ECLI:NL:RBNHO:2023:6583

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
C/15/339418 / FA RK 23-2021
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor onterecht verleende verplichte zorg op basis van artikel 10:12 Wvggz

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 juli 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van een betrokkene die onterecht was onderworpen aan verplichte zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere beschikking tot voortzetting van de crisismaatregel, die op 31 augustus 2022 was verleend, door de Hoge Raad op 21 april 2023 was vernietigd. Hierdoor ontbrak een rechtsgeldige titel voor de verleende verplichte zorg. De rechtbank kende de betrokkene een immateriële schadevergoeding toe van € 1.750,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 mei 2023, voor de periode waarin hij onterecht was opgenomen en zorg had ondergaan zonder geldige titel. De rechtbank wees de verzoeken om materiële schadevergoeding af, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat de Staat der Nederlanden verantwoordelijk was voor de schadevergoeding, aangezien GGZ NHN en Arkin hadden gehandeld op basis van de vernietigde beschikking. De rechtbank benadrukte dat de rechtszekerheid voor zorgverleners niet in het geding mocht komen door de vernietiging van de beschikking. De zaak benadrukt de belangrijke rol van rechtsgeldigheid bij het verlenen van verplichte zorg en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
Schadevergoeding ex art. 10:12 Wvggz
zaak-/rekestnr.: C/15/339418 / FA RK 23-2021
beschikking van de meervoudige kamer van 12 juli 2023,
op het ingediende verzoekschrift van:
[betrokke]
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. J.W.E. Groot te Wognum,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door
Stichting GGZ Noord-Holland-Noord,
gevestigd te Heerhugowaard,
hierna te noemen: GGZ NHN,
Stichting Arkin,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: Arkin,
en
de Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat,
vertegenwoordigd door
de Raad voor de Rechtspraak, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen namens betrokkene van 10 mei 2023, ingekomen ter griffie op diezelfde datum;
- het verweerschrift met bijlagen van 31 mei 2023 namens de Staat, ingekomen ter griffie op diezelfde datum;
- het verweerschrift van Arkin van 13 juni 2023, ingekomen ter griffie op diezelfde datum;
- het verweerschrift van GGZ NHN van 13 juni 2023, ingekomen ter griffie op diezelfde datum;
- het e-mailbericht van de advocaat van betrokkene van 14 juni 2023, inhoudende een kopie van de identiteitskaart van [naam] .
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 juni 2023, in het gerechtsgebouw van deze rechtbank. De meervoudige kamer heeft dit verzoek gelijktijdig behandeld met het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel met zaak- en rekestnummer C/15/331384 / FA RK 22-4031.
Ter zitting heeft de meervoudige kamer de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- [geneesheer-directeur] , geneesheer-directeur van GGZ NHN;
- [jurist 1] , jurist bij GGZ NHN;
- [jurist 2] , jurist bij Stichting Arkin;
- [vertegenwoordiger Staat der Nederlanden] namens de Raad voor de Rechtspraak, als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 31 augustus 2022 heeft deze rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend.
2.2.
Tegen deze beschikking heeft betrokkene cassatie ingesteld.
2.3.
Bij beschikking van 21 april 2023 heeft de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank vernietigd en het geding teruggewezen naar deze rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
2.4.
Bij uitspraak van deze rechtbank van heden met zaak- en rekestnummer C/15/331384 / FA RK 22-4031 heeft de rechtbank het verzoek om ten aanzien van betrokkene een voortzetting van de crisismaatregel te verlenen alsnog afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
Namens betrokkene is verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. GGZ NHN, Arkin en de Staat hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, worden veroordeeld tot betaling aan betrokkene van een bedrag van € 4.514,10, dan wel een bedrag als door de rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente per datum van indiening van dit verzoekschrift.
Ter zitting is namens betrokkene onderdeel II van het verzoek, te weten de kosten van deze procedure, ingetrokken, zodat de rechtbank hierop niet meer hoeft te beslissen.
3.2.
Betrokkene heeft zijn verzoek als volgt onderbouwd. Betrokkene is opgenomen geweest in de periode van 28 augustus 2022 tot en met 12 september 2022 en van 19 september 2022 tot en met 21 september 2022 in accommodaties van GGZ NHN en Inforsa (onderdeel van Arkin). Daarnaast is betrokkene onderworpen geweest aan meerdere vormen van verplichte zorg. Betrokkene is zonder geldige juridische titel gedwongen opgenomen geweest en heeft diverse vormen van zorg verplicht moeten ondergaan. Betrokkene heeft hierdoor (immateriële) schade geleden omdat zijn bewegingsvrijheid werd ontnomen en de vrijheid zijn leven in te richten vergaand werd beperkt. Het ondergaan van verplichte zorg heeft hem grote spanningen, veel onzekerheid en frustratie opgeleverd.
