ECLI:NL:RBNHO:2023:674

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
AWB-20_5972
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de WAO-uitkering en de medische onderbouwing daarvan

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 13 januari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de verlaging van haar WAO-uitkering beoordeeld. Eiseres, die sinds 1994 een WAO-uitkering ontvangt na uitval als metrobestuurder, heeft psychische en fysieke klachten. De verlaging van haar uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80% per 18 november 2019 is door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgesteld op basis van een medische beoordeling. Eiseres is van mening dat de medische onderbouwing van deze beslissing onvoldoende is en dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de medische onderbouwing van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, met betrekking tot bepaalde items van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), onvoldoende is. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen niet voldoende hebben gemotiveerd waarom eerdere beperkingen zijn komen te vervallen en dat de samenhang van de verschillende aandoeningen van eiseres onvoldoende is meegenomen in de beoordeling. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de tekortkomingen in de eerdere beoordeling.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak om de impact van meerdere aandoeningen op de arbeidsongeschiktheid van eiseres adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5972 WAO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.E. Mussche),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. L. Ritsma).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 18 november 2019 op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
In het besluit van 17 september 2019 (het primaire besluit), voor zover hier van belang, heeft verweerder besloten tot verlaging van de WAO-uitkering vanaf 18 november 2019 (na een uitlooptermijn van twee maanden na de aanzegging) naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80%.
Met het bestreden besluit van 29 september 2020 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiseres heeft een WAO-uitkering sinds 1994, na uitval als metrobestuurder, met psychische en fysieke klachten. De mate van arbeidsongeschiktheid voor de WAO was, na een aantal tussentijdse aanpassingen, in 2014 65-80%. De inkomsten die eiseres in die tijd had uit tijdelijke werkzaamheden als tramconductrice (voor 12 uur per week) werden met toepassing van artikel 44 van de WAO op de uitkering gekort en de uitkering werd uitbetaald als ware de mate van arbeidsongeschiktheid 35-45%. Op 11 juli 2014 is eiseres uitgevallen vanwege het gaan volgen van een intensief revalidatietraject. Per 11 juli 2014 is de mate van arbeidsongeschiktheid voor de WAO vastgesteld op 80-100%. Van 1 december 2016 tot 1 augustus 2017 heeft eiseres gewerkt als account coördinator klachtenservice. De inkomsten hieruit werden met toepassing van artikel 44 van de WAO op de uitkering gekort en die werd uitbetaald als ware de mate van arbeidsongeschiktheid 45-55%. Zij heeft zich op 4 september 2017 vanuit de WW ziekgemeld, waarop een ZW-uitkering is toegekend, die werd verrekend met de WAO-uitkering. Per einde wachttijd 1 september 2019 vindt dan een herbeoordeling plaats van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO (omdat zij een WAO-uitkering had en opnieuw is uitgevallen in ander werk).
2. Eiseres is gezien door een verzekeringsarts op 3 september 2019. De verzekeringsarts concludeert dat eiseres (uitgaande van de diagnosen fibromyalgie, ADHD, borderline persoonlijkheid, hypothyroïdie, slaapapneu en PDS) beperkingen heeft in alle zes de rubrieken van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De arbeidsdeskundige komt vervolgens na het selecteren van voor eiseres geschikte (theoretische) voorbeeldfuncties (van besteller post/pakketten, gezinshulp, bejaardenverzorger, medewerker tuinbouw) tot een mate van arbeidsongeschiktheid voor de WAO van 74,32% (= klasse 65-80%).
Er volgen dan op 17 september 2019 twee besluiten, tot indeling in en uitbetaling naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100% vanaf 2 september 2019 en tot verlaging van de WAO-uitkering vanaf 18 november 2019 (na een uitlooptermijn van twee maanden na de aanzegging) naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80%.
Eiseres maakt bezwaar tegen de verlaging van haar WAO-uitkering per 18 november 2019. Zij acht zich, kort gezegd, meer beperkt en niet in staat de geduide functies te verrichten.
3. In bezwaar vindt een heroverweging plaats. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres gezien op de hoorzitting en een onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt (uitgaande van de diagnosen fibromyalgie, emotionele instabiele/borderline persoonlijkheid, ADHD, gereguleerde hypothyroïdie, slaapapneu en PDS) dat eiseres niet voldoet aan de criteria van GBM (geen duurzaam benutbare mogelijkheden) zoals die staan in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, en dat daarom terecht een FML is opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat eiseres psychische en lichamelijke aandoeningen heeft en dat de beperkingen daaruit elkaar overlappen. Ook concludeert zij dat haar niet is gebleken van een wezenlijke verandering in het psychische beeld, ondanks nadere behandeling en dat de beperkingen zoals die bij de WAO-beoordeling in 2014 zijn aangenomen nog steeds van toepassing zijn. Daarbij tekent zij aan dat de psychosociale omstandigheden een negatieve rol spelen bij de psychische belastbaarheid van eiseres, maar dat die bij de WAO-beoordeling buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
De lichamelijke belastbaarheid wordt door meerdere aandoeningen bepaald. Bij het eigen onderzoek zegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen evidente afwijkingen in de functie van het bewegingsapparaat te hebben gevonden. De diagnosen fibromyalgie, chronische aspecifieke rugklachten en artrose leiden niet tot vérgaande beperkingen. Die geven wel aanleiding zwaardere activiteiten te beperken, maar dat is al in de FML opgenomen. Zij past de FML wel aan ten aanzien van frequent buigen en boven schouderhoogte actief zijn. Verder zegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de hypothyreoïdie gereguleerd is en dus niet leidt tot beperkingen in de FML. De suikerwaarden zijn verhoogd, maar zij ziet geen aanwijzingen voor wezenlijke klachten/complicaties en bovendien is met de beperkingen in de FML voor lichamelijk en psychisch niet te zware activiteiten en een urenbeperking hier al rekening mee wordt gehouden. Voor de buikklachten is bij specialistisch onderzoek geen oorzaak gevonden en ook hiervoor geldt dat met de beperkingen in de FML met die klachten al rekening wordt gehouden. Door de OSAS kan vermoeidheid ontstaan, maar die wordt voldoende ondervangen door de beperkingen in de FML ten aanzien van urenbelasting en van grote lichamelijke en psychische belasting. Wel ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep hier aanleiding voor een aanvullende beperking voor ’s nachts werken. Haar conclusie is dat er voor buigen, traplopen en klimmen geen reden meer is om een beperking aan te nemen gezien de gestelde diagnosen en het lichamelijk onderzoek. Voor een verdergaande beperking ten aanzien van zitten ontbreekt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medisch substraat.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert vervolgens na onderzoek dat ondanks de wijzigingen in de FML de primair geselecteerde functies onveranderd geschikt zijn te achten voor eiseres. Het arbeidsongeschiktheidspercentage blijft dan vastgesteld op 74,33% en indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse op 65-80%.
Bij het bestreden besluit verklaart verweerder, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, de bezwaren ongegrond.
Standpunt eiseres
4. Eiseres voert in beroep aan verder beperkt te zijn dan door de verzekeringsartsen aangenomen. De aannames dat de medische situatie op lange termijn wezenlijk zal verbeteren en de functionele mogelijkheden zullen toenemen acht eiseres niet deugdelijk gemotiveerd. Eiseres stelt dat uit het hele dossier en haar medische geschiedenis duidelijk is op te maken dat zij in grote mate beperkt is ten aanzien van (langdurig) zitten en lang staan. Daarbij wijst zij erop dat de beperking die op 21 november 2017 door een verzekeringsarts is opgenomen ten aanzien van zitten tijdens het werk (max 4 uur per dag) in 2019 niet meer in de FML is opgenomen. Eiseres heeft een medisch expert ingeschakeld (De Bureaus) en verwijst naar die expertise. De medisch expert vindt het vreemd en onduidelijk dat en waarom de FML van 3 september 2019, op bepaalde punten, niet overeenkomt met de FML van 13 oktober 2014, uitgaande van dezelfde fysieke problematiek. In de FML uit 2014 staan beperkingen voor traplopen, klimmen, boven schouderhoogte actief zijn en buigen. Deze beperkingen zijn zonder enige vorm van toelichting niet overgenomen in de FML uit 2019. Ook stelt de medisch expert zich te kunnen voorstellen dat er bij energetische problemen bij slaapapneu (en ook bij fibromyalgie en PDS) ook beperkingen zouden kunnen gelden voor traplopen, klimmen en buigen. Hij wijst erop dat daarvoor in 2014 wel beperkingen zijn aangenomen, op basis van met name fibromyalgie. Het is de medisch expert niet duidelijk waarom deze specifieke beperkingen nu niet meer zouden gelden, terwijl de diagnose fibromyalgie niet is veranderd. Verder voert eiseres aan zich gelet op haar klachten en (verdergaande) beperkingen niet in staat te achten de geduide functies te kunnen verrichten.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft besloten tot verlaging van de WAO-uitkering per 18 november 2019, aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nader gereageerd op de beroepsgronden. Zij stelt dan dat er geen nieuwe medische gegevens worden ingebracht en dat zij wel heeft gemotiveerd dat en waarom sommige beperkingen die in 2014 zijn gesteld niet meer gelden in 2019. Gezien de gestelde diagnosen en eigen onderzoeksbevindingen ontbreekt een medisch substraat voor het aannemen van eerder in 2014 aangenomen beperkingen ten aanzien van buigen, traplopen, klimmen en het aannemen van een verdergaande beperking voor zitten. De beperkingen voor frequent buigen, boven schouderhoogte actief zijn en ’s nachts werken, die de primaire verzekeringsarts had laten vallen, zijn wel teruggezet in de FML.
7. De rechtbank heeft na de zitting, waar verweerder zich niet heeft laten vertegenwoordigen, aan verweerder nadere vragen voorgelegd. Eiseres acht zich (ook) beperkt ten aanzien van (langdurig) zitten en lang staan, buigen, trappenlopen en klimmen. De rechtbank achtte de motivering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op deze punten te algemeen, niet inzichtelijk en niet overtuigend/onvolledig en wilde een nadere uitgebreide toelichting en verduidelijking van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, met daarbij ook expliciet aandacht voor de (impact van de) onderlinge samenhang van de meerdere aandoeningen/klachten van eiseres. Daarnaast wijst de rechtbank erop in het dossier geen FML uit 2014 te hebben aangetroffen en verzoekt daarbij nader in te gaan op de verschillen tussen de FML’s uit 2020 en 2014 en de ZW-beoordeling uit 2017. Daarbij merkt de rechtbank op dat dergelijke verschillen voldoende moeten worden gemotiveerd, temeer als niet is gebleken dat de verzekeringsartsen hun oordeel over de gezondheidssituatie hebben gevormd door andere medische argumenten.
8. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep komt met een nadere rapportage. Zij legt uit dat er bij het onderzoek in 2020 in tegenstelling tot bij het onderzoek in 2017 (waar een sterk beperkte anteflexie en drukpijn ter hoogte van het SI gewricht werd gezien) geen beperking voor zitten (meer) werd waargenomen. Daarbij merkt zij op dat bij fibromyalgie en artrose alsook in combinatie een normale statische belasting niet schadelijk is, mits vertreding mogelijk is, welke voorwaarde ook is opgenomen in de toelichting bij zitten tijdens werk. Voor staan en staan tijdens het werk zijn beperkingen in de FML opgenomen en die volstaan bij zowel fybromyalgie als artrose en de combinatie van de twee aandoeningen. Bij onderzoek zijn geen afwijkingen of diagnosen vastgesteld die een grond zijn voor beperkingen bij buigen, trappenlopen en klimmen. Met de beperkingen die wel zijn aangenomen is voldoende rekening gehouden met de (combinatie van de) aandoeningen. Er is geen bezwaar tegen normale fysieke belastingen. Ook wordt opgemerkt dat er in 2014 geen lichamelijk onderzoek is verricht en bij het onderzoek in 2015 een ongestoord bewegingspatroon wordt omschreven. In dat licht en gezien de huidige onderzoeksbevindingen acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking op buigen niet verklaarbaar.
9. Van de kant van eiseres is hierop nader gereageerd. Zij stelt dat het in de loop der jaren alleen maar slechter gaat met haar en de impact van de klachten groot is op haar. Zij vindt dat aan de impact van de verschillende aandoeningen tezamen onvoldoende aandacht is besteed. Daarbij merkt eiseres op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep die nu heeft gerapporteerd haar niet persoonlijk heeft gezien of gesproken. Eiseres legt nog een verklaring over van de POG GGZ waar zij al geruime tijd onder behandeling is.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (diegene die eiseres in de bezwaarfase wel heeft gezien en beoordeeld) reageert daarop en geeft aan de eerdere rapportage die was opgesteld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens haar afwezigheid volledig te onderschrijven. Zij concludeert dat alle aandoeningen en objectiveerbare afwijkingen, ook in hun samenhang betrokken, bij het opstellen van de FML zijn meegewogen. In de FML zijn aanzienlijke beperkingen aangenomen, zowel op psychisch als fysiek vlak alsook een forse urenbeperking. Een eventuele achteruitgang na datum in geding dient bij deze beoordeling buiten beschouwing te worden gelaten. De informatie van de POH GGZ geeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanvullende medische informatie en de behandeling is bovendien pas na datum in geding gestart.
11. De rechtbank stelt voorop de verzekeringsarts bezwaar en beroep te volgen in haar reactie dat een eventuele achteruitgang na datum in geding buiten beschouwing blijft.
De rechtbank vindt de toelichting door de verzekeringsartsen bezwaar en beroep van de door eiseres aangekaarte verschillen tussen de FML-en uit 2014 en 2019/2020 (wat betreft de items 4.10, 4.20, 4.21 en 4.23) echter onvoldoende overtuigend. Eiseres heeft doorlopend vanaf 1994 een WAO-uitkering ontvangen en voor zover dat uit het dossier naar voren komt is het medisch beeld feitelijk onveranderd gebleven. Dat het medisch beeld tussen 2014 en 2019/2020 zodanig is gewijzigd dat daarin, op die punten, de verschillen duidelijk verklaarbaar zijn ziet de rechtbank niet. In het proces-verbaal van gemaakte afspraken van de zitting van 22 november 2021 heeft de rechtbank overwogen dat dergelijke verschillen wel voldoende moeten worden gemotiveerd, temeer nu niet is gebleken dat de verzekeringsartsen hun oordeel over de gezondheidssituatie van eiseres hebben gevormd door andere medische argumenten. De gebezigde argumentatie, dat er in 2014 geen lichamelijk onderzoek is verricht en bij het onderzoek in 2015 een ongestoord bewegingspatroon wordt omschreven, acht de rechtbank ontoereikend. De verzekeringsarts overweegt in 2015 daarnaast ook dat een nader lichamelijk onderzoek niet werd verricht aangezien er geen verandering is opgetreden in klachten en symptomatologie en voorgaande onderzoeken voldoende duidelijkheid gaven over de aard van de problematiek.
In het licht daarvan oordeelt de rechtbank dat verweerder het vervallen van de beperkingen op 4.10, 4.20, 4.21 en 4.23 onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank vindt wel dat voldoende inzichtelijk is gemaakt dat er geen reden is voor (verdergaande) beperkingen ten aanzien van zitten en staan. In 2014 is in de FML immers geen beperking aangenomen voor ‘zitten’ en voor ‘zitten tijdens werk’, terwijl er in 2019/2020 voor ‘zitten tijdens werk’ wel een beperking staat. Voor ‘staan’ en ‘staan tijdens het werk’ is eiseres zowel in 2014 als in 2019 beperkt, in dezelfde mate. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor verdergaande beperkingen op deze punten.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de medische onderbouwing van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, wat betreft de items 4.10, 4.20, 4.21 en 4.23 van de aan dit besluit onderliggende FML, onvoldoende is. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank ziet, na een eerdere informele lus, nu geen aanleiding voor een formele lus. Er dient nog een nadere aanvullende medische en arbeidskundige toets plaats te vinden.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 ,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.