ECLI:NL:RBNHO:2023:6821

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
C/15/338533 / JU RK 23-540 en C/15/338532 / JU RK 23-539
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling in een jeugdzorgzaak met betrekking tot twee minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil dat betrekking heeft op de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling, De Jeugd- & Gezinsbeschermers, heeft verzocht om een beoordeling van het perspectiefbesluit op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de thuissituatie bij de moeder onveilig en instabiel is, met ernstige verwaarlozing en trauma's bij de kinderen als gevolg. De moeder heeft niet voldaan aan de voorwaarden voor een terugplaatsing en heeft geen samenwerking met de GI getoond. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat zij in een veilige en stabiele omgeving blijven, en heeft het perspectiefbesluit van de GI onderschreven. De rechtbank heeft bepaald dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige 1] niet meer bij de moeder ligt, terwijl [de minderjarige 2] in het gezinshuis kan blijven. De rechtbank heeft het verzoek van de GI om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/338533 / JU RK 23-540 en C/15/338532 / JU RK 23-539
Datum uitspraak: 10 juli 2023
Beschikking van de meervoudige kamer op een verzoek tot beoordeling geschil op grond van artikel 1:262b Burgerlijk Wetboek
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te
[plaats] , Oekraïne,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te
[plaats] , Oekraïne,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De rechtbank merkt voor beide minderjarigen als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de verzoeken, met bijlagen, van de GI van 4 april 2023, ingekomen bij de griffie op 11 april 2023.
1.2.
Op 22 juni 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. M. van der Himst en [tolk] , tolk in de Russische
taal;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
1.3.
[de minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld afzonderlijk haar mening te geven. Zij is op 21 juni 2023 gehoord door de voorzitter van de meervoudige kamer.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de ouders. Het gezag over [de minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 31 mei 2022 zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 31 mei 2023 en is voor hen een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (24-uurs) verleend tot en met
30 november 2022. Bij beschikking van 15 november 2022 is voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis verleend tot 31 mei 2023. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn bij beschikking van
22 juni 2023 verlengd tot 31 mei 2024.
2.3.
[de minderjarige 1] verblijft sinds 21 juli 2022 in haar huidige gezinshuis en [de minderjarige 2] verblijft, nadat hij eerder in hetzelfde gezinshuis als [de minderjarige 1] verbleef, sinds 23 december 2022 in zijn huidige gezinshuis.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de rechtbank op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) te verklaren dat de GI op goede gronden is gekomen tot het besluit om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] niet meer (naar de rechtbank, gezien de onderbouwing van het verzoek, begrijpt:) bij de moeder terug te plaatsen en te bepalen dat de doelen van de ondertoezichtstelling vanaf heden niet meer gericht zijn op het toewerken naar een thuisplaatsing dan wel een beslissing te nemen die in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI stelt ter onderbouwing van het verzoek dat het doel van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, te weten het verbeteren van de thuissituatie bij de moeder ten behoeve van een thuisplaatsing, niet is behaald binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn. Het heeft de kinderen in de thuissituatie bij de moeder ontbroken aan stabiliteit en veiligheid. Er is sprake geweest van geweld, middelengebruik onder volwassenen en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dit heeft geleid tot trauma’s bij de kinderen. De GI heeft voorwaarden gesteld aan de moeder, voor het starten van een Terug Naar Huis Onderzoek (hierna: TNHO). De moeder heeft niet aan deze voorwaarden voldaan.
De moeder erkent de gebeurtenissen uit het verleden niet en zij bagatelliseert de situatie. De moeder stelt dat zij geen problemen heeft en zij is niet bereid haar mentale gesteldheid te laten onderzoeken. De moeder houdt iedere samenwerking met de GI af. Dit belemmert de zorg voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en het nemen van de nodige beslissingen over de kinderen.
De GI is van mening dat de moeder over onvoldoende opvoedcapaciteiten beschikt om zelf de verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen. Het is in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] dat zij zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over hun perspectief. De kinderen hebben deze duidelijkheid nodig om te kunnen profiteren van hun therapie. Op 8 maart 2023 heeft de GI een perspectiefbesluit genomen. Dit besluit is niet met de moeder besproken, omdat zij niet reageert op de pogingen van de GI om contact met haar te krijgen. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben aangegeven dat zij in het gezinshuis willen blijven wonen.
3.3.
Op de zitting heeft de GI aangevuld dat [de minderjarige 1] sinds kort contact heeft met haar vader. Dit contact doet een groot beroep op [de minderjarige 1] . De vader is op de hoogte van wat er speelt, maar hij vindt het moeilijk om in te schatten wat [de minderjarige 1] nodig heeft. Het contact vindt alleen digitaal of telefonisch plaats en verloopt zeer wisselend. De vader houdt zich niet aan de afspraken over dit contact. Dit zorgt bij [de minderjarige 1] voor veel stress en zorgen. Er wordt geprobeerd om [de minderjarige 1] weerbaarder te maken in het contact met haar vader. Zij wordt geholpen om het contact met haar vader en haar verdere familie in Rusland in te vullen op een manier die veilig voor haar is. De vader geeft aan dat hij wil dat [de minderjarige 1] bij hem in Rusland komt wonen. [de minderjarige 1] wil echter in Nederland blijven. Het leven in Rusland past niet bij de keuzes die [de minderjarige 1] voor zichzelf wil maken. Het is niet in het belang van [de minderjarige 1] om bij haar vader in Rusland te wonen. De GI ziet dus zowel bij de moeder als bij de vader geen perspectief voor [de minderjarige 1] .
Beide kinderen moeten kunnen opgroeien in een omgeving die veilig voor hen is en waar zij ruimte ervaren om aan hun trauma’s te werken. De kinderen geven aan dat zij in hun gezinshuis willen blijven. Het is belangrijk dat zij daarover zekerheid krijgen. De GI blijft oplossingen zoeken om contact tussen de kinderen en de moeder mogelijk te maken. Dit contact moet echter wel veilig zijn. In de zomervakantie zal ingezet worden op onderling contact tussen de kinderen.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Door en namens de moeder is tijdens de zitting aangegeven dat zij instemt met het perspectiefbesluit voor beide kinderen. Natuurlijk zou zij het liefst zelf voor de kinderen zorgen, maar zij weet dat zij daar de mogelijkheden niet voor heeft. Zo heeft zij geen werk en geen huis. De moeder erkent dat het haar niet zal lukken om op korte termijn aan de voorwaarden voor een thuisplaatsing van de kinderen te voldoen. Een van deze voorwaarden is een onderzoek naar de mentale gezondheid van de moeder. De moeder geeft aan dat zij niet aan die voorwaarde wil voldoen, omdat zij bang is dat er dan te veel naar boven komt en zij dat niet aankan. Het ontbreekt de moeder aan stabiliteit en zij erkent dat het niet in het belang van de kinderen is om bij haar terug te keren. De kinderen hebben in de thuissituatie bij de moeder veel meegemaakt en de moeder is dan ook blij te zien dat het nu goed met hen gaat. De moeder wil wel graag contact met de kinderen, maar zij zal daarin niets forceren. De moeder twijfelt aan de bedoelingen van de vader in het contact met [de minderjarige 1] en zij maakt zich daar zorgen over. De vader heeft nooit echt voor [de minderjarige 1] gezorgd; hij heeft alleen soms een financiële bijdrage geleverd voor haar verzorging en opvoeding. [de minderjarige 1] moet hierin echter zelf beslissen wat zij wil. Er is geen enkel contact met de vader van [de minderjarige 2] .

5.De mening van de minderjarige

5.1
[de minderjarige 1] heeft in haar gesprek met de rechtbank aangegeven dat zij het eens is met het verzoek. Het gaat over het algemeen goed met haar. Zo gaat het goed op school en heeft zij het fijn in het gezinshuis. Zij wil daarom in het gezinshuis blijven. [de minderjarige 1] staat open voor contact met haar moeder. Zij denkt dat het goed is om één keer in de drie weken contact te hebben met haar moeder. [de minderjarige 1] geniet van het contact met haar vader, maar soms is dat contact ook moeilijk. [de minderjarige 1] betwijfelt of het in haar belang is om naar Rusland te gaan. Zij mist haar vader, maar in het verleden was hij niet veel met haar bezig. Vooral haar oma en opa van vaderszijde zorgden voor haar. [de minderjarige 1] wil graag contact met [de minderjarige 2] , maar zij ziet daar ook wel een beetje tegenop.

6.De beoordeling

6.1.
De rechtbank stelt voorop dat in de rechtspraak de toepassing van de geschillenregeling voor de toetsing van een perspectiefbesluit nog steeds in ontwikkeling is. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft cassatie in het belang der wet ingesteld, om een beslissing van de Hoge Raad te verkrijgen over de mogelijkheid daartoe (ECLI:NL:PHR:2023:310). De Procureur-Generaal heeft daarin het standpunt ingenomen dat toetsing van het perspectiefbesluit via de geschillenregeling mogelijk is. Dit sluit aan bij de lijn die al bij verschillende rechtbanken wordt gevolgd en is eveneens in overeenstemming met het voornemen van de minister om de toetsing van het perspectiefbesluit wettelijk te verankeren (Kamerstukken II 2022–2023, 31 839, nr. 913). De rechtbank is van oordeel dat het belang van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en de moeder vergt dat het perspectiefbesluit, dat verstrekkende gevolgen heeft, door de rechtbank kan worden getoetst. De geschillenregeling van artikel 1:262b BW is daarvoor op dit moment de meest passende route. De GI is dan ook ontvankelijk in haar verzoeken.
6.2.
De rechtbank overweegt vervolgens als volgt. In de thuissituatie bij de moeder was sprake van ernstige verwaarlozing en onveiligheid. Bij beide kinderen is hierdoor sprake van trauma’s waarvoor zij behandeling nodig hebben. Het is van belang is dat de kinderen opgroeien in een veilige en stabiele omgeving van waaruit voor hen traumabehandeling kan worden ingezet en zij zich op een gezonde manier kunnen ontwikkelen. Door de persoonlijke problematiek van de moeder lukt het haar niet om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben en om hun veiligheid te waarborgen. Er zijn al langere tijd zorgen over de mentale gesteldheid en opvoedvaardigheden van de moeder. Het leven van de moeder is instabiel. Zo beschikt de moeder niet over bestendige huisvesting en evenmin over een inkomen waarmee zij in de basisbehoeften van de kinderen kan voorzien.
De moeder heeft vanaf de start van de ondertoezichtstelling niet in gesprek willen gaan met de GI en zij houdt alle hulp af. De moeder is onder andere niet bereid en niet in staat om haar mentale gesteldheid ten behoeve van de kinderen te laten onderzoeken. De moeder kan daarmee niet voldoen aan de voorwaarden voor een TNHO. Er is al lange tijd geen contact tussen de moeder en de kinderen. Beide kinderen benadrukken dit contact op dit moment ook niet te willen. In het kader van het onderzoek naar de mogelijkheden voor enige vorm van contact, zijn aan de moeder voorwaarden gesteld. De moeder heeft ook daarop nog geen actie ondernomen.
6.3.
Het voorgaande maakt dat de zorgen over de veiligheid van de kinderen in een opvoedsituatie met de moeder nog onverminderd aanwezig zijn en dat zij onvoldoende in staat wordt geacht aan te sluiten bij wat de kinderen nodig hebben. Als de kinderen onder deze omstandigheden thuis worden geplaatst, zullen zij opnieuw blootgesteld worden aan het onvoorspelbare en schadelijke gedrag van de moeder. Nu er geen zicht is op verbetering van de situatie van de moeder en de moeder geen blijk geeft van een verandering van opstelling, moet het perspectief van de kinderen elders komen te liggen.
6.4.
Gebleken is dat het goed gaat met beide kinderen in hun gezinshuis. Vanuit die woon- en leefsituatie wordt voor hen persoonlijke hulpverlening ingezet, waaronder de noodzakelijke traumatherapie. De kinderen kunnen hiervan alleen profiteren als zij in een veilige en stabiele omgeving verblijven waar aan hen de ondersteuning wordt geboden die zij nodig hebben. De moeder erkent dat zij de kinderen dit niet kan bieden en zij ziet in dat het in het belang van de kinderen is dat zij elders opgroeien. Dit inzicht bij de moeder verdient een compliment. Door de kinderen de emotionele toestemming te geven om elders op te groeien, kunnen zij optimaal profiteren van wat hen daar geboden wordt.
6.5.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de GI op goede gronden tot de perspectiefbesluiten is gekomen. De rechtbank kan zich zodoende verenigen met het voornemen van de GI om op basis van die besluiten niet meer toe te werken naar terugplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de moeder. Voor [de minderjarige 2] is duidelijk dat zijn perspectief in het gezinshuis ligt, omdat er al lange tijd geen enkel contact is met zijn vader.
De rechtbank ziet geen grondslag om de onderschrijving van de perspectiefbesluiten uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank zal daarom het meer of anders verzochte afwijzen.
6.6.
Voor wat betreft de (on)mogelijkheden tot het opgroeien van [de minderjarige 1] bij haar vader overweegt de rechtbank als volgt. Het perspectiefbesluit dat ter toetsing aan de rechtbank voorligt, is volledig gericht op de situatie en de mogelijkheden van de moeder. Het heeft geen betrekking op een mogelijk perspectief bij de vader van [de minderjarige 1] , zodat de rechtbank daarover niet zal oordelen. Er is (nog) geen onderzoek gedaan naar de opvoedcapaciteiten van en de opvoedsituatie bij de vader. Als het belang van [de minderjarige 1] daar om vraagt, kan de GI een nieuw perspectiefbesluit nemen met betrekking tot het (ontbreken van) perspectief bij de vader en dat ter toetsing voorleggen aan de rechtbank dan wel een onderzoek naar een maatregel in het kader van het gezag over [de minderjarige 1] overwegen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
onderschrijft de perspectiefbesluit van de GI in die zin dat het opgroeiperspectief van de minderjarige:
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te
[plaats] , Oekraïne,
niet meer bij de moeder ligt;
7.2.
onderschrijft de perspectiefbesluit van de GI in die zin dat het opgroeiperspectief van de minderjarige:
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te
[plaats] , Oekraïne,
in het gezinshuis ligt;
7.3.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2023 door
mr. W.P. van der Haak, voorzitter tevens kinderrechter, mr. S. Ok, mr. C. Maat, kinderrechters, in aanwezigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.