ECLI:NL:RBNHO:2023:6645

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
C/15/331640 / HA ZA 22-555
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen bij verdeling van huwelijksgemeenschap na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld over een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap na echtscheiding. De man verwijt de vrouw onrechtmatig handelen bij de verdeling van de gemeenschappelijke woning. Hij stelt dat de vrouw de hogere taxatiewaarde van de woning, die op € 420.000,- was vastgesteld, niet aan hem heeft gemeld en ook niet dat er al interesse was getoond door een koper om de woning te kopen. De vrouw had de woning na de toedeling aan haar verkocht voor € 450.000,-, terwijl de waarde voor de toedeling was vastgesteld op € 387.500,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet onrechtmatig heeft gehandeld. De man had de mogelijkheid om de waarde van de woning te overwegen en heeft dit ook gedaan door advies in te winnen bij een makelaar. De rechtbank oordeelt dat er geen mededelingsplicht op de vrouw rustte om de man te informeren over de taxatiewaarde, aangezien zij gezamenlijk de waarde voor de toedeling hadden vastgesteld. Ook de stelling van de man dat de vrouw hem had moeten informeren over de interesse van de koper werd verworpen, omdat de vrouw deze informatie pas na de toedeling had ontvangen. De rechtbank heeft de vorderingen van de man afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/331640 / HA ZA 22-555
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. de Jonge te Apeldoorn,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H. van Lingen te Alkmaar.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de verdeling van een huwelijksgemeenschap na echtscheiding.
Enige maanden nadat partijen zijn overeengekomen de woning tegen een waarde van € 387.500,- aan de vrouw toe te delen, heeft de vrouw deze verkocht voor € 450.000,-. Kort voor de toedeling is de woning in verband met de hypotheekaanvraag van de vrouw getaxeerd op € 420.000,-. De man stelt dat de vrouw jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door (i) het getaxeerde bedrag niet aan hem te melden, en (ii) de interesse en het bod van de koper niet aan hem te melden. De rechtbank oordeelt dat de vrouw niet onrechtmatig heeft gehandeld en wijst de vorderingen af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 augustus 2022, met producties;
  • het herstelexploot van 30 augustus 2022;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 23 november 2022;
  • de akte uitlaten overlegging producties en wijziging/vermeerdering eis, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 16 maart 2023. De man is verschenen met mr. De Jonge voornoemd. De vrouw is verschenen met mr. Van Lingen voornoemd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Van Lingen heeft gebruik gemaakt van een pleitnota die hij heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest van 19 september 2002 tot 8 maart 2017. Zij waren samen eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna de woning).
2.2.
Partijen hebben op 23 december 2016 een echtscheidingsconvenant gesloten. Artikel 3 van dit convenant luidt voor zover hier van belang:

3. DE ECHTELIJKE WONING
3.1.
De man blijft in de echtelijke woning wonen (…)
3.2.
De waarde van de echtelijke woning (…) is door partijen vastgesteld op € 380.000,-.
(…)
3.3.
Beide partijen zijn, na overleg met hun bank en hun fiscalist, overeengekomen om voor een periode van maximaal 10 jaar na datum dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand beide eigenaar te blijven van de echtelijke woning.
(…)
3.4.
Gedurende deze periode van maximaal 10 jaar betaalt de vrouw maandelijks aan de man de helft van de maandelijkse hypotheeklasten van de echtelijke woning. (…)
3.5.
Na deze periode van maximaal 10 jaar, of zoveel eerder in geval van een overmachtsituatie (bijvoorbeeld: gedwongen inkomstenverlies, breuk nieuwe relatie van de vrouw, onvoorziene lastenverzwaring) waarbij de helft van de hypotheeklasten van de echtelijke woning niet meer door één van de partijen gedragen kan worden, verplichten partijen zich op voorhand alle medewerking te verlenen om hetzij:
- of de echtelijke woning wordt verkocht waarbij de dan resterende overwaarde of onderwaarde tussen partijen bij helfte wordt gedeeld;
- of de echtelijke woning wordt toescheiden aan één van de partijen waarbij de andere partij voor de helft van de dan resterende overwaarde wordt uitgekocht cq de helft van de dan resterende onderwaarde aan de ander dient te vergoeden.
