ECLI:NL:RBNHO:2023:6932

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
10266567 CV EXPL 23-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en betaling van factuur in het kader van een overeenkomst van opdracht tussen een boekhouder en opdrachtgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een opdrachtgever, aangeduid als [eiser], en een boekhouder, aangeduid als [gedaagde]. De opdrachtgever vorderde schadevergoeding van de boekhouder wegens fouten in de salarisadministratie, die geleid zouden hebben tot het mislopen van een subsidie, en om betaling van een factuur voor werkzaamheden die niet zijn uitgevoerd. De boekhouder erkende dat er fouten zijn gemaakt, maar betwistte de omvang van de schade en stelde dat de opdrachtgever ook eigen schuld had aan het mislopen van de subsidie.

De kantonrechter oordeelde dat de boekhouder tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, maar dat de schadevergoeding verminderd moest worden vanwege de eigen verantwoordelijkheid van de opdrachtgever. De kantonrechter wees een bedrag van € 1.582,95 toe aan de opdrachtgever, te vermeerderen met wettelijke rente, en een bedrag van € 287,31 voor buitengerechtelijke incassokosten. De tegenvordering van de boekhouder voor betaling van een factuur van € 943,80 werd eveneens toegewezen. Beide partijen werden veroordeeld in hun eigen proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de opdrachtgever als de boekhouder in het kader van een overeenkomst van opdracht, en de toepassing van artikel 6:101 BW met betrekking tot eigen schuld en schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10266567 \ CV EXPL 23-127
Uitspraakdatum: 26 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser], h.o.d.n. [naam bedrijf]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R.P. Groot
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde]
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. S.M. van der Meer

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 22 december 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 22 mei 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Voor [eiser] zijn verschenen, haar bestuurder [naam bestuurder] (via een online verbinding) en de gemachtigde, mr. Groot. Namens [gedaagde] is haar directeur [naam directeur] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. Van der Meer. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.3.
Op 12 mei 2023 heeft [eiser] nog haar producties 9. en 10. ingezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft in de periode van mei 2020 tot en met augustus 2021 de boekhouding en salarisadministratie van [eiser] verzorgd. Deze overeenkomst van opdracht is tot stand gekomen door acceptatie van de offerte van [gedaagde] van 12 mei 2020 door [eiser]. De werkzaamheden zijn beëindigd nadat [eiser] de overeenkomst tegen 1 september 2021 had opgezegd.
2.2.
Bij brief van 8 december 2021, herhaald op 23 december 2021, heeft [eiser] [gedaagde] een ingebrekestelling gezonden. [eiser] stelt dat door [gedaagde] fouten zijn gemaakt en dat daardoor schade is geleden.
2.3.
Op 4 juli 2022 heeft [gedaagde] [eiser] een factuur van € 943,80 gezonden voor werkzaamheden betreffende het boekjaar 2019.
2.4.
Bij brief van 21 september 2022 heeft [eiser] haar vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.353,40. Zij deelt mee de factuur van [gedaagde] van 4 juli 2022 niet te zullen betalen.
2.5.
Ter zitting heeft [naam bestuurder] medegedeeld dat de rechtsvorm van de [eiser] is gewijzigd in besloten vennootschap. Daarbij zijn alle rechten en verplichtingen, ook de vorderingsrechten, van de stichting overgedragen aan de besloten vennootschap.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 4.353,40, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 560,43 en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat door [gedaagde] fouten zijn gemaakt in de salarisadministratie waardoor een WTL-subsidie van € 3.165,90 niet is ontvangen. Anders dan oorspronkelijk was overeengekomen, is de definitieve jaarrekening 2019 door de nieuwe boekhouder opgesteld, een post van € 750,00. Tot slot stelt [eiser] dat zij onverschuldigd een bedrag van € 437,50 heeft betaald voor de jaarrekening 2021 die niet door [gedaagde] is opgesteld. Volgens [eiser] is [gedaagde] tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst, zij heeft niet gereageerd op de ingebrekestellingen en is in verzuim. [gedaagde] is na de omzettingsverklaring schadeplichtig, maar heeft niet betaald, ook niet na aanmaning.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Zij erkent dat er fouten in de salarisadministratie zijn gemaakt. Ten aanzien van de misgelopen subsidie stelt zij dat [eiser] daar een eigen verantwoordelijkheid in heeft, dusdanig dat deze post volledig voor [eiser] moet blijven. De concept jaarrekening 2019 heeft zij in opdracht van [eiser] opgesteld. Dat [eiser] de definitieve jaarrekening door een ander heeft laten opstellen, komt voor haar rekening. [gedaagde] betwist dat onverschuldigd betaald is voor de (niet door [gedaagde] opgestelde) jaarstukken 2021.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van de factuur van 4 juli 2022 van € 943,80 voor werkzaamheden betreffende het boekjaar 2019 en de voorlopige jaarstukken 2019. Voor zover de kantonrechter oordeelt dat wel sprake is van onverschuldigde betaling in 2021, betreft dat volgens [gedaagde] een bedrag van ten hoogste € 234,80, welk bedrag dan op het gevorderde factuurbedrag in mindering zou strekken.

5.Het verweer tegen de tegenvordering

5.1.
[eiser] betwist de tegenvordering en stelt dat de gefactureerde werkzaamheden niet zijn verricht.

6.De beoordeling

De kantonrechter zal hierna ingaan op de stellingen van partijen voor zover deze voor de beoordeling van de vordering en de tegenvordering van belang zijn.
de vordering
6.1.
De vordering van [eiser] ziet op de niet verkregen WTLsubsidie 2020, en onverschuldigde betaling betreffende de jaarstukken 2021. Ook stelt [eiser] kosten voor het opstellen van de definitieve jaarrekening 2019 en 2020, tweemaal een post van € 750,00. In de dagvaarding wordt echter eenmaal een bedrag van € 750,00 gevorderd. Gelet op de opsomming in randnummer 14. van de dagvaarding, gaat de kantonrechter ervan uit dat kosten die zijn gemaakt voor de boekhouding over 2020, een post van € 750,00, geen deel uitmaken van de vordering.
6.2.
De gevorderde posten zullen hierna worden besproken.
WTL-subsidie 2020 (Wet Tegemoetkomingen Loondomein)
6.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat door een onjuiste verwerking in de loonadministratie een bedrag van € € 3.165,90 aan subsidie niet is verkregen. Nu [gedaagde], erkent dat zij, achteraf bezien, onvoldoende op de hoogte was van de voorwaarden die aan de WTL-subsidie zijn verbonden, is zij naar het oordeel van de kantonrechter op dit onderdeel tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. Zij is ook aansprakelijk voor de daardoor door [eiser] geleden schade, maar hoeft die niet volledig te vergoeden, zoals hierna wordt hierna uitgelegd.
6.4.
[gedaagde] voert aan dat de schade door het deels mislopen van de WTL-subsidie een gevolg is van 'eigen schuld' aan de zijde van [eiser] en dat om die reden geen vergoedingsplicht op [gedaagde] rust. [eiser] heeft namelijk van belang zijnde informatie, met name de ‘voorlopige berekening’ van 11 april 2020 die door de belastingdienst aan [eiser] is gezonden, niet tijdig aan [gedaagde] verstrekt.
6.5.
Bij beoordeling van dit verweer van [gedaagde] is van belang dat op grond van artikel 6:101 lid 1 BW heeft te gelden dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
6.6.
De kantonrechter weegt enerzijds dat [eiser] [gedaagde] als deskundig administratiekantoor heeft ingeschakeld voor het doen van de salarisadministratie. Zij mocht erop vertrouwen dat de salarisadministratie op juiste wijze werd uitgevoerd aan de hand van de door [eiser] aangeleverde gegevens. Zij mocht er ook vanuit gaan dat [gedaagde] voldoende op de hoogte was van de regels met betrekking tot subsidies zoals de WTL. Anderzijds geldt dat, zoals [gedaagde] onbetwist en aan de hand van stukken die zien op de bezwaarprocedure bij de belastingdienst heeft toegelicht, bij de definitieve berekening en toekenning van de WTL over het jaar 2020, de “voorlopige berekening” van groot belang is. Dat stuk dateert van 11 april 2021 en is door de belastingdienst aan [eiser] gezonden. Die berekening blijkt niet de juiste gegevens te bevatten en dat had, om volledig aanspraak te kunnen maken op de subsidie, voor 1 mei 2021 gecorrigeerd moeten worden. Dat [eiser], zoals zij stelt, dit stuk tijdig aan [gedaagde] ter correctie heeft verstrekt is niet gebleken of onderbouwd en wordt door [gedaagde] ontkend. De kantonrechter zal [eiser] niet alsnog in de gelegenheid stellen die verstrekking aan te tonen, daartoe had zij na het verweer van [gedaagde] in de conclusie van antwoord al voldoende gelegenheid toe.
6.7.
Gelet op deze omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om de vergoedingsplicht van [gedaagde] te verminderen tot 50%. De kantonrechter ziet onvoldoende grond om deze verder te verminderen omdat [gedaagde], als deskundig administrateur, immers bedacht had moeten zijn op de toezending van de voorlopige berekening en het belang daarvan. Dit deel van de vordering van [eiser] wordt daarom toegewezen tot het bedrag van € 1.582,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf, gelet op de in de omzettings-verklaring van 21 september 2022 gestelde betalingstermijn, 7 oktober 2022.
Jaarstukken 2019
6.8.