Op grond van artikel 10:12 lid 2 Wvggz verzoekt betrokkene om schadevergoeding, omdat de geneesheren-directeur van zorgaanbieders GGZ NHN en Arkin verantwoordelijk zijn voor onder meer de algemene gang van zaken bij het verlenen van verplichte zorg bij deze zorgaanbieders. Op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz verzoekt betrokkene om schadevergoeding van de Staat, omdat de rechtbank door een onjuiste rechtsopvatting de wet niet in acht heeft genomen.
3.3.
Voor de hoogte van de schadevergoeding sluit betrokkene aan bij het richtsnoer gegeven in de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 29 april 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4082. De dagvergoeding voor onterecht ondergane voorlopige hechtenis is volgens de richtlijn van het LOVS € 100,-. Betrokkene is 14 dagen in totaal opgenomen geweest, waarvan zeven dagen bij Arkin. Voor het zeven dagen buiten de kliniek ondergaan van verplichte zorg zonder geldige titel acht betrokkene een vergoeding van € 50,- per dag redelijk en billijk.
3.4.
Daarnaast heeft betrokkene vermogensschade geleden door de gedwongen opname, omdat hij niet heeft kunnen werken. Betrokkene handelde onder de naam ‘ [onderneming] ’. Uit de verzonden factuur van juli 2022 blijkt dat betrokkene aan het bedrijf van [naam] een uurtarief van € 37,50 in rekening bracht. Betrokkene had in elk geval voor de periode 31 augustus 2022 tot en met 21 september 2022 een afspraak om voor dit bedrijf te gaan werken. Betrokkene heeft 11 werkdagen gemist. Voor een dag werken bracht hij € 300,- in rekening, zodat zijn schade € 2.076,69 (€ 3.300,- minus belasting van 37,07%) bedraagt. Betrokkene heeft geen arbeidsongeschiktheidsverzekering.
3.5.
Als gevolg van de ervaringen met GGZ NHN en Inforsa (Arkin) heeft betrokkene zijn bedrijf niet kunnen behouden. Betrokkene voelde veel onrecht door zijn gedwongen opname. Volgens betrokkene was de aanhouding door de politie onterecht, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit was. Hij werd zomaar in een cel gestopt. Dit heeft hem hevig geschokt en maakte hem heel boos. Vervolgens werd hij geconfronteerd met iemand die op een telefoon te zien was. Deze persoon had zich niet voorgesteld. Voor betrokkene was het niet duidelijk dat er een onderzoek door een psychiater plaatsvond. Betrokkene vindt onderzoek via een telefoon niet professioneel. Met een fysiek onderzoek had betrokkene meer vat op de situatie gehad en was het niet zo uit de hand gelopen. Tijdens zijn opname ervoer hij weinig begrip voor zijn situatie en voelde hij zich behandeld als een nummer; er werd hem niets uitgelegd. In zijn werkkring merkte betrokkene dat hij reputatieschade heeft opgelopen na zijn opname. Hij werd steeds minder gevraagd voor werk. Hierdoor heeft hij op 12 oktober 2022 zijn onderneming moeten staken.
Betrokkene heeft enkele maanden nodig gehad om over zijn boosheid en gevoel van onrecht heen te komen. Vanwege zijn hevige gemoedstoestand kon hij na ontslag ook enige tijd niet werken en zijn er schulden ontstaan bij zijn zorgverzekering, in totaal € 687,41. Deze schuld is door toedoen van GGZ NHN, Inforsa en de rechtbank ontstaan, waarbij sprake is van een causaal verband in de vorm van ‘conditio sine qua non’: zonder opname had betrokkene kunnen werken, had hij geld verdiend en had hij tijdig aan zijn betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Betrokkene heeft niets kunnen verdienen door de opname en twee maanden niet kunnen werken door de hevige boosheid, stress en onrechtgevoelens die deze opname teweeg hebben gebracht.

4.De standpunten

4.1.
De Staat heeft in zijn verweerschrift onder meer het volgende aangevoerd. Arkin en GGZ NHN hebben uitvoering gegeven aan de afgegeven (voortzetting van de) crisismaatregel, die later door de Hoge Raad is vernietigd. Alleen de Staat dient daarom op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz een billijke schadevergoeding te betalen. Een hoofdelijke veroordeling van drie partijen hoeft naar het oordeel van de Staat dan ook niet uitgesproken te worden.