(…)
2.3.
De man is na de echtscheiding in de woning blijven wonen. In een emailbericht van 29 augustus 2017 deelt hij onder meer het volgende aan de vrouw mee:
“Ook wil ik met jou bespreken de verkoop van ons huis aan [adres] .
Graag wil ik jou er op wijzen dat je nog niet hebt voldaan aan de Hypotheek verplichtingen zoals afgesproken in het echtscheidingsconvenant.”
2.4.
Nog dezelfde dag deelt de vrouw per email aan de man onder meer het volgende mee:
“Verder heb je het verwarmingselement verkocht die bij het zwembad hoort. Hier heb je mij geen toestemming om gevraagd. Ik wil de helft van het geld hebben.
Ook heb je me het belastinggeld van 2016 nog niet betaald (is misschien nog niet binnen) (...)
Hypotheekverplichtingen daar voldoe ik zeker aan. Elke maand krijg jij meer dan de helft van mij binnen. Deze maand is nog niet om, dus dat komt nog. Ik heb net de Rabobank gebeld en die komen op een lager bedrag uit dan jij mij voorgespiegeld hebt. Dus waarschijnlijk betaal ik jou ook elke maand teveel aan hypotheek.
Voor de verkoop van ons huis zul je een goede reden moeten hebben.”
2.5.
De volgende dag volgt er een reactie per email van de man, waarin onder meer staat:
“Ik wil het hebben over de verkoop van het woonhuis op de [adres] ”
2.6.
Hierop reageert de vrouw op 31 augustus 2017 per email als volgt:
“Ik begrijp dat je ons huis wilt verkopen, Dit wil ik niet! Ik wil, indien mogelijk, het huis op mijn naam zetten.”
2.7.
De man heeft daarna op 31 augustus 2017 aan de vrouw geschreven:
“Vwb ons woonhuis: ik wil dat graag verkopen en heb daar inderdaad goede redenen voor. De waarde van ons huis moet dan zo wie zo getaxeerd worden door een makelaar en de verkoop geschied door ons beide en moeten we samen tot een reële verkoopprijs komen!”
2.8.
Hierna hebben partijen zich gewend tot de mediator, die ook het eerdere echtscheidingsconvenant had opgesteld. Dat resulteerde in een bericht van deze mediator op 14 september 2017, waarin onder meer het volgende wordt vermeld:
“De voorkeur van [de vrouw] is om allereerst zo snel mogelijk de woning op haar naam te zetten met de volgende uitgangspunten:
De Huidige waarde van de woning wordt bepaald:A. hetzij door jullie gezamenlijk: beiden doen een voorstel en zijn het daarover eens: “(…)Margreet heeft eind deze week een gesprek met de hypotheekverstrekker. Zij verwacht op korte termijn dit te kunnen regelen.”
2.9.
De bank wenste vervolgens een taxatierapport van de woning. De mediator heeft hierover contact opgenomen met de man. Op verzoek van de man is een afspraak gemaakt, zodat de taxateur de woning op zaterdag 14 oktober 2017 voor de bank kon taxeren. De man is op dat tijdstip ook aanwezig geweest bij de taxatie.
2.10.
Uit het latere taxatierapport van [taxateur] blijkt dat de waarde van de woning in verband met de hypotheek was bepaald op € 420.000,-.
2.11.
Na onderling overleg hebben partijen de waarde voor de toedeling aan de vrouw bepaald op € 387.500. Op 21 oktober 2017 hebben partijen een door de mediator opgestelde ‘Verklaring ten behoeve van de Rabobank’ ondertekend (hierna de nadere overeenkomst). Hierin is onder meer het volgende vermeld:

De ondergetekenden:
(…)
Nemen in aanmerking dat:
A.
De woning gelegen aan [adres] op 1 december 2017 op naam wordt gezet van de vrouw onder voorwaarde dat de vrouw de op deze woning rustende hypothecaire leningen overneemt. (…)
De waarde van de woning (…) is door partijen vastgesteld op een bedrag ad € 387.500,- middels een onafhankelijke taxatie.”
2.12.
Bij notariële akte van verdeling van 1 december 2017 is de woning toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 387.500,-. De overwaarde van de woning is bij helfte tussen partijen verdeeld.
2.13.
In januari 2018 is de woning verkocht en in maart 2018 heeft de vrouw de woning geleverd aan [kopers] . De koopsom bedroeg € 450.000,-.
2.14.
Op verzoek van de man is bij beschikking van 3 juni 2021 in deze zaak een voorlopig getuigenverhoor gelast. [1] Op 20 oktober 2021 zijn de man, de vrouw, [getuige 1] en [koper] als getuigen gehoord.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert na wijziging van eis dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: de vrouw veroordeelt tot betaling aan de man van € 116.601,00, te
vermeerderen met € 10.679,45 aan wettelijke rente tot de dag van dagvaarding en € 9.989,93 aan kosten die de man tot de dag van dagvaarding heeft gemaakt, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten vanaf de dag van dagvaarding, wat de kosten betreft te vermeerderen met € 2.348,62 aan buitengerechtelijke incassokosten;
II. subsidiair: de vrouw veroordeelt tot betaling aan de man van € 62.500,00, te vermeerderen met € 5.734,00 aan wettelijke rente tot de dag van dagvaarding en € 9.989,93 aan kosten die de man tot de dag van dagvaarding heeft gemaakt, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten vanaf de dag van dagvaarding, wat de kosten betreft te vermeerderen met € 1.694,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. meer subsidiair: de vrouw veroordeelt tot betaling aan de man van € 31.250,00, te vermeerderen met € 2.785,45 aan wettelijke rente tot de dag van dagvaarding en € 9.989,93 aan kosten die de man tot de dag van dagvaarding heeft gemaakt, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten vanaf de dag van dagvaarding, subsidiair wat de kosten betreft te vermeerderen met € 1.487,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV. de vrouw veroordeelt in de proceskosten en in de nakosten.
3.2.
De man legt aan de vordering ten grondslag dat de vrouw jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek tot het horen van getuigen heeft de man verklaard dat hij aan een eventueel tegen de vrouw in te stellen vordering onrechtmatig handelen ten grondslag wilde leggen. De man baseerde dit onrechtmatig handelen de volgende in het getuigenverhoor door hem te bewijzen feiten:
de vrouw zou in strijd met het echtscheidingsconvenant gestopt zijn met het betalen van de helft van de maandelijkse hypotheeklasten;
daardoor zou de man financiële problemen hebben gekregen en zijn ingegaan op het voorstel van de vrouw om de woning aan haar toe te bedelen voor een bedrag van
€ 387.500,-;
3. de vrouw zou al van plan zijn geweest om de woning kort na de toebedeling voor een hoger bedrag door te verkopen aan bekenden.
4.2.
Aanvankelijk leek de onderhavige vordering (mede) op dwaling te zijn gegrond. De vrouw heeft hiertegen als verweer aangevoerd dat de vordering tot vernietiging wegens dwaling is verjaard en dat de man in de akte van verdeling bovendien afstand heeft gedaan van de rechten op vernietiging en ontbinding.
4.3.
De advocaat van de man heeft ter zitting toegelicht dat de grondslag van de vordering onrechtmatige daad is. Het gaat daarbij om twee periodes:
(i) vóór het tekenen van de nadere overeenkomst had de vrouw aan de man moeten melden dat de woning was getaxeerd op € 420.000,-;
(ii) na het ondertekenen van de nadere overeenkomst had de vrouw de interesse en het bod van [kopers] aan de man moeten melden.
Door een en ander na te laten heeft de vrouw jegens de man onrechtmatig gehandeld. De door hem geleden schade kan worden begroot aan de hand van artikel 3:194 lid 4 BW, aldus de man.
4.4.
De vrouw betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Bij het sluiten van de nadere overeenkomst wist de man dat de vrouw de woning inmiddels had laten taxeren. Hij heeft toen niet naar de taxatiewaarde gevraagd. Ook vóór of op 1 december 2017 heeft hij er niet naar gevraagd. De taxatiewaarde was voor de man niet relevant, want partijen hadden onderling al afgesproken tegen welke waarde zij de woning zouden verdelen. De vrouw was ten tijde van het sluiten van de nadere overeenkomst en ook niet op 1 december 2017 voornemens om de woning te verkopen, laat staan dat zij bekend was met de verkoopprijs, aldus de vrouw.
4.5.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uitgangspunt in artikel 3 van het echtscheidingsconvenant is dat partijen gedurende een periode van maximaal tien jaar nog gezamenlijk eigenaar van de woning zouden zijn en dat de man in de woning zou blijven wonen. Het echtscheidingsconvenant voorziet in de mogelijkheid van een ander scenario, namelijk ingeval van overmacht.
4.6.
Kennelijk is in de loop van 2017 verandering in de situatie gekomen.
Uit de hiervoor onder 2.3 - 2.7 weergegeven e-mailcorrespondentie blijkt dat de man het initiatief heeft genomen om af te wijken van het uitgangspunt van artikel 3 van het convenant. Ter zitting heeft de man desgevraagd toegelicht dat de “goede redenen” die hij in zijn e-mail van 31 augustus 2017 noemt, financiële redenen waren: de man was bang om in de schulden te raken, omdat de vrouw haar deel van de hypotheeklasten ineens niet meer betaalde.
Deze verklaring overtuigt de rechtbank niet, gelet op de inhoud van de weergegeven e-mails. De man heeft in de e-mails op en rond 31 augustus 2017 niet over gevreesde financiële problemen gerept. Ter zitting heeft de man bovendien verklaard dat de hypotheeklasten die de vrouw niet had betaald, de hypotheeklasten over de maanden augustus 2017 én september 2017 waren. Voor het niet betalen van de hypoheeklasten over augustus 2017 heeft de vrouw als reden gegeven dat zij dit heeft verrekend, omdat de man de zonnepanelen bij het zwembad zonder overleg met haar had verkocht. Dat de vrouw in september 2017 haar deel niet zou gaan betalen, volgt niet uit de correspondentie. Het tegendeel volgt zelfs uit de e-mail van 29 augustus 2017 van de vrouw (zie hiervoor, onder 2.4). Dit kan dan ook niet hebben bijdragen aan de door de man gestelde vrees voor financiële problemen. Dat het niet betalen door de vrouw van de hypotheeklasten over (alleen) de maand augustus 2017 voor zodanige vrees bij de man heeft gezorgd dat hij daarom heeft besloten dat de woning moest worden verkocht, acht de rechtbank onaannemelijk.
4.7.
Op initiatief van de vrouw hebben partijen afgesproken de woning aan haar toe te delen. Zij hebben vervolgens de waarde van de woning met elkaar besproken. De man heeft hierover als getuige verklaard:
“In oktober 2017 heeft ze mij schriftelijk kenbaar gemaakt dat het huis zou kunnen worden overgedragen voor een waarde van 387.500 euro. Ik heb vervolgens gewikt en gewogen en ik heb ook taxateur Mulder gebeld voor advies. Hij zei mij dat ik het huis mooi had verbouwd. Hij zei mij dat het akkoord was, en zei ‘ik zou het maar doen.’”
Vervolgens heeft de vrouw de woning in verband met de financiering daarvan laten taxeren. De man was van deze taxatie op de hoogte. Daarna hebben partijen de nadere overeenkomst gesloten.
(i) Mededelingsplicht taxatie € 420.000,-
4.8.
Gelet op de stellingen van de man moet beoordeeld worden of de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld door vóór het sluiten van de nadere overeenkomst op
21 oktober 2017 niet aan de man te melden dat de woning op 17 oktober 2017 voor de hypotheekaanvraag was getaxeerd op € 420.000,-.
Naar het oordeel van de rechtbank rustte op de vrouw geen dergelijke mededelingsplicht. Voor de toedeling aan de vrouw hebben partijen gezamenlijk de waarde van de woning bepaald op € 387.500,-. Beide partijen hadden de mogelijkheid om over de waarde na te denken. De man heeft dat ook gedaan. Uit de in 4.7 geciteerde verklaring van de man blijkt dat hij de door vrouw voorgestelde waarde heeft laten toetsen door makelaar [makelaar]. Hij heeft daarna een weloverwogen beslissing genomen. De man heeft zijn beslissing niet afhankelijk gesteld van een nog uit te voeren taxatie of van de uitkomst van de taxatie die de vrouw had laten doen voor haar nieuwe hypotheek.
De taxatie door de vrouw stond los van wat partijen met elkaar zijn overeengekomen. Het doel daarvan was immers het verkrijgen van een hypothecaire lening door de vrouw. De man heeft overigens ook niet naar de taxatiewaarde gevraagd. In het kader van wat partijen zijn overeengekomen, rustte op de vrouw niet de verplichting om de man op de hoogte te stellen van de taxatiewaarde voor de hypothecaire lening.
(ii) Mededelingsplicht interesse en bod
4.9.
Voor zover de man heeft bedoeld te stellen dat de vrouw de interesse en het bod van [kopers] al vóór het sluiten van de nadere overeenkomst op 21 oktober 2017 aan de man had moeten melden, overweegt de rechtbank als volgt.
De vrouw heeft als getuige verklaard dat [kopers] zich in december 2017 bij haar hebben gemeld en dat zij toen heeft gezegd dat ze de woning voor 4,5 ton mochten hebben. Vervolgens is de woning door een makelaar rond de kerst of begin januari 2018 te koop aangeboden op Funda. Pas daarna hebben [kopers] officieel € 450.000,- geboden, aldus de vrouw.
[getuige 1] heeft verklaard dat [koper] hem voor 1 december 2017 nooit heeft gevraagd of hij de woning zou kunnen kopen.
Ook [koper] heeft verklaard dat hij pas in december 2017 aan de vrouw heeft gemeld dat de woning wilde kopen.
Uit deze getuigenverklaringen blijkt niet dat de vrouw het bod van [kopers] vóór 21 oktober 2017 of zelfs vóór 1 december 2017 heeft ontvangen. Uit de whatsappconversatie die de vrouw bij de conclusie van antwoord heeft overgelegd blijkt bovendien dat haar makelaar Remax op 11 januari 2018 aan de vrouw heeft bericht dat het bod van [kopers] uiterlijk tot 12 januari 2018 gold. Ook dit wijst er niet op dat het bod voor 21 oktober 2017 al was gedaan, integendeel. Nog los van de vraag of zij hiertoe verplicht was, kon de vrouw hierover op 21 oktober 2017 dan ook niets aan de man melden.
4.10.
Het is naar het oordeel van de rechtbank overigens nog maar de vraag of een eventuele eerdere interesse door de vrouw had moeten worden gemeld. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de man bij de nadere overeenkomst een weloverwogen beslissing genomen. Aan die afspraak heeft hij geen voorwaarden gesteld. Zo zou de man bijvoorbeeld aan de vrouw hebben kunnen voorstellen om een zogenaamd anti-speculatiebeding toe te passen, waardoor een recht ontstaat om een vergoeding wegens waardestijging te ontvangen als bezit dat wordt verdeeld binnen een bepaalde periode alsnog aan een derde wordt verkocht. Dit heeft de man niet gedaan.
De notariële akte van verdeling vermeldt op dit punt:
“De deelgenoten verklaren:(…) zij doen afstand van het recht om op grond van enige bepaling van het Burgerlijk Wetboek ontbinding of vernietiging van deze verdeling te vorderen, waaronder mede begrepen afstand van het recht op vernietiging wegens dwaling omtrent de waarde van het Registergoed, aangezien ieder van de deelgenoten de verdeling te zijnen bate of schade aanvaardt.”
Mogelijke interesse van [kopers] doen dan ook niet af aan de afspraak tussen partijen.
4.11.
De rechtbank concludeert dat de vrouw jegens de man niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen zullen worden afgewezen.
4.12.
Gelet op de voormalige relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023. [2]

Voetnoten

1.zaaknummer C /15/313608 / HA RK 21-33
2.type: CHL