel van zijn dakgoot te verwijderen en een deugdelijke afwatering aan te leggen. [gedaagden] vorderde in dit kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat hij meende dat [eiser] niet aan de veroordeling had voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om binnen de gestelde termijn aan het vonnis te voldoen, omdat er een maatwerkgoot noodzakelijk was die niet tijdig kon worden geleverd. De voorzieningenrechter schorste daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis totdat de bodemrechter had geoordeeld over de vraag of [eiser] met de werkzaamheden aan het vonnis had voldaan. Tevens werd [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/334908 / KG ZA 22-622
Vonnis in kort geding van 30 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R. Gruben te Voorburg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. R.R. Beuker te Amsterdam,
hierna samen te noemen: [gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 december 2022 met 12 producties,
- de aanvullende producties 13 t/m 20,
- de conclusie van antwoord met 22 producties,
- de akte wijziging eis,
- de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 16 januari 2023,
- de pleitnota van [eiser] .

2.De uitgangspunten

2.1.
Partijen zijn directe buren van elkaar aan de [adres] te [woonplaats] . Voor een klein deel hebben de woningen een gemeenschappelijke dakgoot (‘de zakgoot’). Verder heeft de woning van [eiser] een dakgoot van 19,2 meter (‘de mastgoot’).
2.2.
[gedaagden] heeft zijn woning in 1995 ingrijpend verbouwd, zonder daarbij de dakgoot te vervangen.
2.3.
[eiser] heeft zijn woning omstreeks 2015 ingrijpend verbouwd en onder meer een nieuw dak aangelegd. [eiser] heeft de dakgoot evenmin vervangen.
2.4.
[gedaagden] ervaart sindsdien ernstige wateroverlast en heeft schade in en rondom zijn woning.
2.5.
[gedaagden] heeft meerdere deskundigen onderzoek laten doen naar de oorzaak van de overlast en de schade.
2.6.
[gedaagden] heeft ten laste van [eiser] op [datum] conservatoir beslag gelegd op de woning van [eiser] en conservatoir derdenbeslag gelegd onder Rabobank voor een begrote vordering van € 1.323.000,-.
2.7.
Op 16 juli 2021 heeft [gedaagden] [eiser] gedagvaard en stelt hij, kort gezegd, dat hij meer dan een miljoen euro schade lijdt, doordat sinds 2016 sprake is van een situatie waarbij de mastgoot het hemelwater vanaf het dak van [eiser] niet, althans onvoldoende afwatert. Naast schadevergoeding vordert [gedaagden] dat [eiser] de dakgoten verwijdert en een deugdelijke afwatering via zijn eigen erf aanlegt.
2.8.
De rechtbank heeft de situatie ter plaatse tijdens een descente bekeken en geconstateerd dat de mastgoot twee centimeter over de erfgrens op het perceel van [gedaagden] hangt, dat de afvoer van de mastgoot niet aansluit op de mastgoot zelf en dat de buitenmuren van de woning van [gedaagden] door vochtaanslag zijn aangetast, evenals de vlonder op de grond op het perceel van [gedaagden] . Voor de rechtbank staat de wateroverlast daarmee voldoende vast.
2.9.
Op 7 december 2022 heeft deze rechtbank een deelvonnis gewezen. De rechtbank heeft in dat vonnis, voor zover hier van belang, beslist:

