ECLI:NL:RBNHO:2023:6765

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
15/322708-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokking van bedreiging met dodelijke afloop in burenconflict

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het uitlokken van een bedreiging met dodelijke afloop. De verdachte, die in een burenconflict verwikkeld was, heeft haar schoonvader, [medeverdachte], aangezet tot het bedreigen van de aangever, [benadeelde]. Op 29 maart 2021 heeft [medeverdachte] de aangever met een mes bedreigd, wat resulteerde in een fatale steekpartij waarbij [medeverdachte] om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een cruciale rol heeft gespeeld in het geweldsincident door [medeverdachte] te instrueren en aan te zetten tot deze bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan uitlokking van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en heeft een zwaardere straf opgelegd dan door de officier van justitie was gevorderd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van veertig uren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [benadeelde], voor immateriële schade als gevolg van de bedreiging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/322708-21
Uitspraakdatum: 17 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 juli 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1],
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Klein en van hetgeen de verdachte en haar raadslieden mr. E.J. van Gils en mr. C.A. Bouw, advocaten te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
[medeverdachte] op of omstreeks 29 maart 2021 te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend een mes op die [benadeelde] te richten en/of gericht te houden en/of met een mes in zijn hand achter die [benadeelde] aan te rennen en/of met een auto op die [benadeelde] in te rijden en/of een of meer keer te roepen: "ik ga je vermoorden", althans woorden van soortgelijke aard of strekking,
welk feit verdachte in of omstreeks de periode van 26 maart 2021 tot en met 29 maart 2021 te Amsterdam en/of te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten, door bij die [medeverdachte] de indruk te wekken dat:
- zij en ook haar dochter vaak worden belaagd en/of uitgescholden door die [benadeelde] en/of
- ondanks gedane aangifte de politie hier niet tegen optreedt en/of
- [benadeelde] elke door de weekse ochtend op een vast tijdstip zijn huis verlaat, dan vaak bij haar aanklopt en/of haar uitscheldt en/of
- zij door het gedrag van [benadeelde] haar kind niet meer naar school durft te brengen en/of
- die [medeverdachte] op 29 maart 2021 naar Abbenes te laten komen op het moment dat die [benadeelde] zijn huis verlaat en/of
- met haar mobiele telefoon een opname te maken van de confrontatie tussen die [medeverdachte] en [benadeelde] en daarbij de richting [benadeelde] te roepen: "het is je beloond", althans woorden van soortgelijke aard of strekking;
subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 29 maart 2021 te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend een mes op die [benadeelde] te richten en/of gericht te houden en/of met een mes in zijn
hand achter die [benadeelde] aan te rennen en/of met een auto op die [benadeelde] in te rijden en/of een of meer keer te roepen: "ik ga je vermoorden", althans woorden van soortgelijke aard of strekking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 26 maart 2021 tot en met 29 maart 2021 te Amsterdam en/of te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft door:
bij die [medeverdachte] aan te geven dat:
- zij en ook haar dochter vaak worden belaagd en/of uitgescholden door die [benadeelde] en/of
- ondanks gedane aangifte de politie hier niet tegen optreedt en/of
- [benadeelde] elke door de weekse ochtend op een vast tijdstip zijn huis verlaat, dan vaak bij haar aanklopt en/of haar uitscheldt en/of
- zij door het gedrag van [benadeelde] haar kind niet meer naar school durft te brengen en/of
- die [medeverdachte] op 29 maart 2021 naar Abbenes te laten komen op het moment dat die [benadeelde] zijn huis verlaat en/of
- met haar mobiele telefoon een opname te maken van de confrontatie tussen die [medeverdachte] en [benadeelde] en daarbij de richting [benadeelde] te roepen: "het is je beloond", althans woorden van soortgelijke aard of strekking;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft iedere betrokkenheid bij wat aan haar is ten laste gelegd ontkend. In het verlengde hiervan heeft de verdediging integrale vrijspraak bepleit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage van dit vonnis zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging opzet
De rechtbank komt op grond van het volgende tot de conclusie dat het opzet van de verdachte er op gericht was om [benadeelde] door [medeverdachte] te laten bedreigen.
Tussen de verdachte en [benadeelde] was sprake van een langlopend (buren)conflict. De verdachte heeft tegen [benadeelde] verscheidene meldingen/aangiftes gedaan bij de politie, onder meer vanwege geluidsoverlast. De verdachte vond echter dat met haar aangiftes en meldingen niet veel, althans niet genoeg, werd gedaan. Ook zijn door [benadeelde] meldingen bij de politie gedaan tegen verdachte.
Op de zitting heeft de verdachte over de ochtend van 29 maart 2021 (onder meer) als volgt verklaard. Haar schoonvader, [medeverdachte], zou langskomen om haar kind naar school te brengen en te klussen. Toen [medeverdachte] kwam aanrijden heeft hij vanuit de auto aan haar gevraagd koffie voor hem te zetten. Toen zij terugliep naar haar woning werd zij uitgescholden door [benadeelde]. [medeverdachte] zou deze scheldpartij vanuit zijn auto hebben gehoord en hij is vervolgens – uit eigen beweging - achter [benadeelde] aangegaan. Aldus de verdachte.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk en gaat op basis van de hierna te noemen omstandigheden ervan uit dat het aan verdachtes opzettelijk handelen is te wijten dat [medeverdachte] achter [benadeelde] is aangegaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte (samen met haar partner [betrokkene 1]) op 27 of 28 maart 2021 met haar schoonouders [medeverdachte] en [betrokkene 2] heeft/hebben gesproken over de situatie met [benadeelde], waarbij de verdachte heeft verteld dat zij en haar dochter werden bedreigd door [benadeelde] en dat zij bang was om haar dochter naar school te brengen. Uit de verklaringen van de partner van de verdachte en [betrokkene 2] volgt dat [medeverdachte] zich hierdoor ernstige zorgen maakte om de veiligheid van de verdachte en zijn kleindochter en dat hij het probleem met [benadeelde] wilde oplossen. Uit die verklaringen volgt verder dat dit de reden was om op 29 maart 2021 naar Abbenes te gaan en niet, zoals verdachte heeft verklaard, uitsluitend om verdachtes dochter veilig naar school te brengen. Op die dag kwam [medeverdachte] om 08:31 uur, nadat de verdachte haar dochter naar school had gebracht, aangereden op de [adres 2] in Abbenes, waar verdachte en [benadeelde] toen als buren woonden, en waar hij vanuit zijn auto een kort gesprek voerde met de verdachte. Hierna is hij direct naar de parkeerplaats gereden waar ook de auto van [benadeelde] stond geparkeerd. Nadat [benadeelde] enkele minuten later vanuit zijn woning in de richting van zijn auto kwam gelopen, zette [medeverdachte] zijn auto recht achter die van [benadeelde], waardoor deze werd klemgereden. [medeverdachte] stapte uit zijn auto en ging direct achter [benadeelde] aan met een mes. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte de enige link is tussen [medeverdachte] en [benadeelde]; laatstgenoemde twee personen waren onbekenden van elkaar.
Gelet op de (voorheen) onbekendheid tussen [medeverdachte] en [benadeelde] en de hiervoor beschreven gang van zaken kan de rechtbank geen andere conclusie trekken dan dat [medeverdachte] in Abbenes was om de verdachte ‘te helpen’ en dat de verdachte hem heeft ingelicht hoe laat hij daar moest zijn en waar de auto van [benadeelde] stond geparkeerd. Vervolgens heeft [medeverdachte] [benadeelde] opgewacht en hem direct bij aankomst bedreigd en achtervolgd. De verklaring van de verdachte dat [medeverdachte] geheel uit eigen beweging achter [benadeelde] zou zijn aangegaan, omdat hij vanuit zijn auto zou hebben gehoord dat [benadeelde] de verdachte uitschold, wordt weersproken door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Zij verklaren allebei dat zij naast de verdachte stonden toen [benadeelde] uit zijn woning kwam en dat zij geen gescheld hebben gehoord.
Blijkens de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] heeft de verdachte bovendien – kort voordat de getuigen [medeverdachte] achter [benadeelde] zagen rennen – gezegd: “let op, dat heb ik geregeld want de politie doet toch niks”. Deze verklaringen worden ondersteund door de verklaring van een verbalisant, die direct nadat zij ter plaatse kwam [getuige 1] tegen de verdachte hoorde schreeuwen: “Kijk nou wat je hebt gedaan.”
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot het oordeel dat de bedreiging van [benadeelde] door [medeverdachte] een door de verdachte geplande actie was. Aan de conclusie dat de verdachte de bedreiging van [benadeelde] opzettelijk heeft uitgelokt draagt verder nog bij dat blijkens een video op de telefoon van de verdachte, opgenomen tijdens de achtervolging van [medeverdachte] op [benadeelde], door de verdachte op smalende toon wordt gezegd: “Het is je beloond.” Zij bevestigt hiermee naar het oordeel van de rechtbank dat zij wist wat er ging gebeuren.
Voor zover de raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het opzet van de verdachte niet was gericht op het gebruik van een mes door [medeverdachte], overweegt de rechtbank als volgt. Voor de bewezenverklaring van uitlokking is onder meer vereist dat bewezen wordt dat het opzet van de verdachte was gericht op het uitgelokte misdrijf. Dat opzet omvat echter niet de precieze wijze waarop het misdrijf wordt uitgevoerd. De uitlokker kiest ervoor het plegen van het delict aan een ander over te laten en neemt daarmee voor lief dat de uitvoering van het feit anders uitpakt dan de uitlokker voor ogen stond. De verdachte heeft hiermee het risico aanvaard dat [medeverdachte] de aangever zou bedreigen op een wijze die [medeverdachte] passend vond, ook als dat, zoals in dit geval, met een mes zou zijn.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
[medeverdachte] op 29 maart 2021 te Abbenes [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door dreigend met een mes in zijn hand achter die [benadeelde] aan te rennen en met een auto op die [benadeelde] af te rijden en een of meer keer te roepen: "ik ga je vermoorden”, welk feit verdachte in de periode van 26 maart 2021 tot en met 29 maart 2021 te Amsterdam en Abbenes opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen, te weten, door bij die [medeverdachte] de indruk te wekken dat:
- zij en ook haar dochter vaak worden belaagd en uitgescholden door die [benadeelde] en
- ondanks gedane aangifte de politie hier niet tegen optreedt en
- zij door het gedrag van [benadeelde] haar kind niet meer naar school durft te brengen en
- die [medeverdachte] op 29 maart 2021 naar Abbenes te laten komen op het moment dat die [benadeelde] zijn huis verlaat.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
uitlokking van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verhouding tussen de verdachte en [benadeelde] was al een langere periode ernstig verstoord. Gedurende die periode zijn van beide zijden verschillende meldingen/aangiftes bij de politie gedaan. Op 29 maart 2021 leidde de onenigheid tussen beide buren tot een treffen. [medeverdachte] - de schoonvader van de verdachte - wachtte [benadeelde] op toen hij ’s morgens zijn woning verliet om naar zijn werk te gaan. De auto van [benadeelde] werd klemgezet en [medeverdachte] achtervolgde [benadeelde] met een mes door de wijk. Vervolgens reed [medeverdachte] met zijn auto op [benadeelde] af. Toen de auto van [medeverdachte] tot stilstand kwam, heeft [benadeelde] met een mes door het openstaande raam naar beneden gestoken en [medeverdachte] daarbij geraakt in zijn bovenbeen. Als gevolg van een daardoor opgetreden slagaderlijke bloeding is [medeverdachte] ter plekke overleden.
De rol van de verdachte in dit zeer heftige incident beschouwt de rechtbank als die van uitlokker van de bedreiging van [benadeelde]. De door de verdachte gepleegde uitlokking heeft ertoe geleid dat [benadeelde] met een mes met de dood is bedreigd, en dat [benadeelde] [medeverdachte] dodelijk heeft geraakt als gevolg van een messteek in [medeverdachte]’s been. De verdachte heeft aldus een cruciale rol gespeeld in de aanloop naar het geweldsincident van 29 maart 2021, wat de rechtbank de verdachte zwaar aanrekent. Het gaat bovendien in de onderhavige zaak om een daad van eigenrichting, wat niet kan worden getolereerd.
Het handelen van de verdachte rechtvaardigt een aanzienlijke straf, voor een deel in voorwaardelijke vorm bij wijze van waarschuwing om het recht niet in eigen hand te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van deze zaak. Aan andere de kant is uit de justitiële documentatie van de verdachte gebleken dat zij nog niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast houdt de rechtbank er in strafmatigende zin rekening mee dat de gevolgen van de gebeurtenissen van 29 maart 2021 voor de verdachte groot zijn geweest. Zij moet leven met het verlies van haar schoonvader en is ook getuige geweest van diens overlijden.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van veertig uren, bij niet verrichten te vervangen door 20 dagen hechtenis.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde]. Hij vordert een vergoeding van € 30.900,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 50.000,00 aan immateriële schade.
Het standpunt van de benadeelde partij
Ten aanzien van de materiële schade heeft de benadeelde partij zich op het standpunt gesteld dat het zonder het strafbare handelen van de verdachte niet tot een steekincident tussen de benadeelde partij en [medeverdachte] was gekomen. De benadeelde partij stelt dat hij als gevolg van het steekincident vijftien maanden onterecht in voorarrest heeft gezeten, waardoor hij zijn baan is verloren. De benadeelde partij vordert € 30.900,00 aan inkomensverlies, bestaande uit het bedrag dat de benadeelde partij gedurende het voorarrest aan salaris is misgelopen.
De immateriële schade bestaat uit € 50.000,00 aan smartengeld, vanwege de emotionele schade die hij heeft geleden als gevolg van het onterechte voorarrest, het verlies van zijn baan en woning en de emotionele impact die het incident op hem heeft gehad. De verdediging heeft bij de bepaling van de hoogte van de schade wegens de detentie aansluiting gezocht bij de normbedragen voor schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor zover deze ziet op schade door de detentie en het verlies aan inkomsten niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu geen rechtstreeks verband bestaat tussen het feit en de geleden schade. De officier acht wel vergoeding voor geleden immateriële schade op zijn plaats voor zover die ziet op de grote angst die de benadeelde partij door de bedreiging moet hebben ervaren. Daarbij acht de officier van justitie een bedrag van € 750,00 billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair meent de verdediging dat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen de schade en het handelen van de verdachte. Wat betreft het deel van de immateriële schadevergoeding dat niet ziet op de ondergane voorlopige hechtenis stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade en de immateriële schade die ziet op de ondergane voorlopige hechtenis overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat voornoemde schade is ontstaan omdat de benadeelde partij vijftien maanden in voorlopige hechtenis heeft gezeten in het onderzoek ‘Kanga’. In dat kader is de benadeelde partij op 7 februari 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, waarvan 20 maanden onvoorwaardelijk. De rechtbank van oordeel dat deze schade niet valt aan te merken als rechtstreekse schade. De rechtbank zal dan ook de vordering op deze punten afwijzen.
Met betrekking tot het deel van de immateriële schadevergoeding dat niet ziet op de ondergane voorlopige hechtenis en het daarmee samenhangende verlies van werk en woning overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij is achtervolgd door een voor hem onbekende man, onder bedreiging van een steekwapen. De aard en de ernst van deze normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De gestelde immateriële schade vloeit rechtstreeks voort uit het bewezenverklaarde en vergoeding daarvan tot een bedrag van € 750,00 komt de rechtbank billijk voor. De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 maart 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade die niet ziet op de ondergane voorlopige hechtenis.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3.4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: uitlokking van bedreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
40 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 750,00bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor de overige gevorderde immateriële schade die niet ziet op de ondergane voorlopige hechtenis niet-ontvankelijk.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 750,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
mr. N.M.L. Rogmans en mr. C. Huisman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Altena, griffier,
en uitgesproken op 17 juli 2023.