ECLI:NL:RBNHO:2023:6822

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
HAA 21/2428
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van het vastgestelde dagloon voor IVA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres tegen de hoogte van het vastgestelde dagloon van de aan haar toegekende uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Eiseres heeft zich op 26 oktober 2018 ziekgemeld en was in het refertejaar werkzaam bij twee (ex-)werkgevers als leerkracht. Het bestreden besluit van 19 april 2021 verklaarde de bezwaren van eiseres gegrond en stelde haar in staat om een IVA-uitkering te ontvangen met een dagloon van € 163,83. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift indiende. De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 behandeld, waarbij partijen aanwezig waren. Na schorsing van het onderzoek heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting te houden.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Verweerder had in het bestreden besluit ten onrechte gesteld dat eiseres in de eerste tien aangiftetijdvakken minder loon heeft ontvangen als gevolg van ziekte of onbetaald verlof. Eiseres betoogde dat het dagloon te laag was vastgesteld en dat er geen rekening was gehouden met verlofkorting in de referteperiode. De rechtbank concludeert dat het dagloon voor de Wet WIA gebaseerd moet zijn op het loon dat de werknemer in het refertejaar uit alle dienstbetrekkingen heeft genoten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het dagloon opnieuw moet worden berekend. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2428

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Hoofddorp, eiseres

(gemachtigde: mr. S.E.M. Meijer),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. V.N.P.A.D. Imamkhan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van het vastgestelde dagloon van de aan haar toegekende uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
1.1.
Eiseres heeft zich op 26 oktober 2018 voor haar werk ziekgemeld. In het jaar eraan voorafgaand was zij bij [bedrijf] , verder: (ex-)werkgeefster, werkzaam als leerkracht voor 6,437 uur in de week tegen een geïndexeerd uurloon van € 24,863 en daarnaast ook bij (ex-)werkgeefster als leerkracht voor 30,345 uur in de week tegen een geïndexeerd uurloon van € 24,882 (zo staat op pagina 11 in het rapport van de arbeidsdeskundige van 20 november 2020).
1.2.
Met het besluit op bezwaar van 19 april 2021 (het bestreden besluit) zijn de bezwaren van eiseres en de (ex-)werkgeefster, tegen het primaire besluit van 24 november 2020 gegrond verklaard en is eiseres per 15 november 2020 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering in plaats van een WGA [1] -uitkering. Daarbij is een dagloon gehanteerd van € 163,83.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de partner van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
1.5.
Ter zitting is het onderzoek geschorst.
1.6.
Nadien is door verweerder een brief ingebracht.
1.7.
Partijen hebben niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt verweerder
3. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat eiseres in de eerste tien aangiftetijdvakken, die gelegen zijn in één van de twee dienstverbanden bij de
(ex-)werkgeefster, minder loon heeft ontvangen als gevolg van ziekte of onbetaald verlof.
Standpunt eiseres
4. Eiseres heeft aangevoerd dat het dagloon te laag is vastgesteld. Zij heeft zich daarbij primair op het standpunt gesteld dat het dagloon ten onrechte niet is gecorrigeerd met verlofkorting in de referteperiode. Verweerder gaat namelijk ten onrechte uit van twee dienstbetrekkingen, terwijl het voor de toepassing van artikel 17 van het Dagloonbesluit niet relevant is of een verzekerde meerdere gelijktijdige dienstbetrekkingen had bij dezelfde werkgever. Er was sprake van één dienstbetrekking.
Overwegingen
5. De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 op zitting behandeld en in het proces-verbaal van gemaakte afspraken op de zitting staat het volgende:
“(…)Tussen partijen is niet in geschil dat de referteperiode van 1 oktober 2017 tot en met 30 september 2018 loopt. Verder is niet in geschil dat eiseres over de maanden oktober 2017 tot en met juli 2018 minder loon heeft ontvangen als gevolg van ziekte.
In geschil is nu nog de berekening van het dagloon. Verweerder heeft daartoe in het verweerschrift van 7 oktober 2022 aangegeven dat de primaire afdeling het SV-loon van
€ 617,74 van de maand september 2018, ondanks de vermelding “O” (onbetaald verlof), wel degelijk heeft meegenomen in de dagloonberekening. Verder heeft verweerder aangevoerd dat, gelet op artikel 17 van het Dagloonbesluit, per dienstbetrekking dient te worden bekeken of er sprake is van geen of minder loon.
Eiseres heeft dit standpunt bestreden en verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 september 2021 (zaaknummer 20/4759). Niet per dienstbetrekking, maar naar de dienstbetrekkingen gezamenlijk moet worden gekeken, aldus eiseres.
Ter zitting heeft de rechtbank de overwegingen in de Nota van toelichting bij het Dagloonbesluit , op pagina’s 17 en 18, aan partijen voorgehouden.

“2. De hoofdregels voor de berekening van het dagloon

Onderscheid tussen dagloonberekening voor de ZW en WW en dagloonberekening voor de Wet WIA en de WAO
Het dagloon voor de WW en ZW is het loon, dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten in de dienstbetrekking, waaruit hij werkloos of ziek is geworden, omgerekend in een uitkeringsloon per dag, het dagloon. Dit dagloon bedraagt nooit meer dan het maximum dat op grond de verschillende materiewetten is vastgelegd. Het in deze dienstbetrekking – in het refertejaar – genoten loon wordt vastgesteld op basis van de maandelijkse of vierwekelijkse loonaangiften van de werkgever aan de Belastingdienst. Dit loon wordt omgerekend tot een dagloon door het te delen door het aantal dagloondagen in die dienstbetrekking in het refertejaar.
De omvang van het recht sluit aldus aan bij de omvang van de dienstbetrekking waaruit de ziekte of werkloosheid is ontstaan. Een wijziging ten opzichte van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen is dat er geen rekening meer wordt gehouden met loon uit
dienstbetrekkingen met dezelfde werkgever of met andere werkgevers «naar de mate waarin deze dienstbetrekking daarvoor in de plaats» is gekomen.
Deze benadering sluit aan bij het uitgangspunt dat het dagloon op een eenvoudige wijze moet kunnen worden berekend aan de hand van de gegevens uit de polisadministratie. Het bepalen van de (duur van de) dienstbetrekking, waaruit ziekte of werkloosheid is ontstaan, vindt plaats op basis van de in de polisadministratie opgenomen gegevens. In onder meer de zorg en het onderwijs komt het regelmatig voor dat een werknemer gelijktijdig twee dienstbetrekkingen heeft bij dezelfde werkgever en uit een daarvan ziek of werkloos wordt. Deze situatie levert in de gekozen opzet geen probleem op. Het dagloon wordt per dienstbetrekking vastgesteld.
Verder kan het zijn dat een werknemer binnen een dienstverband perioden van werken afwisselt met perioden van niet-werken. Deze situatie doet zich vooral voor bij uitzend- en oproepkrachten. Juist met het oog hierop wordt het loon voor de berekening van het dagloon alleen gemiddeld over de dagloondagen van de loonaangiftetijdvakken waarin de werknemer wel loon heeft genoten in de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden.
Het dagloon voor de Wet WIA en de WAO blijft gebaseerd op het loon, dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten uit alle dienstbetrekkingen. Het arbeidsongeschiktheidsbegrip in deze wetten is immers gericht op de algemene ongeschiktheid voor werk. Ook alle in het refertejaar genoten uitkeringen op grond van een werknemersverzekering tellen mee bij het bepalen van de hoogte van het dagloon. Een dergelijke uitkering dient immers als vervanging van het voorheen genoten loon.”
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat, in tegenstelling tot wat verweerder aanvoert, het dagloon voor de Wet WIA is gebaseerd op het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten uit alle dienstbetrekkingen. Het arbeidsongeschiktheidsbegrip in deze wet is immers gericht op de algemene ongeschiktheid voor werk.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres naar voren gebracht dat collega’s van de Algemene Onderwijsbond een afzonderlijke berekening hebben gemaakt die afwijkt van de door verweerder opgestelde berekening.
De rechtbank heeft partijen ter zitting aangegeven onderling overleg hebben om tezamen tot de juiste dagloonberekening te komen. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder bij de berekening van het dagloon notie neemt en handelt overeenkomstig de Nota van toelichting op het Dagloonbesluit, namelijk dat het dagloon wordt gebaseerd op het loon dat eiseres in het refertejaar uit alle dienstbetrekkingen gedurende dat jaar heeft genoten.
Partijen zullen de rechtbank over de uitkomst van het overleg berichten.(…)”
6. In reactie hierop heeft verweerder bij brief van 10 februari 2023 gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. De rechtbank stelt vast dat verweerder met zijn reactie niet is ingegaan op het in de Nota van toelichting gemaakte onderscheid tussen de dagloonberekening voor de ZW en WW en de dagloonberekening voor de Wet WIA en de WAO, zoals ter zitting aan hem is voorgehouden en evenmin overeenkomstig heeft gehandeld. Verweerder heeft hiermee dus geen gevolg gegeven aan het proces-verbaal van gemaakte afspraken op de zitting. Reeds hierom is het beroep gegrond. Aan een bespreking van hetgeen overigens door partijen naar voren is gebracht komt de rechtbank dan ook niet toe.
7. Nu verweerder heeft gepersisteerd bij zijn standpunt ziet de rechtbank geen aanleiding voor een bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder, in tegenstelling tot de rechtbank, over de juiste instrumenten beschikt om het dagloon opnieuw te berekenen. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Verweerder dient bij het nieuw te nemen besluit het dagloon te berekenen en vast te stellen op het loon dat eiseres in het refertejaar uit alle dienstbetrekkingen bij de (ex-) werkgeefster heeft genoten en er dient op basis van het loon uit beide dienstbetrekkingen te worden bekeken of er sprake is van geen of minder loon.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van (r.o. 8 van) deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiseres te vergoeden; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzitter, mr. B. Klaus en mr. L.M. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.