5.1 gelast [eiser] (2 centimeter van) de dakgoot boven het erf van [gedaagden] te verwijderen,
5.2
gelast [eiser] om uiterlijk 21 december 2022 met inachtneming van de daarvoor geldende eisen een deugdelijke afwatering van het bedoelde deel van zijn woning via zijn eigen erf aan te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat hij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000,”.
Het vonnis is voor dit deel uitvoerbaar bij voorraad verklaard en op 12 december 2022 aan [eiser] betekend.
2.10.
[eiser] heeft op 18 januari 2023 een vordering ex artikel 611d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aangebracht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat en na eiswijziging - [gedaagden] te verbieden het vonnis van 7 december 2022 te executeren, althans hem te gebieden die executie op te schorten totdat de bodemrechter heeft geoordeeld over de vraag of [eiser] met de genoemde werkzaamheden aan het vonnis voldoet en zo niet, of de begunstigingstermijn/de dwangsom moet worden opgeschort voor de termijn die [eiser] redelijkerwijs nodig heeft om aan het vonnis te kunnen voldoen, althans de tenuitvoerlegging van genoemd vonnis tot aan dat moment te schorsen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en onder veroordeling van [gedaagden] in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiser] legt primair aan zijn vordering ten grondslag dat hij aan het vonnis heeft voldaan. [eiser] heeft de overbouw van 2 cm van de mastgoot ongedaan gemaakt en ervoor gezorgd dat de mastgoot op een deugdelijke manier op zijn eigen erf afwatert.
Naar zijn mening heeft de rechtbank niet bedoeld dat hij binnen twee weken ingrijpende constructieve aanpassingen aan de goot moest aanbrengen.
Voor zover [eiser] met de door hem gedane aanpassingen niet aan het vonnis heeft voldaan, stelt [eiser] zich subsidiair op het standpunt dat het voor hem onmogelijk was om aan het vonnis te voldoen binnen de gestelde termijn van twee weken. Vrijwel direct na de betekening van het vonnis heeft [eiser] [deskundige] , werkzaam bij [ingenieursbureau] (hierna: [deskundige] ), als deskundige ingeschakeld.
[eiser] heeft op 15 december 2022 opdracht gegeven aan de architect om een deugdelijke berekening conform het Bouwbesluit/NEN Norm uit te voeren, met als randvoorwaarde dat de goot niet verder dan 18 cm mag uitsteken, gemeten vanaf de zijgevel van [eiser] .
Dit was niet mogelijk binnen 2 weken.
[eiser] heeft aan [gedaagden] toegezegd de eventueel door de architect noodzakelijk geachte aanpassing te zullen (laten) uitvoeren. In de tussentijd heeft [eiser] aanpassingen verricht waardoor de mastgoot op zijn eigen perceel afwatert. Evenwijdig over de volle lengte van de mastgoot heeft [eiser] op de dakplaten een waterremmer gemonteerd, die ervoor zorgt dat al het water afkomstig van het dak in de goot terechtkomt. [eiser] is van mening dat hij alles heeft gedaan wat binnen zijn mogelijkheden lag om aan het vonnis te voldoen.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Het spoedeisend belang van [eiser] bij toewijzing van de gevorderde voorziening volgt uit de aard van deze zaak.
4.2.
[eiser] heeft een executiegeschil aanhangig gemaakt in de zin van artikel 438 lid 2 Rv. In dit kort geding staat niet de vraag centraal of [eiser] de in het vonnis van 7 december 2022 aan hem opgelegde dwangsom aan [gedaagden] heeft verbeurd, maar de vraag of het [gedaagden] moet worden verboden het vonnis van 7 december 2022 ten uitvoer te leggen voordat de bodemrechter in de door [eiser] aangespannen zaak op grond van artikel 611d Rv zal beslissen.
4.3.
Volgens artikel 611d Rv kan de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Voor zover de dwangsom verbeurd was voordat de onmogelijkheid intrad, kan de rechter haar niet opheffen of verminderen.
4.4.
De voorzieningenrechter zal de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 december 2022 schorsen. Daartoe overweegt hij als volgt.
4.5.
Een in de beslissing (het dictum) uitgesproken veroordeling moet steeds worden gelezen in verband met de daaraan voorafgaande rechtsoverwegingen waarop zij steunt.
Bij de uitleg van een veroordeling dient de voorzieningenrechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. [1] De voorzieningenrechter kan geen eigen oordeel geven over de juistheid van het vonnis van 7 december 2022 dat ten uitvoer wordt gelegd of van de onderliggende rechtsoverwegingen.
4.6.
Uit de overwegingen waarop de veroordelingen steunen (zie met name r.o. 4.6, 4.11 en 4.12 van het vonnis), blijkt dat hiermee wordt beoogd dat de geconstateerde overbouw (van 2 cm) wordt weggenomen en dat [eiser] dit realiseert door de mastgoot niet meer dan
18 cm te laten uitsteken van zijn zijgevel.
4.7.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat [eiser] moet voldoen aan de vereisten van artikel 5:52 Burgerlijk Wetboek. Dat artikel bepaalt dat een eigenaar verplicht is de afdekking van zijn gebouwen en werken zodanig in te richten, dat daarvan het water niet op het erf van een ander afloopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van wateroverlast en heeft ten aanzien van de mastgoot overwogen dat de vordering van [gedaagden] om [eiser] te gelasten de dakgoot te verwijderen en met inachtneming van de daarvoor geldende eisen een deugdelijke afwatering via zijn eigen erf aan te leggen, kan worden toegewezen. Dit staat ook met zoveel worden in het dictum onder 5.2 van het vonnis van 7 december 2022.
4.8.
Uitgangspunt is dat een uitvoerbaar bij voorraad getroffen voorziening direct ten uitvoer kan worden gelegd. De beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is niet gemotiveerd. Bij de beoordeling van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis moet om die reden een belangenafweging plaatsvinden. Onderzocht moet worden of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de verkregen veroordeling ten uitvoer kan leggen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep moet buiten beschouwing worden gelaten. Wel kan de voorzieningenrechter in zijn oordeelsvorming betrekken of het ten uitvoer te leggen vonnis berust op een kennelijke misslag. [2]
4.9.
Niet gesteld of gebleken is dat het vonnis berust op een kennelijk misslag.
De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat er omstandigheden zijn die meebrengen dat [gedaagden] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid indien hij de executie van het vonnis van 7 december 2022 voortzet.
4.10.
Partijen verschillen wel van mening over de vraag of het vonnis van 7 december 2022 zo moet worden uitgelegd dat de mastgoot en de afwatering moeten voldoen aan de wettelijke eisen (zoals [gedaagden] vindt) of dat [eiser] , in afwachting van een definitieve oplossing, de mastgoot binnen de erfgrens moest brengen en overigens een eigen afwatering moest realiseren (zoals [eiser] vindt).
4.11.
[gedaagden] lijkt het gelijk hier aan zijn zijde te hebben. Hoewel de rechtbank in r.o. 4.11 heeft geconstateerd dat de afvoer van de mastgoot niet aansloot op de mastgoot zelf, blijkt uit de daaropvolgende overweging dat van [eiser] wordt verlangd dat hij voldoet aan de geldende eisen voor een deugdelijke afwatering. Hiervoor gelden de technische eisen uit het Bouwbesluit “bestaande bouw”. Lid 1 van artikel 6.17 van dat Bouwbesluit luidt:
" Een dak van een te bouwen bouwwerk heeft een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater met een volgens NEN 3215 bepaalde capaciteit van ten minste de volgens die norm bepaalde belasting van die voorziening”.
Daaruit volgt dat [eiser] niet kon volstaan met het vervangen en/of aansluiten van een regenpijp. De huidige (tijdelijke) voorziening die [eiser] heeft getroffen, voldoet niet aan de eisen van het Bouwbesluit.
4.12.
Er waren en zijn twee manieren om daar wel aan te voldoen. Ofwel het aanbrengen van een dakgoot met voldoende capaciteit van (met bevestigingsmateriaal) 18 cm breed, ofwel het aanbrengen van een bredere dakgoot waarbij aanpassingen aan de gevel van de woning van [eiser] moeten plaatsvinden om binnen de erfgrens te blijven.
4.13.
Uit contact van [deskundige] met [installatiebureau] is gebleken dat er geen standaardproducten beschikbaar zijn die binnen de te hanteren maatvoering blijven, zodat een maatwerkgoot noodzakelijk is. Een dergelijke maatwerkgoot kon niet binnen de in het vonnis gegeven termijn worden geleverd.
4.14.
Daags na de mededeling dat er geen standaardmaatvoering beschikbaar is voor het aanpassen van de mastgoot, heeft [eiser] de architect opdracht gegeven om een tekening en berekening te maken die zullen voldoen aan de geldende NEN Norm. In verband met de bouwstop rondom de kerstperiode kon de architect deze opdracht niet vóór de tweede week van januari 2023 afronden. Ter zitting heeft [deskundige] meegedeeld dat de architect naar verwachting die dag zijn rapport klaar zou hebben en dat de architect telefonisch de verwachting heeft uitgesproken dat er bouwkundige aanpassingen zullen moeten worden verricht om binnen de gestelde voorwaarden aan de geldende eisen te voldoen.
4.15.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kon [eiser] binnen de in het vonnis gestelde termijn geen inzicht krijgen in de te verrichten werkzaamheden waarbij aan de geldende eisen wordt voldaan. Bovendien heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van de benodigde werkzaamheden nog enige tijd in beslag zullen nemen. [eiser] heeft ter zitting nogmaals benadrukt dat hij uitvoering zal geven aan het advies van de architect en overeenkomstig dat advies de gootconstructie zal aanpassen.
Onder deze omstandigheden is er een gerede kans dat de dwangsomrechter de dwangsom op de voet van artikel 611d lid 1 Rv zal opheffen of verminderen omdat er sprake is van onmogelijkheid om aan de veroordeling te voldoen.
4.16.
[gedaagden] stelt dat het belang van [eiser] desondanks niet opweegt tegen het belang van [gedaagden] bij een deugdelijke hemelwaterafvoer, terwijl bij het uitblijven daarvan de schade alleen maar toeneemt, zodat van hem niet kan worden verwacht dat hij nog eens maanden afwacht. De prikkel die van de dwangsom uitgaat, blijft echter onverminderd bestaan. Het belang van [eiser] bij het staken van de tenuitvoerlegging in afwachting van een beslissing op zijn vordering ex artikel 611d Rv weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval zwaarder.
4.17.
Dit betekent dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen, in die zin dat de voorzieningenrechter gelet op het bepaalde in artikel 438 lid 3 Rv zal overgaan tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, totdat de bodemrechter heeft geoordeeld over de vraag of [eiser] met de genoemde werkzaamheden aan het vonnis voldoet en zo niet, of de begunstigingstermijn/de dwangsom moet worden opgeschort voor de termijn die [eiser] redelijkerwijs nodig heeft om aan het vonnis te kunnen voldoen.
4.18.
[gedaagden] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,82
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.016,00
- overige kosten
0,00
Totaal
1.459,82
4.19.
De nakosten zijn volgens vaste rechtspraak begrepen in de proceskostenveroordeling en zijn vergoedbaar volgens het liquidatietarief.
4.20.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van deze rechtbank van 7 december 2022 in de zaak met zaak- en rolnummer C/15/318775 / HA ZA 21-403, totdat de bodemrechter heeft geoordeeld over de vraag of [eiser] met de door hem verrichte werkzaamheden aan het vonnis heeft voldaan en zo niet, of de begunstigingstermijn/de dwangsom moet worden opgeschort voor de termijn die [eiser] redelijkerwijs nodig heeft om aan het vonnis te kunnen voldoen.
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.459,82,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2023.

Voetnoten

1.HR 2 november 2015, NJ 2004/410
2.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026