Vast staat dat [gedaagde] in opdracht van [eiser] de concept jaarstukken over 2019 heeft opgesteld. Die kosten zijn in rekening gebracht bij [eiser]. [gedaagde] heeft geen kosten in rekening gebracht voor het opstellen van de definitieve jaarstukken 2019, dat werk heeft zij ook niet uitgevoerd. De vordering van [eiser] ziet op het opstellen van de definitieve jaarstukken 2019 door haar nieuwe administrateur, accountantskantoor Breed, een bedrag van € 750,00. Dat de definitieve jaarstukken, in afwijking van eerdere afspraken tussen partijen, door een ander dan [gedaagde] zijn opgesteld, is het gevolg van de keuze van [eiser] om een Breed daarvoor in te huren. [eiser] moet dan [gedaagde] betalen voor het werk dat zij heeft verricht en Breed voor zijn werkzaamheden. Er is geen grond om de kosten voor het opstellen van de definitieve jaarrekening ten laste van [gedaagde] te brengen.
Jaarstukken 2021
6.9.
Partijen zijn, blijkens de door [eiser] geaccepteerde offerte, voor de werkzaamheden van [gedaagde] een tarief van € 200,00 exclusief btw per maand overeengekomen. [eiser] heeft de overeenkomst tegen 1 september 2021 opgezegd, volgens de opzeggingsbrief in belangrijke mate omdat Breed haar zou begeleiden bij de omzetting van de stichting naar een besloten vennootschap. Dat aldus [gedaagde] niet meer is ingehuurd om een deel van haar werkzaamheden, zoals het opstellen van de jaarstukken 2021, uit te voeren is een direct gevolg van de keuze van [eiser] om Breed per 1 september 2021 in te huren. Dat in de overeenkomst ook het opstellen van de jaarstukken is begrepen, betekent niet dat de termijnen die tot 1 september 2021 zijn betaald deels onverschuldigd zijn betaald. De werkzaamheden van [gedaagde] zijn immers niet elke maand dezelfde, terwijl bij het vaststellen van de overeengekomen prijs ervan uit is gegaan dat een dergelijke overeenkomst wordt aangegaan voor een (boek-)jaar. Ook dit deel van de vordering wordt afgewezen.
6.10.
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW komen redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding in aanmerking. Door [eiser] is gesteld dat zij voor het uitbrengen van de dagvaarding daadwerkelijk (incasso-)werkzaamheden heeft verricht. Daartegen is door [gedaagde] geen zelfstandig verweer gevoerd. De buitengerechtelijke incassokosten zullen dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 287,31 (inclusief btw), conform het in het Besluit proceskosten bepaalde tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding,
de tegenvordering
6.11.
De factuur waar [gedaagde] betaling van vordert ziet op werkzaamheden over het boekjaar 2019, met name in verband met het opstellen van de voorlopige jaarstukken. Zoals uit de door [eiser] geaccepteerde offerte van [gedaagde] ook blijkt, zijn partijen ten aanzien van het boekjaar 2019 oorspronkelijk overeengekomen dat daarvoor €1.500,00 ex btw in rekening gebracht zou worden. [gedaagde] heeft, zoals ter zitting ook nader is toegelicht, dat bedrag niet volledig in rekening gebracht, omdat zij niet de definitieve jaarstukken heeft opgesteld. Vast staat dat [gedaagde] de voorlopige jaarstukken heeft opgesteld, zoals hiervoor in overweging 6.8. ook is overwogen. De stelling van [eiser] dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd is onjuist.
6.12.
Voor zover is aangevoerd dat de voorlopige jaarstukken ondeugdelijk waren, geldt dat niet blijkt dat daarop inhoudelijk gereageerd is en – tijdig – is verzocht om een correctie. [gedaagde] is niet in verzuim. Ter zitting is door [eiser] nog gesteld dat [gedaagde] deze kosten zou hebben kwijtgescholden, nadat zij eerder vanwege de moeilijke situatie ten tijde van de coronapandemie uitstel had verleend en pas in juli 2022 een factuur heeft gezonden. Dat verweer is tegenover de betwisting van [gedaagde], onvoldoende onderbouwd. De vordering van [gedaagde] tot betaling van de (volledige) factuur wordt dan ook toegewezen.
De vordering en de tegenvordering
6.13.
Partijen zijn over en weer op punten in het ongelijk gesteld. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen, zowel ten aanzien van de vordering als de tegenvordering.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.582,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 7 oktober 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 287,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 december 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
7.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
7.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van € 943,80;
7.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
7.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.9.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter