ECLI:NL:RBNHO:2023:684

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
AWB-22_396
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van herzieningsverzoek buitenlandbijdrage Zvw op AOW-pensioen

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar dat van 2008 tot 2014 in Frankrijk woonde, beroep ingesteld tegen de afwijzing door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van hun verzoek om herziening van de inhoudingen van de buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) op hun AOW-pensioen. Eisers stellen dat zij ten onrechte zijn aangeslagen voor deze bijdrage, omdat zij in Frankrijk verzekerd waren en geen Zvw-bijdrage verschuldigd zouden zijn. De SVB heeft hun verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De rechtbank heeft op 31 januari 2023 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de SVB geen zelfstandige bevoegdheid heeft om te beslissen over de verdragsgerechtigdheid van eisers en de verschuldigdheid van de buitenlandbijdrage. Dit valt onder de bevoegdheid van het CAK, dat de gegevens aan de SVB verstrekt. De rechtbank concludeert dat de SVB terecht heeft gehandeld door de buitenlandbijdrage in te houden op de AOW-uitkeringen van eisers, aangezien zij gedurende hun verblijf in Frankrijk recht hadden op medische zorg die ten laste van Nederland kwam.

De rechtbank wijst erop dat de buitenlandbijdrage een wettelijk geregelde sociale bijdrage is en geen premie voor een ziektekostenverzekering. De rechtbank concludeert dat eisers geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangedragen die de afwijzing van hun verzoek zouden kunnen rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] uit [plaats], eisers

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) (verweerder)

(gemachtigde: mr. J.A.H. Koning).

Inleiding

1. Eisers hebben in 2007 een woning gekocht in Frankrijk. Zij hebben van begin 2008 tot en met maart 2014 in Frankrijk gewoond. In die periode stonden eisers ingeschreven bij de Franse fiscus en zij hadden een Franse zorgverzekering afgesloten. Met ingang van 1 april 2014 zijn zij geremigreerd naar Nederland.
2. Eiseres ontvangt vanaf 1 mei 2009 een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW).
3. Eiser ontvangt vanaf 1 oktober 2011 een AOW-uitkering en een uitkering op grond van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers.
4. Met het besluit van 21 augustus 2009 heeft verweerder aan de echtgenote van eiser meegedeeld dat op verzoek van het College voor zorgverzekeringen (Cvz), met ingang van 1 september 2009, een bijdrage Zorgverzekeringswet (buitenlandbijdrage) (Zvw) wordt ingehouden op haar AOW-pensioen.
5. Met het besluit van 21 september 2011 heeft verweerder aan eiser meegedeeld op verzoek van het Cvz met ingang van 1 oktober 2011 de buitenlandbijdrage in te houden op zijn AOW-pensioen.
6. Op 22 november 2021 verzoeken eisers verweerder om terug te komen op de besluiten tot inhouding van de buitenlandbijdrage en om de onrechtmatige inhoudingen tot aan de remigratie in 2014 te restitueren. Eisers stellen er achter te zijn gekomen dat zij ten onrechte daarvoor zijn aangeslagen.
7. Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 16 december 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 februari 2022 op de bezwaren is verweerder bij de afwijzing gebleven.
8. De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen.

Standpunt eisers

9. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte het herzieningsverzoek heeft afgewezen. Eisers voeren, kort samengevat, aan dat de buitenlandbijdrage op onrechtmatige wijze is ingehouden op het AOW-pensioen over de jaren 2009 en 2011 tot en met 2014. Die onrechtmatigheid volgt uit het besluit op bezwaar van 15 augustus 2011, waarbij het Cvz heeft geoordeeld dat eiser niet verdragsgerechtigd is en geen Zvw-bijdrage verschuldigd was. Eisers beroepen zich verder op artikel 69, lid 1 en lid 18 van de Zvw en het EU-recht. Zij waren in Frankrijk verplicht verzekerd. Het ZIN/Cvz/CAK heeft zich niet aan de wet gehouden, heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij over de periode een buitenlandbijdrage verschuldigd waren. Verweerder heeft dit ten onrechte gevolgd. Eisers stellen dat verweerder zich niet achter het CAK mag verschuilen en wel bevoegd moet worden geacht dit te corrigeren. Bij het CAK krijgen zij geen ingang.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eisers zich in de kern (primair) richt tegen het verschuldigd zijn van de buitenlandbijdrage. Anders dan eisers veronderstellen heeft verweerder op dit punt geen zelfstandige bevoegdheid. De vaststelling of iemand verdragsgerechtigd is en de buitenlandbijdrage Zvw verschuldigd is behoort tot de bevoegdheid van het CAK (in diens hoedanigheid van rechtsopvolger van het Cvz en ZIN). Dat is geregeld in artikel 69 van de Zvw (in verbinding met artikel 30 van de Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004). Verweerder stelt in het bestreden besluit daarom terecht dat hij verplicht is het CAK hierin te volgen en te moeten uitgaan van de gegevens die hij van het CAK krijgt.
De Zvw-buitenlandbijdrage wordt maandelijks ingehouden op de pensioenuitkering van een belanghebbende. Verweerder verzorgt als inhoudingsplichtige in opdracht van het CAK de maandelijkse inhouding en draagt het ingehouden bedrag af aan het CAK. Dat is bepaald in artikel 6.3.2 van de Regeling zorgverzekering. Het CAK is voor de inhoudingen verantwoordelijk. Het betoog van eisers dat hier wel een rol voor verweerder zou moeten liggen en dat verweerder niet automatisch tot inhouding mag overgaan slaagt dus niet.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden heeft beslist dat eisers geen feiten en omstandigheden naar voren hebben gebracht die niet eerder bekend waren of bekend hadden kunnen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is van een evidente onredelijkheid eveneens geen sprake.

Overweging ten overvloede

13. De rechtbank overweegt, ten overvloede, dat uit de voor dit geval relevante Europese en Nederlandse regels [1] dwingend voortvloeit dat de persoon die wettelijk pensioen of wettelijke uitkering in Nederland heeft én woont of gaat wonen in een verdragsland, én niet meer werkt en ook geen eigen bedrijf meer heeft in Nederland, verdragsgerechtigd is. Een ieder die verdragsgerechtigd is, is ook de buitenlandbijdrage verschuldigd. Eisers hadden, anders dan zij kennelijk veronderstellen, geen keuzerecht. Vanaf hun pensionering tot aan de remigratie waren zij een buitenlandbijdrage verschuldigd. Eisers hadden inderdaad recht op medische zorg in Frankrijk, maar die kwam ten laste van Nederland. Dat zij ook in Frankrijk een zorgverzekering hadden maakt dit niet anders.
14. De buitenlandbijdrage moet worden gekwalificeerd als een wettelijk geregelde sociale bijdrage bestemd voor de financiering van (een deel van) het Nederlandse sociale zorgstelsel en niet als een premie voor een ziektekostenverzekering. De opbrengsten ervan worden toegevoegd aan het Zorgverzekeringsfonds, waaruit Nederland de kosten in verband met de Zvw op grond van internationale verdragen betaalt.

Conclusie

15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikelen 24 en 30 van de Verordening. 833/2004 en 69, tweede lid van de Zvw