ECLI:NL:RBNHO:2023:6587

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
15/255439-22 en 15/132005-22 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van openlijke geweldpleging en belediging in jeugdzaken met bijzondere voorwaarden voor behandeling

In deze jeugdzaken heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 15/255439-22 en 15/132005-22. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging en belediging, gepleegd op 5 oktober 2022 te Schagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De verdachte heeft openlijk geweld gepleegd tegen een benadeelde partij op een station, waarbij hij deze in het gezicht heeft gespuugd en met anderen geweld heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de benadeelde partij als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf van 58 uren, subsidiair 29 dagen jeugddetentie, met bijzondere voorwaarden waaronder meewerken aan behandeling en het volgen van onderwijs. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn positieve ontwikkeling en zijn houding tijdens de zitting. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak benadrukt het belang van begeleiding en behandeling voor de verdachte, gezien zijn psychische problematiek en de noodzaak voor een stabiele omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/255439-22 en 15/132005-22 (vord. tul)
Uitspraakdatum: 15 juni 2023
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 1 juni 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat verdachte, zijn raadsvrouw mr. L.A. Versteegh, advocaat te ‘s Gravenhage, de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugd- & Gezinsbeschermers naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 oktober 2022 te Schagen, openlijk, te weten, op het station, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit het
- ( met kracht) slaan/stompen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- ( dreigend) in de hand vasthouden en/of tonen van een mes (machete) aan die [benadeelde partij] ;
2
hij op of omstreeks 5 oktober 2022 te Schagen opzettelijk [benadeelde partij] , heeft
beledigd door die [benadeelde partij] in het gezicht te spugen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu verdachte dit feit ter zitting heeft bekend.
Verdachte heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij de openlijke geweldpleging op het station in Schagen (feit 1) en de raadsvrouw heeft voor dat feit vrijspraak bepleit. Zij is van mening dat de rechtbank de verklaringen van aangever en de getuigen [getuige] en [getuige] naast zich neer moet leggen omdat deze niet objectief zijn. Zij heeft hiertoe – kort gezegd- aangevoerd dat de gebeurtenis zich heeft afgespeeld in een zeer kort tijdsbestek waarbij aan aangever bovendien een machete is getoond. Dit kan de waarneming van aangever hebben beïnvloed en er mogelijk toe hebben geleid dat hij zich vergist waardoor de bewijswaarde van zijn verklaring gering is. Daarnaast zijn [getuige] en [getuige] geen objectieve getuigen nu dit vrienden zijn van aangever. De conducteur daarentegen is wel een objectieve getuige en die spreekt over twee verdachten en heeft geen mes waargenomen. Verder wijst de raadsvrouw op de medeverdachte [medeverdachte] die zelf verklaart dat hij degene is die met aangever heeft gevochten en de machete bij zich had. De verklaringen van de conducteur en deze medeverdachte ondersteunen de verklaring van verdachte dat hij geen bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen aangever. Uitgaande van die verklaringen moet verdachte worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat de door aangever en de getuigen [getuige] en [getuige] afgelegde verklaringen niet bruikbaar zouden zijn voor het bewijs, en dat de verklaringen van de conducteur en de medeverdachte [medeverdachte] de verklaring van verdachte ondersteunen, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank ziet in de inhoud van het dossier en dat wat ter terechtzitting is besproken geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en de getuigen [getuige] en [getuige] . Zij hebben op de dag van het incident een verklaring afgelegd bij de politie en zijn later, tijdens hun verhoren bij de RC, in de kern, gebleven bij wat zij bij de politie hebben verklaard, ook nadat zij stevig zijn ondervraagd door de rechter-commissaris en de advocaten van verdachte en de medeverdachte. De verklaringen zijn, hoewel op sommige punten enigszins verschillend, op hoofdlijnen, zoals de aanleiding van het incident en het verloop van het incident congruent en eensluidend. Door deze getuigen is in ieder geval waargenomen dat alle drie de verdachten zich tijdens het incident in de directe nabijheid van aangever hebben bevonden en daarbij slaande bewegingen, althans bewegingen in de richting van aangever, hebben gemaakt. De rechtbank acht deze verklaringen dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Anders dan de verdediging is de rechtbank verder van oordeel dat de verklaringen van de conducteur en de medeverdachte [medeverdachte] geen ondersteuning vormen voor het standpunt dat verdachte geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De conducteur heeft weliswaar maar 2 verdachten waargenomen maar uit de verklaring van de conducteur blijkt dat hij niet het hele incident heeft waargenomen nu de vechtpartij al aan de gang was toen hij uit de trein stapte. Daarnaast bevond de conducteur zich op dat moment op een afstand van 40 meter van de vechtpartij en heeft hij niet gezien dat één van de daders een machete in zijn hand had en dat het slachtoffer letsel had, terwijl op basis van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat dat wel het geval was en dit door verdachte ook niet wordt betwist.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft weliswaar verklaard dat hij met aangever heeft gevochten en de machete bij zich had, maar hij geeft ook aan dat hij niet meer weet of verdachte een aandeel had in het geweld. De rechtbank acht die verklaring niet ontlastend nu Kirindongo hierbij feitelijk aangeeft niet te weten of verdachte een rol had bij de vechtpartij en wat deze rol eventueel geweest zou kunnen zijn. De rechtbank overweegt daarbij voorts dat het niet ongebruikelijk is dat (jonge) verdachten alleen over hun eigen aandeel in een incident verklaren en niets willen zeggen over de rol van anderen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 5 oktober 2022 te Schagen openlijk, te weten op het station, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit het
- (
-met kracht) slaan/stompen tegen het gezicht van die [benadeelde partij] en
- dreigend in de hand vasthouden en tonen van een machete aan die [benadeelde partij] ;
2
hij op 5 oktober 2022 te Schagen opzettelijk [benadeelde partij] heeft beledigd door die [benadeelde partij] in het gezicht te spugen.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Feit 2:
Eenvoudige belediging
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren werkstraf, subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel naast de algemene voorwaarden, bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden, te weten:
- een meldplicht bij de Jeugd-& Gezinsbeschermers, afdeling jeugdreclassering;
- het volgen van onderwijs en/of het hebben en behouden van een passende dagbesteding, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- meewerken aan het vinden van een passende woonplek, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- meewerken aan hulpverlening/behandeling vanuit De Waag, danwel een soortgelijke instelling.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat, nu zij vrijspraak heeft bepleit van openlijk geweld, er alleen een veroordeling kan volgen voor belediging waardoor er geen ruimte meer is voor oplegging van een hogere straf dan de 19 dagen jeugddetentie die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Als de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt van de openlijke geweldpleging, bepleit de raadsvrouw oplegging van een deels voorwaardelijke werkstraf met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het equivalent van het aantal dagen jeugddetentie dat verdachte in voorarrest heeft gezeten (te weten 38 uur). De raadsvrouw verzoekt verder om bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte eerlijk is geweest ter zitting en erg zijn best doet om zijn leven in positieve zin te veranderen. Ze geeft aan dat verdachte zich kan zich vinden in de bijzondere voorwaarden zoals die zijn besproken ter zitting.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op een perron in Schagen samen met anderen geweld gepleegd tegen aangever die hen eerder in de trein had aangesproken op hun irritante gedrag. Hierdoor is er een woordenwisseling ontstaan tussen het groepje jongens waartoe verdachte behoorde en aangever en zijn vrienden. Nadat aangever door verdachte in zijn gezicht is gespuugd en als reactie hierop achter verdachte aan de trein uitrende, is aangever op het perron belaagd door verdachte en de medeverdachten, in zijn gezicht gestompt en heeft één van de medeverdachten een machete aan hem getoond. Het handelen van verdachte tezamen met zijn medeverdachten is voor het slachtoffer een nare, beangstigende en beledigende gebeurtenis geweest. Daarnaast zorgen dit soort feiten voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen. Het geweld vond immers overdag plaats op een druk perron, waardoor ook andere treinreigers er ongewild getuige van zijn geweest. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, voor onder andere ook belediging.
- het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 15 december 2022 van [GZ-psycholoog] ,
MSc, GZ-psycholoog.
- de over verdachte uitgebrachte (advies)rapportages, gedateerd 29 maart 2023 en 24 mei 2023, van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Uit het Pro Justitia rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een reactieve hechtingsstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis, met beperkte pro-sociale emoties. Deze problematiek is al langere tijd aanwezig, en dat was ook het geval tijdens het ten laste gelegde.
De gedragsstoornis maakt dat verdachte snel is geneigd andermans grenzen te overschrijden en onvoldoende stil staat bij de gevolgen van zijn gedrag, waarbij hij bovendien onvoldoende wordt geremd door zijn geweten. Het is duidelijk dat genoemde stoornissen een grote invloed hebben op alle verschillende gebieden van zijn functioneren (sociaal, affectief, emotioneel, psychisch). Geadviseerd wordt om verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt ingeschat als hoog. Er zijn al langere tijd veel zorgen over het functioneren van verdachte. Duidelijk is dat zijn belaste voorgeschiedenis invloed heeft op zijn ontwikkeling en zijn huidig functioneren. Het sinds 2016 geboden hulpverleningstraject, waarbij tevens in wisselende intensiteit behandeling heeft plaatsgevonden binnen de GGZ en gesloten jeugdzorg, heeft geen positieve verandering kunnen bewerkstelligen. Verdachte stelt zich vooral wantrouwend op in contact met zijn omgeving en heeft onvoldoende probleem-inzicht wat samen hangt met voornoemde problematiek.
Om de ontwikkeling van verdachte optimaal te bevorderen en het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag en recidive te verminderen, is begeleiding en vooral behandeling van de psychische problematiek aangewezen. Er dient hierbij aandacht te zijn voor de hierdoor beperkte belastbaarheid van verdachte en een daarbij haalbaar programma samengesteld te worden. Alleen wanneer er sprake is van rust en stabiliteit zal verdachte in staat zijn te kunnen profiteren van de geboden behandeling. Hij heeft het nodig dat hij gedurende langere periode op één plek kan blijven en een samenwerkingsrelatie moet zoveel mogelijk ingevuld worden op basis van vertrouwen, integriteit en respect. Wanneer er een samenwerkingsrelatie tot stand is gekomen, dient binnen de behandeling aandacht uit te gaan naar het adequaat verwerken van ingrijpende gebeurtenissen, waaronder het huiselijk geweld, ervaren onveiligheid en eventuele traumatische gebeurtenissen op straat.
Wat betreft de best passende strafafdoening wordt verplichte begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van een (deels) voorwaardelijk kader het meest passend geacht. Hierbij kan als bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat verdachte meewerkt aan behandeling zoals geboden door een specialistische (forensische) GGZ-instelling. Daarnaast dient verdachte mee te werken aan het begeleidings- en dagbestedingstraject zoals voorgesteld door de jeugdreclassering.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies uit het rapport over.
Uit het rapport van de Raad blijkt eveneens dat er grote zorgen zijn om verdachte.
Zijn thuissituatie is onstabiel en er zijn heftige escalaties waarbij verdachte zowel verbale als fysieke agressie kan laten zien. Zijn moeder is overbelast en weet niet goed hoe ze om moet gaan met het gedrag van verdachte. Ondanks haar inzet en betrokkenheid lukt het haar niet om hem de structuur en kaders te bieden die hij nodig heeft in de thuissituatie. Een stabiele woonsituatie waar verdachte de ondersteuning, maar ook de begrenzing en de structuur geboden krijgt die hij nodig heeft, zal de kans op herhaling verkleinen. Positief is dat verdachte een dagbesteding heeft in de vorm van werk bij [bedrijf] en dat het hem, met hulp van zijn moeder, lukt om dit werk vol te houden. Verdachte is hier enthousiast over, zet zich ervoor in en het lijkt goed te verlopen.
Verder staan verdachte en zijn ouders open voor individuele en systemische behandeling bij De Waag. De Waag zal onder meer inzetten op de factoren in het leven van verdachte die de kans op risicovol en grensoverschrijdend gedrag verhogen, wat de kans op herhaling verkleint. De schoolgang van verdachte is nog onduidelijk. Afhankelijk van zijn dagbesteding zal er een passende opleiding voor hem worden gezocht.
Geadviseerd wordt om aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met begeleiding vanuit de jeugdreclassering. De begeleiding van de jeugdreclassering is nodig omdat het verdachte alleen met de ondersteuning van ouders, moeilijk lukt om tot een positieve verandering te komen, terwijl zij dit wel willen. Verdachte heeft baat bij duidelijke kaders en structuur zodat hij weet wat er van hem verwacht wordt, maar ook bij iemand die hem ondersteunt en helpt bij het uitzoeken van een passende woonplek, hulpverlening en opleiding.
Ter zitting is namens de Raad en de jeugdreclassering naar voren gebracht dat verdachte een positieve ontwikkeling laat zien. Hij is gestart met de behandeling bij De Waag, heeft een baan bij [bedrijf] en staat open voor wonen in een woonvoorziening. Het vinden van een passende plek gaat echter moeizaam omdat verdachte telkens wordt afgewezen op basis van zijn dossier. Dat is jammer want als je met verdachte in gesprek gaat, zie je een hele andere jongen. De jeugdreclassering is hard op zoek naar een passende woonplek. Als verdachte besluit om weer naar school te gaan, zal hij daarbij goed begeleid moeten worden omdat hij langere tijd geen onderwijs heeft gehad. Verder moet worden gekeken of de hulp die hij krijgt bij De Waag wel passend is. Het is belangrijk dat in de bijzondere voorwaarden wordt opgenomen dat verdachte meewerkt aan het volgen van onderwijs en/of aan het hebben en behouden van een passende dagbesteding. Verder is het van belang dat verdachte meewerkt aan het vinden van een passende woonplek en aan passende behandeling/hulpverlening bij De Waag of een soortelijke instelling. Oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie wordt niet passend geacht.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht jeugd (LOVS). Daar wordt bij een openlijke geweldpleging tegen personen een taakstraf van 40 uren, danwel dienovereenkomstige jeugddetentie, als uitgangspunt genomen en voor een belediging een taakstraf van 20 uren, danwel een geldboete van € 100,--.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de hiervoor omschreven ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. In het voordeel van verdachte is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de daaruit voorvloeiende verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, de positieve ontwikkeling die hij momenteel laat zien, en zijn houding op de zitting.
Gelet op de houding van verdachte op de zitting heeft de rechtbank de indruk gekregen dat verdachte oprecht probeert om zijn leven in positieve zin te veranderen. Ter terechtzitting is verder gebleken dat verdachte zichzelf goed kan verwoorden en dat er een goed gesprek met hem is te voeren. Dat verdachte op de goede weg is blijkt ook uit het feit dat hij zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op 24 oktober 2022, heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en goed heeft meegewerkt aan de hulpverlening.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 58 uren, subsidiair 29 dagen jeugddetentie, passend is. Vanwege het belang dat verdachte blijft meewerken aan de reeds ingezette hulpverlening, zal de rechtbank een deel van deze straf, te weten 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hoopt dat het voorwaardelijk strafdeel verdachte motiveert om in de toekomst geen strafbare feiten meer te plegen. De rechtbank zal hieraan de door de hulpverlening geadviseerde voorwaarden verbinden.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 5 september 2022 in de zaak met parketnummer 15/132005-22 heeft de kinderrechter bij de rechtbank Noord-Holland de verdachte voor diefstal veroordeeld tot, onder meer, een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uur. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 12 september 2022 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 19 september 2022 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert nu dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141 en 266 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van
58 (achtenvijftig) uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen jeugddetentie. Beveelt dat van deze taakstraf een gedeelte groot 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht, in totaal 38 uren.
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers, locatie
Alkmaar, afdeling jeugdreclassering en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door
de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak
en zo lang die instelling dat in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht;
- meewerkt aan een behandeling door de forensische polikliniek van De Waag of een
soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering en voor zolang de
jeugdreclassering dat in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht;
- meewerkt aan het volgen van onderwijs en/of het hebben en behouden van een zinvolle
dagbesteding;
- meewerkt aan het vinden van een passende woonplek.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/132005-22 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van
20 uren, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter bij de rechtbank Noord-Holland van 5 september 2022.
Beslissing over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.A. Egter van Wissekerke, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. N. Cuvelier en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier M. Woudman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juni 2023.