ECLI:NL:RBNHO:2023:6954

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
HAA 22/4104
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. Eiser had zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, maar het UWV had deze afgewezen op de grond dat hij op 14 december 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep aangetekend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 juli 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn vrouw en de gemachtigde van het UWV aanwezig was.

De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige beoordeling van het UWV onderzocht. Eiser stelde dat de verzekeringsartsen onjuiste constateringen hadden gedaan en dat zijn klachten, waaronder diabetes mellitus type 2, slaapapneu en vermoeidheidsklachten, niet correct waren beoordeeld. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser op de relevante datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts B&B had de medische belastbaarheid van eiser op overtuigende wijze gemotiveerd en de rechtbank vond geen reden om aan de geschiktheid van de geduide functies te twijfelen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het UWV terecht had geweigerd om eiser een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de afwijzing van zijn WIA-aanvraag te herzien. De rechtbank besloot dat de proceskosten niet vergoed zouden worden, aangezien eiser in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4104

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: S. Gootjes).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 22 juli 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn vrouw, en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als administratief medewerker voor gemiddeld 37,47 uur per week. Dit dienstverband is op 1 december 2019 beëindigd. Terwijl eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 17 december 2019 ziekgemeld in verband met gezondheidsklachten. Het UWV heeft eiser daarop ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Eiser heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 14 december 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft daarom geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 14 juli 2022. De verzekeringsarts B&B heeft de medische belastbaarheid van eiser in bezwaar aangescherpt en opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 juli 2022.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 20 juli 2022
.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Eiser heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. De verzekeringsarts heeft onjuiste constateringen verwerkt in het rapport, onder andere dat eiser de kinderen helpt met schoolwerk. Hij stelt dat de verzekeringsartsen ten onrechte hebben gerapporteerd dat er benutbare mogelijkheden zouden zijn. Verder vindt eiser dat de verzekeringsartsen de ernstige vermoeidheidsklachten onjuist hebben beoordeeld. De internisten hebben geconstateerd dat de vermoeidheidsklachten niet alleen van de DM2
(diabetes mellitus type 2)en OSAS
(slaapapneu)leken te komen, maar dat er in essentie sprake kon zijn van ME/CVS. De verzekeringsarts B&B zou de vermoeidheid van eiser nu anders kunnen beoordelen dan dat de vermoeidheid niet verklaard kan worden door de medische situatie. Ook de schouderklachten zijn volgens eiser onjuist door de verzekeringsartsen beoordeeld. Ten onrechte hebben zij niet vastgesteld dat er sprake was van een frozen shoulder, ondanks dat zij wisten dat er grote bewegingsbeperkingen waren. De verzekeringsarts B&B heeft wel geopperd dat dit zo zou kunnen zijn, maar dit is niet terug te vinden in de aanbeveling en het rapport en er is ook geen rekening mee gehouden in de FML en door de arbeidsdeskundige. Eiser is ook beperkt in dynamische handelingen vanwege zijn frozen shoulder. Eiser vindt dat de schouderklachten, de ME/CVS en de gevolgen van covid in combinatie met een longontsteking meer beperkend zijn voor het opbouwen van lichamelijke conditie en het herstelgedrag dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Het deconditioneren is bij ME/CVS niet het gevolg van een onterecht gehanteerde passieve levensstijl of het langdurig vermijden van activiteiten. Het zijn symptomen van ME/CVS en dienen beschouwd te worden als een stoornis in de energiehuishouding als gevolg daarvan. Eiser stelt verder dat de verzekeringsarts B&B is uitgegaan van gegevens uit 2019, maar de klachten zijn tussen 2019 en 2021 toegenomen. De bevindingen van de ergotherapeut staan volgens hem haaks op die van de verzekeringsarts B&B. Eiser stelt dat hij maximaal drie uur per dag belastbaar is. Na maximaal twee uur werk heeft hij zestig minuten hersteltijd nodig en de volledigheid van het herstel wordt gedurende de dag steeds minder. Eiser kan zich maximaal vijftien minuten focussen op een taak, na vijf minuten ervaart hij al klachten en na vijftien minuten heeft hij zestig minuten hersteltijd nodig. Door de extra schakel in zijn rug kan eiser maximaal twee keer achter elkaar bukken en hurken, daarna heeft hij dertig minuten hersteltijd nodig. Zitten kan hij maximaal één uur zonder klachten, staan twintig tot dertig minuten, knielen en/of hurken maximaal twee keer achter elkaar. Rechts kan eiser niet langer dan vijf minuten boven schouderhoogte werken. Ter zitting heeft eiser hier nog aan toegevoegd dat hij na 15 minuten spreken over zijn grenzen gaat, en dan 60 minuten hersteltijd nodig heeft. Eiser heeft zijn standpunten onderbouwd met medische informatie van de Vermoeidheidskliniek (internist), longarts en orthopedisch chirurg. Ook heeft hij een bijlage over ME/CVS en de gevolgen daarvan ingestuurd en een samen met een ergotherapeut ingevulde FML.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 14 december 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
8. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 14 december 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
9. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 14 december 2021 in haar rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Eiser voldoet volgens de verzekeringsarts B&B niet aan de criteria van geen benutbare mogelijkheden nu hij niet is opgenomen in een ziekenhuis of WLZ-instelling, hij niet bedlegerig is, niet afhankelijk is in het dagelijks leven (ADL) en er geen sprake is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren.
10. Ten aanzien van de schouderklachten heeft de verzekeringsarts B&B overwogen dat, hoewel eiser is uitgevallen met een acuut ontstane proximale partiële ruptuur in de bicepspees, de aard en de ernst van de klachten niet passen bij het stagnerend herstel. Gezien haar bevindingen bij het onderzoek kan volgens haar een frozen shoulder niet worden uitgesloten. Zij heeft eiser geadviseerd dit te bespreken bij een second opinion, net als de mogelijkheden van fysiotherapie en/of een revalidatietraject. Zij heeft op basis van haar onderzoek wel aanleiding gezien om eiser aanvullend te beperken voor zijn schouderklachten, omdat er sprake was van een grotere bewegingsbeperking van de linkerarm, ondanks dat de oorzaak hiervan niet duidelijk was. De rechtbank vindt dan ook, anders dan eiser, dat de verzekeringsarts B&B de bewegingsbeperking wel heeft opgenomen in het rapport en in de FML ook rekening mee heeft gehouden. Bovendien is het doel van onderzoek door een verzekeringsarts niet het stellen van een diagnose en het behandelen hiervan, maar vaststellen wat de beperkingen zijn die iemand ervaart door zijn ziekte of gebrek. Een diagnose is ook niet doorslaggevend bij het aannemen van beperkingen. Een wijziging in een diagnose, door bijvoorbeeld voortschrijdend inzicht, betekent dan ook niet altijd dat de beperkingen aangepast moeten worden.
11. De verzekeringsarts B&B ziet verder geen reden voor meer beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, omdat geen sprake is van psychische klachten en er geen aanwijzingen zijn voor psychopathologie. De aantekening van verzekeringsarts Hof
(over de psychische klachten)in augustus 2021 betreft slechts een aantekening aan de hand van de vragenlijst en een gesprek met de echtgenote van eiser. Ook heeft de verzekeringsarts B&B geen reden gezien voor een verdere urenbeperking. Op grond van de DM2 en OSAS vond de verzekeringsarts B&B het ten tijde van haar onderzoek aannemelijk dat eiser enige energetische beperkingen ervaarde, maar de mate van vermoeidheid kon niet volledig hieruit verklaard worden. Mogelijk was er sprake van deconditionering. De diagnose ME/CVS was ten tijde van haar eigen onderzoek, het primaire onderzoek van de verzekeringsarts en op de datum in geding, nog niet gesteld. Toch heeft zij rekening gehouden met de vermoeidheid en de toegenomen recuperatiebehoefte. Weliswaar werd er eerder uitgegaan van de werkdiagnoses overgewicht, DM2 en OSAS als verklaring, maar nu deze niet significant bijdragend (meer) zijn en de diagnose CVS/ME is gesteld, maakt dit niet dat de belastbaarheid hierdoor verkeerd is ingeschat. De toename van de klachten na de covid-besmetting is van ver na 14 december 2021 en daarmee kon zij om die reden dus geen rekening houden. Verder heeft de verzekeringsarts B&B toegelicht dat eiser al beperkt is geacht voor zijn rugklachten. Dat eiser door de extra schakel in zijn rug niet lang achtereen kan zitten, is haar niet uit het onderzoek in bezwaar of uit de medische informatie gebleken. Over de stelling van eiser dat de bevindingen van de ergotherapeut volgens hem haaks staan op die van de verzekeringsarts B&B heeft de verzekeringsarts B&B opgemerkt dat de vragenlijsten van de ergotherapeut die eiser heeft ingevuld geen gevalideerd NPO
(neuropsychologisch onderzoek) zijnen niet specifiek bedoeld zijn om arbeidsgeschiktheid in kaart te brengen. De rechtbank kan de toelichtingen van de verzekeringsarts B&B volgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verzekeringsarts B&B voldoende heeft gemotiveerd dat de informatie van de behandelaars die eiser in beroep heeft ingestuurd geen aanleiding geeft om de FML aan te passen.
12. Eiser stelt dat de verzekeringsarts B&B is uitgegaan van gegevens uit 2019, terwijl zijn klachten tussen 2019 en 2021 zijn toegenomen. Deze toegenomen klachten zijn volgens eiser onterecht volledig buiten beschouwing gelaten door het UWV. De rechtbank is dat niet met eiser eens. Uit het dossier blijkt dat eiser in 2019 bij zijn ziekmelding een vragenlijst heeft ingevuld over zijn klachten op dat moment. Eiser stelt dat het hier gaat om zijn intakevragenlijst van 21 december 2019 en de daarin opgenomen FML en dagbesteding. Maar een FML wordt vastgesteld op basis van wat objectief medisch is vast te stellen, en niet op basis van de subjectieve persoonlijke klachtbeleving. Een FML wordt ook opgesteld door een verzekeringsarts, en niet door of samen met eiser of door een ergotherapeut. Nergens uit het dossier blijkt overigens dat de verzekeringsartsen in hun beoordeling alleen zijn uitgegaan van de situatie in 2019. De toename van de klachten tussen 2019 en 2021 is meegenomen in het onderzoek van de verzekeringsartsen. De datum in geding is 14 december 2021, en het gaat om de beperkingen die eiser op die datum had. Deze beoordelingsdatum staat ook in alle rapporten van de verzekeringsartsen vermeld als de datum per wanneer zij de beperkingen van eiser vaststellen. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten die betrekking hebben op 14 december 2021 heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist.
13. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 14 december 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
14. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
15. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige B&B hebben berekend dat eiser op 14 december 2021 met de middelste van de drie geduide functies 80,07% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 19,93% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

16. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 14 december 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
17. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.