6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van 4 autobusjes van buitenlandse toeristen die in Nederland op vakantie waren. Hierbij gingen zij op een voorbedachte, professionele wijze te werk. Midden in de nacht werd doelbewust naar Volkswagen busjes gezocht. Wanneer een geschikt voertuig werd gevonden werd dit door middel van een door verdachten geprogrammeerde sleutel geopend en werd het busje elders gestald voor een paar dagen, om te controleren of er geen ‘track and trace’-systeem in het voertuig aanwezig was. Vervolgens werden de busjes naar een loods gereden om daar volledig te worden gedemonteerd. De losse onderdelen werden afgevoerd en per busje kreeg de verdachte volgens eigen verklaring € 1.500,-. De mensen die met deze busjes op vakantie waren zagen zich niet alleen geconfronteerd met het verlies van hun voertuig, maar ook van hun persoonlijke bagage en reisbescheiden, waarvan het verlies groot ongemak met zich mee kan brengen. Bovendien betekenen dergelijke diefstallen voor de gedupeerden een onverwachte en directe doorkruising van hun reisplannen en brengen daardoor veel bijkomend nadeel. De verdachte liet zich leiden door eigen financieel gewin en heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de financiële schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van twee surfboards, een doos sneeuwkettingen en twee skateboards die afkomstig waren uit (weer) andere gestolen autobusjes.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de ernst van de hiervoor beschreven feiten de oplegging van een vrijheidsbenemende straf.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 25 mei 2023), waaruit blijkt dat de verdachte al eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Deze veroordelingen zijn echter dermate lang geleden dat de rechtbank daar bij het bepalen van de straf geen rekening mee zal houden.
Verder heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 21 juni 2023. In dit rapport wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een verplichting tot ambulante behandeling en een contactverbod voor de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
De rechtbank kan zich grotendeels met bovengenoemd advies verenigen en zal de door de reclassering geadviseerde meldplicht en verplichting tot ambulante behandeling verbinden aan een voorwaardelijk op te leggen strafdeel. De rechtbank ziet echter geen aanknopingspunten voor het opleggen van een contactverbod.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog meegewogen dat uit voornoemd reclasseringsadvies blijkt dat de verdachte zich de afgelopen periode goed heeft ingezet om zijn leven een andere wending te geven en dat de verdachte op zitting deels zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling ook rekening gehouden met de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, in overeenstemming met de eis van de officier van justitie, een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, zodat de verdachte gedurende langere tijd ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat een proeftijd van drie jaren in dit geval geboden is vanwege de aard en omvang van de bewezen verklaarde feiten. Daarnaast krijgt de verdachte met een proeftijd van deze duur, gedurende een langere periode de benodigde ondersteuning bij het bewerkstelligen van een (blijvende) gedragsverandering, wat de rechtbank noodzakelijk en geboden acht. De rechtbank zal aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een verplichting tot ambulante behandeling verbinden.
Ook is de rechtbank van oordeel dat, in overeenstemming met de eis van de officier van justitie, een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
7. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
In de onderhavige zaak zijn door vier (4) benadeelde partijen vorderingen tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partijen [benadeelde 5], [benadeelde 6], [benadeelde 7] en [benadeelde 8] hebben vorderingen tot schadevergoeding van respectievelijk € 30.000,-, € 50.799,95, € 6.500,- en € 3.220,- ingediend tegen de verdachte, vanwege materiële en/of immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zouden hebben geleden. Aangezien het onderdeel van de tenlastelegging waar bovengenoemde vorderingen betrekking op hebben nietig is verklaard, is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partijen niet in de vorderingen kunnen worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen.