ECLI:NL:RBNHO:2023:6830

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
10132930 CV EXPL 22-5900
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding en proceskosten in huurovereenkomst

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een huurovereenkomst. [eiser] vorderde betaling van een schadevergoeding van € 9.575,54, alsmede buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, op basis van een huurachterstand en energiekosten. De huurovereenkomst was op 26 februari 2013 gesloten en [gedaagde] had het bedrijfspand gehuurd vanaf 27 februari 2013. De huurovereenkomst werd beëindigd op 31 december 2021, waarna [eiser] een huurachterstand van € 5.991,04 stelde. [gedaagde] betwistte de vordering en voerde aan dat hij altijd bereid was tot een oplossing, maar dat [eiser] de vorderingen niet voldoende had onderbouwd. De kantonrechter oordeelde dat het beroep van [gedaagde] op verjaring slaagde voor de huurtermijnen van november 2013 tot en met januari 2014, en dat [eiser] niet had aangetoond dat er nog een huurachterstand bestond. Ook de vordering met betrekking tot de energiekosten werd afgewezen, omdat [eiser] niet had voldaan aan zijn verplichting om een tussenmeter te plaatsen en de energiekosten niet voldoende had onderbouwd. De kantonrechter wees de vordering van [eiser] af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10132930 CV EXPL 22-5900
Uitspraakdatum: 26 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats 1],
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.N. Mense,
tegen
[gedaagde]
handelende onder de naam ‘[bedrijf]’,
wonende te [plaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: Lawpoint Gerechtsdeurwaarders.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 29 september 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. [eiser] heeft ten slotte bij akte mogen reageren op de laatste door [gedaagde] overgelegde producties.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het bedrijfspand aan de [adres] [plaats 1] (hierna: het bedrijfspand).
2.2.
[eiser] heeft dit bedrijfspand aan [gedaagde] verhuurd met ingang van 27 februari 2013. De ‘huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW’ is tussen partijen gesloten op 26 februari 2013.
2.3.
Artikel 5 van de huurovereenkomst houdt het volgende in:
5.1 De aanvangsprijs bedraagt € 800,- exclusief BTW en exclusief GWL (…) telkens te voldoen op de eerste dag van iedere maand. De servicekosten voor het complex zijn voor rekening verhuurder. De kosten voor electra worden halfjaarlijks verrekend via de stand van de tussenmeter. Verhuurder brengt geen voorschot in rekening voor water en gasverbruik. Huurder heeft aangegeven de verwarming alleen te gebruiken in extreme koude periodes. Ook het waterverbruik door huurder zal minimaal blijven.
2.4.
Artikel 11 van de huurovereenkomst ‘overige bepalingen’ bepaalt verder dat verhuurder ervoor zorgt dat er een elektra-tussenmeter wordt geplaatst.
2.5.
[gedaagde] heeft een huurachterstand laten ontstaan en de huurovereenkomst is opgezegd/beëindigd tegen 31 december 2021. [gedaagde] heeft het bedrijfspand ontruimd.
2.6.
De huurachterstand bedroeg op 31 december 2021 € 5.991,04.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
€ 9.575,54 aan schadevergoeding, alsmede een bedrag van € 1.033,04 aan buitengerechtelijke incassokosten en tot betaling van de proceskosten en nakosten, telkens te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort geschoten is in het nakomen van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Hij stelt dat [gedaagde] niet alleen een huurachterstand van € 5.991,04 had laten ontstaan maar dat uit de afrekening van energieverbruik bleek dat [gedaagde] ook nog € 6.352,50 aan energiekosten moet bijbetalen.
3.3.
[gedaagde] betwist de vorderingen. Hij voert aan dat hij altijd tot een oplossing bereid is geweest maar dat [eiser] ondanks herhaaldelijk verzoek de vorderingen niet met specificaties heeft onderbouwd. Hij wijst er op dat [eiser] in strijd met artikel 11 van de huurovereenkomst geen tussenmeter voor elektra heeft aangebracht en dat [eiser] ondanks herhaaldelijk verzoek geen specificatie heeft gegeven van de vermeende vordering ter zake van de energiekosten, noch heeft onderbouwd hoe deze vordering is ontstaan en hoe het bedrag is opgebouwd.
3.4.
[gedaagde] wijst er verder op dat het bedrag van de vordering in de dagvaarding niet duidelijk is onderbouwd, omdat een bedrag van € 9.575,54 wordt gevorderd op basis van achterstallige huur ad € 5.991,04 en € 6.352,50 aan energiekosten.
3.5.
Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij bij de dagvaarding pas voor het eerst een specificatie van de opbouw van de gestelde huurachterstand heeft gezien, maar dat hieruit niet blijkt dat er sprake is van huurachterstand. Hij wijst er op dat het zou gaan om een huurachterstand over de maanden augustus tot en met december 2021, maar dat deze maanden volgens het overzicht grotendeels zijn betaald. Hij stelt dat hij in totaal € 1.800,- heeft betaald en dat [eiser] nog de waarborgsom van € 968,00 onder zich houdt, zodat er geen sprake is van een huurachterstand, althans dat deze niet is onderbouwd.
Over de energiekosten voert hij aan dat deze alleen op basis van de tussenmeterstand konden worden verrekend en niet op basis van de meterstand van de hoofdmeter zoals [eiser] stelt. [gedaagde] wijst er verder op dat dat de overgelegde afrekeningen geen betrekking hebben op Palletweg 31 maar op Palletweg 33 te [plaats 1], een ander pand dat bij [eiser] zelf in gebruik is.
3.6.
In reactie op het verweer van [gedaagde] voert [eiser] bij conclusie van repliek aan dat [gedaagde] in een e-mail van 8 januari 2022 erkent dat er sprake is van een huurachterstand van € 5.260,84 (een bedrag gelijk aan 5 maanden huur) en dat hij minus de borg nog een bedrag van € 4.258,84 aan huur moest betalen. In de correspondentie zijn partijen steeds van die genoemde achterstand uitgegaan maar bij controle bleek later dat het bedrag aan achterstand hoger was. [eiser] heeft verder verklaard dat [gedaagde] de huur over de maanden november 2013 t/m januari 2014 (telkens € 968,00), december 2019 (€ 1.010,35) en februari 2021 (€ 1.052,17) niet heeft voldaan en dat de betalingen over de maanden juli t/m december 2021 telkens zijn toegerekend aan de oudste openstaande bedragen, omdat bij de betaling geen aanwijzing was gegeven waar de betalingen aan toegerekend moesten worden. Hij stelt dat als gevolg daarvan de huur over de maanden augustus t/m december 2021 niet volledig is voldaan.
[eiser] erkent dat er geen tussenmeter is geplaatst voor de energie, maar stelt dat [gedaagde] wel erkent dat hij een bijdrage voor energiekosten verschuldigd is. Hij verklaart dat hij de kosten voor energie heeft berekend op basis van een bedrag van € 65,63 en dat hij dit bedrag te vermeerderen met btw over de periode van 80 maanden bij factuur van 2 november 2021 aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht.
3.7.
In zijn conclusie van dupliek verklaart [gedaagde] dat hij de huur over de maanden november en december 2013 en januari 2014 indertijd gewoon heeft voldaan, maar dat hij dat door het tijdsverloop niet meer met bankafschriften kan onderbouwen. Hij doet een beroep op verjaring voor dit deel van de gestelde vordering. Verder legt hij een bankafschrift over waaruit blijkt dat hij de termijn december 2019 heeft voldaan onder vermelding van ‘de maand 12/19058’, dat hij de maanden januari t/m maart 2021 heeft betaald op 16 mei 2021 onder vermelding van ‘de maand 1 en 2 en 3’. [gedaagde] voert tot slot aan dat de termijn december 2021 is voldaan door verrekening met de waarborgsom die [eiser] nog onder zich heeft en de betalingen ad in totaal € 1.800,- die [gedaagde] in het kader van een betalingsregeling heeft voldaan voor de huurachterstand augustus t/m december 2021. Aangezien de betalingsregeling specifiek zag op deze maanden, was er geen duidelijkere aanwijzing voor de bestemming van deze betalingen nodig, volgens [gedaagde].
Ten aanzien van de energiekosten blijft [gedaagde] bij zijn verweer dat afrekening moet plaatsvinden op basis van de stand van een tussenmeter en dat er bovendien onvoldoende specificatie is gegeven voor de gemaakte kosten.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt dat het door hem gevorderde bedrag is opgebouwd uit huurachterstand en energiekosten. De kantonrechter zal deze onderdelen hierna afzonderlijk bespreken.
De huurachterstand
4.2.
Het beroep van [gedaagde] op verjaring ten aanzien van het deel van de vordering dat volgens [eiser] is ontstaan door het niet betalen van de maanden november 2013, december 2013 en januari 2014 slaagt. Het gaat hier om huurtermijnen die [gedaagde] verschuldigd zou zijn geworden acht en negen jaar geleden. De rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart echter door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden (artikel 3:307 lid 1 BW). Op grond van artikel 5.4 van de huurovereenkomst moet de verhuurder telkens uiterlijk op de vervaldag van de betrokken huurtermijn daarover beschikken. Dit betekent dat de huur uiterlijk telkens aan het einde van de maand betaald moest zijn. Nu de termijnen over de genoemde maanden veel langer dan vijf jaar verschuldigd zouden zijn en [eiser] niet heeft gesteld of anderszins is gebleken dat hij de verjaring heeft gestuit, is de rechtsvordering voor die termijnen verjaard. Dit deel van de vordering ad € 2.904,00 (3 x € 968,00) wordt afgewezen.
4.3.
Ook met betrekking tot de gestelde achterstand over de maanden december 2019 en februari 2021 heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd dat hij deze termijnen heeft voldaan, zodat ook dit deel van de vordering ad € 2.062,52 (€ 1.010,35 + € 1.052,17) wordt afgewezen.
4.4.
Dan resteert nog de gestelde achterstand over de maanden augustus 2021 t/m december 2021. Uitgaande van de gestelde totale achterstand van € 5.991,04. Deze achterstand zou dan hooguit nog € 1.024,52 bedragen. [eiser] heeft evenwel niet betwist dat [gedaagde] in het kader van een betalingsregeling voor die maanden in totaal al € 1.800,- heeft betaald en dat hij nog een bedrag van € 968,00 van de borg van [gedaagde] onder zich heeft. Omdat [eiser] niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe een en ander door hem is verwerkt wordt geoordeeld dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat er nog sprake is van enige huurachterstand. Dit deel van zijn vordering wordt daarom afgewezen.
De energiekosten
4.5.
Op basis van de huurovereenkomst was [eiser] gehouden als verhuurder om een tussenmeter aan te brengen voor de elektra van het bedrijfspand. Vast staat dat [eiser] dit niet heeft gedaan. Omdat hij dit heeft nagelaten dient hij specifiek te onderbouwen welke energiekosten [gedaagde] heeft gemaakt en verschuldigd is geworden. Dit heeft hij niet gedaan. [eiser] heeft uitsluitend in november 2021 (dus in de aanloop naar de beëindiging van de huurovereenkomst) in één keer aan [gedaagde] een bedrag voor 80 maanden energiekosten in rekening gebracht, welk bedrag [eiser] eenzijdig had vastgesteld op een maandbedrag van € 65,63 ex btw. [eiser] heeft echter nagelaten te onderbouwen dat [gedaagde] daadwerkelijk deze kosten verschuldigd is geworden. Zelfs als dat het geval zou zijn geweest had [eiser] deze kosten veel eerder, en tenminste jaarlijks onderbouwd met een deugdelijke specificatie aan [gedaagde] in rekening moeten brengen. Nu hij dat niet heeft gedaan wordt ook dit deel van zijn vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
4.6.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser], omdat hij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 660,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde].
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter