ECLI:NL:RBNHO:2023:6781

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
C/15/334022 / FA RK 22-5429
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie van een meerderjarige jongeman met zorgbehoefte door zijn stiefvader onder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 juni 2023 uitspraak gedaan over de adoptie van een 22-jarige jongeman door zijn stiefvader. De rechtbank oordeelde dat, ondanks het feit dat de jongeman meerderjarig was, er zeer uitzonderlijke omstandigheden waren die het noodzakelijk maakten om voorbij te gaan aan het minderjarigheidsvereiste zoals vastgelegd in artikel 1:228 BW. De jongeman had een flinke zorgbehoefte en de adoptie werd in zijn kennelijk belang geacht. De rechtbank overwoog dat de jongeman vanaf zijn vierde levensjaar in gezinsverband met zijn stiefvader en moeder had geleefd, waarbij de stiefvader de rol van vader op zich had genomen. De rechtbank concludeerde dat het strikt vasthouden aan de eis van minderjarigheid een ongeoorloofde inbreuk op het recht op familieleven zou zijn, zoals beschermd door artikel 8 EVRM. De rechtbank achtte de termijnoverschrijding voor het indienen van het adoptieverzoek verschoonbaar, gezien de omstandigheden waaronder de jongeman zijn wens om geadopteerd te worden had geuit. Uiteindelijk werd het verzoek tot adoptie toegewezen, waarbij ook de wijziging van de geslachtsnaam van de jongeman werd gelast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/334022 / FA RK 22-5429
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 29a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 19 juni 2023
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna mede te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. M.H. Gillis, kantoorhoudende te Hoorn.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. S. Tromp, kantoorhoudende te Hoorn,
hierna mede te noemen: de vader,
[de moeder] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
echtgenote van verzoeker, de moeder van [de minderjarige] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna mede te noemen: [de minderjarige] .
Tegenwoordig: mr. W.P. van der Haak, voorzitter, mr. R.M. van Diepen en mr. A.J.H. Tuzgöl-Broekhoven, leden van de meervoudige kamer van de rechtbank, en T. Jelierse, griffier.
Verschenen zijn:
  • verzoeker, bijgestaan door mr. M.H. Gillis;
  • de vader, bijgestaan door mr. S. Tromp;
  • de moeder;
  • [de minderjarige] .
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Verzoeker, die op [huwelijksdatum] is gehuwd met de moeder, heeft verzocht de adoptie van [de minderjarige] door hem uit te spreken en daarbij te bepalen dat de geslachtsnaam van [de minderjarige] zal worden gewijzigd in ’ [geslachtsnaam] ’.
1.2.
De vader heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft – kort samengevat – verklaard dat hij graag een vaderrol had willen spelen in het leven van [de minderjarige] , maar dat dit helaas anders is gelopen. De vader ziet dat [de minderjarige] het goed heeft bij verzoeker. Hij is trots op wat [de minderjarige] heeft bereikt en [de minderjarige] zal altijd welkom zijn bij hem en zijn andere familieleden. [de minderjarige] wordt gemist, ook door zijn halfzusjes. De vader wil het beste voor [de minderjarige] en wil de wens van [de minderjarige] om te worden geadopteerd door verzoeker en zijn geslachtsnaam te dragen niet in de weg staan, hoewel dit gevoelsmatig moeilijk is voor hem.
1.3.
De moeder en [de minderjarige] stemmen in met het verzoek.
Adoptie
1.4.
De rechtbank stelt voorop dat het hier een Nederlandse adoptie betreft. Daarom is het bepaalde in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
1.5.
Ingevolge artikel 1:227, eerste lid, BW geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een dergelijk verzoek door de adoptant die echtgenoot van de ouder is slechts worden gedaan indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd. Het verzoek tot adoptie kan ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW vervolgens slechts alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
1.6.
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
1.7.
In artikel 1:228, eerste lid, onder a, BW is bepaald dat een verzoek tot adoptie alleen kan worden uitgesproken indien het kind op de dag van indiening van het verzoek tot adoptie minderjarig is. In de onderhavige zaak wordt niet aan deze voorwaarde voldaan, omdat [de minderjarige] op het moment van indiening van het verzoek tweeëntwintig jaar oud was. Dit brengt mee dat het verzoek tot adoptie in beginsel moet worden afgewezen. Verzoeker heeft echter aangevoerd dat onverkorte toepassing van de voorwaarde van minderjarigheid van het kind in dit geval zou leiden tot een onaanvaardbare inmenging van het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op familieleven.
1.8.
In artikel 8 lid 1 EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. In lid 2 is bepaald dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
1.9.
De rechtbank zal eerst beoordelen of sprake is van door artikel 8 EVRM beschermd familieleven tussen verzoeker en [de minderjarige] . Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is gebleken dat [de minderjarige] vanaf 2005, toen hij vier jaar oud was, in gezinsverband heeft samengeleefd met verzoeker en de moeder. Verzoeker en de moeder hebben vanaf dat moment altijd samen de verzorging en opvoeding voor [de minderjarige] op zich genomen. De band tussen verzoeker en [de minderjarige] is steeds nauwer geworden en zij beschouwen elkaar als vader en zoon. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van familieleven tussen verzoeker en [de minderjarige] in de zin van artikel 8 EVRM.
1.10.
Vooropgesteld wordt dat het recht op adoptie als zodanig niet behoort tot één van de door het EVRM beschermde rechten. Dat een feitelijk gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch gezinsverband is op zichzelf niet in strijd met artikel 8 EVRM. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is wanneer niet wordt voldaan aan de in de nationale wetgeving gestelde voorwaarden, kan niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk in de zin van artikel 8 EVRM. Slechts in geval van zeer bijzondere omstandigheden is sprake van een ongeoorloofde inbreuk op artikel 8 EVRM, waardoor het vereiste van minderjarigheid van het kind opzij moet worden gesteld. Daarnaast moet de termijnoverschrijding verschoonbaar zijn, omdat geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het familieleven, als zonder goede reden lang wordt gewacht met het indienen van een verzoekschrift.
1.11.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van zeer bijzondere omstandigheden als hiervoor genoemd en overweegt daartoe als volgt. Op jonge leeftijd van [de minderjarige] zijn de ouders uit elkaar gegaan, waarna de vader nauwelijks nog een rol heeft gespeeld in het leven van [de minderjarige] . Vanaf dat [de minderjarige] vier jaar oud was, heeft hij een gezin gevormd met verzoeker en de moeder, waarbij verzoeker de vaderrol op zich heeft genomen. Verzoeker is vanaf het begin betrokken geweest bij de diagnostiek en het intensieve hulpverleningstraject voor [de minderjarige] . Hij heeft altijd een belangrijk aandeel gehad in de zorg voor [de minderjarige] en heeft verklaard dit te zullen blijven doen zolang als mogelijk, nu [de minderjarige] de rest van zijn leven extra zorg nodig zal hebben. Ook nu [de minderjarige] inmiddels meerderjarig is en doordeweeks op een woongroep verblijft, is hij in de weekenden nog bij verzoeker en de moeder thuis. Verzoeker is daarnaast ook een belangrijk steunfiguur voor [de minderjarige] , niet alleen bij leuke dingen zoals karten en voetbal, maar ook in situaties waarin [de minderjarige] veel spanning ervaart. Vanwege de persoonlijke problematiek van [de minderjarige] verwacht de rechtbank dat zijn kwetsbaarheid en de bijzondere afhankelijkheidsrelatie met verzoeker zal blijven bestaan. Het is daarom voor verzoeker en [de minderjarige] van belang dat hun feitelijke en emotionele band juridisch wordt bevestigd. Het strikt vasthouden aan de eis van minderjarigheid bij de beoordeling van het adoptieverzoek zou in dit geval een ongeoorloofde inbreuk op artikel 8 EVRM opleveren.
1.12.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de termijnoverschrijding bij de indiening van het verzoek in dit geval verschoonbaar is. Verzoeker heeft toegelicht dat [de minderjarige] de wens om door hem te worden geadopteerd voor het eerst heeft uitgesproken toen hij zeventien jaar oud was. Op dat moment waren verzoeker en de moeder volledig gericht op het regelen van andere belangrijke zaken voor [de minderjarige] , zoals het verkrijgen van een indicatie, het vinden van een passende woongroep en het regelen van het mentorschap en bewind. Volgens verzoeker en de moeder kan [de minderjarige] bovendien impulsief zijn, zodat voor hen niet duidelijk was of zijn wens om te worden geadopteerd door verzoeker oprecht en diepgeworteld was. Nadat [de minderjarige] jaren later de wens om te worden geadopteerd heeft herhaald, heeft verzoeker het onderhavige verzoek ingediend. De rechtbank acht het begrijpelijk dat verzoeker het verzoek vanwege de hierboven genoemde redenen niet eerder heeft kunnen indienen en acht deze termijnoverschrijding daarom verschoonbaar.
1.13.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het in artikel 1:228, eerste lid onder a, BW weergegeven minderjarigheidsvereiste voorbij dient te worden gegaan, gelet op de zeer uitzonderlijke omstandigheden en de gegronde reden voor de termijnoverschrijding.
1.14.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast aan alle in artikel 1:227 BW genoemde gronden en aan alle (overige) in artikel 1:228 BW genoemde voorwaarden voor adoptie is voldaan.
1.15.
De rechtbank is van oordeel dat de adoptie door verzoeker in het kennelijk belang van [de minderjarige] is. De adoptie bevestigt in juridische zin de band die verzoeker en [de minderjarige] gevoelsmatig al jarenlang hebben als vader en zoon. [de minderjarige] heeft zelf al lange tijd de wens om te worden geadopteerd door verzoeker. Hij identificeert zich als familie van verzoeker en gaat zo ook door het dagelijks leven, bijvoorbeeld in zijn werkzaamheden als DJ. Daarnaast worden door de adoptie direct erfrechtelijke aspecten geregeld en wordt verzoeker als juridisch ouder geregistreerd. Dat is van belang in het geval de moeder iets zou overkomen en voor het continueren van de intensieve zorg die [de minderjarige] nodig zal blijven hebben.
1.16.
De vader is niet betrokken geweest bij het grootste deel van het leven van [de minderjarige] . Hij legt zich neer bij de adoptie van [de minderjarige] door verzoeker. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de voorwaarde dat [de minderjarige] niets meer van de vader in de hoedanigheid als ouder heeft te verwachten. Dit neemt niet weg dat de vader heeft verklaard dat [de minderjarige] altijd welkom blijft bij hem en dat de (biologische) band tussen hen altijd zal blijven bestaan.
1.17.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot adoptie toewijzen.
Geslachtsnaam
1.18.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:5 lid 7 BW kan een kind van zestien jaar of ouder dat wordt geadopteerd een keuze doen voor de geslachtsnaam die hij na de adoptie zal dragen. Deze naamskeuze is gebonden aan de naam van de degene die hem adopteert en met wie hij in familierechtelijke betrekking komt te staan.
1.19.
Uit de door [de minderjarige] op 4 december 2022 ondertekende verklaring, evenals uit zijn verklaring tijdens de mondelinge behandeling, blijkt dat hij wenst dat zijn geslachtsnaam ’ [geslachtsnaam] ’ zal zijn, zodat de rechtbank de wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige] zal gelasten als hierna te melden.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
spreekt uit de adoptie van:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
door verzoeker voornoemd;
2.2.
gelast wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige] in: ’ [geslachtsnaam] ’;
2.3.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
De voorzitter deelt mede dat een afschrift van het bovenstaande volgt en sluit de behandeling.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de meervoudige kamer en de griffier is vastgesteld en door de voorzitter is ondertekend.
mr. W.P. van der Haak
Rechter