De Staat concludeert, ervan uitgaande dat de rechtbank bij het na de cassatie opnieuw beslissen op het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel tot een afwijzing van het verzoek zal komen, dat de rechtbank de wet niet in acht heeft genomen bij zijn beschikking van 31 augustus 2022. Dit betekent dat betrokkene recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank dient te bepalen welke vergoeding billijk is.
Immateriële schadevergoeding
Indien zou komen vast te staan dat betrokkene is opgenomen zonder geldige titel, zou de rechtbank kunnen aansluiten bij de dagvergoeding van het LOVS ad € 100,- per dag voor de duur van 14 dagen. Het is voor de Staat niet duidelijk hoe vaak betrokkene in de periode van 13 tot en met 19 september controleafspraken heeft gehad en in hoeverre betrokkene daardoor in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt. De Staat meent dat met deze informatie niet kan worden geoordeeld of het verzochte bedrag van € 50,- per dag billijk is of dat een lager bedrag billijk zou zijn. De Staat refereert zich daarom op dit punt aan het oordeel van de rechtbank.
Indien zou komen vast te staan dat betrokkene is opgenomen met rechtsgeldige titel, stelt de Staat dat een vergoeding van maximaal € 15,- per dag billijk is vanwege de spanning en frustratie die betrokkene in deze periode heeft gehad.
Materiële schadevergoeding
De Staat meent dat betrokkene onvoldoende heeft onderbouwd dat hij elf werkdagen inkomstenverlies heeft geleden. Het afschrift van een factuur vertelt niets over de gemaakte afspraken (zoals de hoeveelheid dagen, hoeveel uur per dag en tegen welke prijs). Een betalingsbewijs van de factuur ontbreekt en het is niet duidelijk of [naam] de directeur van [bedrijf] is. Aan betrokkene is gevraagd om de jaarrekening van 2022, waaruit zou kunnen blijken dat betrokkene een consistente stroom van inkomsten heeft gehad voorafgaand aan de opname. Zonder nader bewijs dient deze vordering afgewezen te worden. Ook dient bij de beoordeling rekening gehouden te worden met enige mate van ‘eigen schuld’ aan de zijde van betrokkene. De brief van 19 september 2022 vermeldt namelijk dat betrokkene manisch psychotisch was, geen voorgeschreven medicatie nam en agressie opriep bij derden, waarna hij wederom is opgenomen op 19 september 2022.
De gevorderde ziektekosten dienen te worden afgewezen. Allereerst wordt niet duidelijk om welke maanden het qua premie ziektekostenverzekering gaat. Dat dit niet meer kan worden achterhaald, dient voor risico van betrokkene te blijven. Verder blijkt niet welke kosten het opgevoerde ‘verplicht eigen risico’ betreffen en waarop deze kosten zien. Deze schuld is slechts toewijsbaar als dit bedrag dient te worden betaald vanwege de opname in een gesloten instelling. Dit causale verband ontbreekt volgens de Staat. Verder had de ziektekostenpremie van september al in augustus 2022 door betrokkene (vooraf) betaald moeten worden, terwijl betrokkene pas op 28 augustus 2022 is opgenomen. Voor de overige maanden is onvoldoende toegelicht hoe het niet betalen van ziektekostenpremie rechtstreeks verband houdt met de voortzetting van de crisismaatregel. Betrokkene had bijvoorbeeld direct bij het stoppen van zijn bedrijf een bijstandsuitkering kunnen aanvragen. Overigens lijkt deze schadepost dubbel te zijn gevorderd.
4.2.
Arkin heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat het verzoek ten aanzien van Arkin dient te worden afgewezen. Arkin mocht ervan uitgaan dat de machtiging van de rechtbank van 31 augustus 2022 geldig was en Arkin heeft dienovereenkomstig gehandeld. Arkin sluit zich aan bij hetgeen de Staat heeft gesteld over de hoofdelijke veroordeling.
4.3.
GGZ NHN heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat, indien de rechtbank thans zou oordelen dat de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is verleend op basis van een ondeugdelijke medische verklaring, GGZ NHN wil meegeven dat verplichte zorg is verleend op basis van een machtiging. GGZ NHN heeft destijds gehandeld op basis van een juridische grondslag en was daarmee correct en te goeder trouw. Uit de memorie van toelichting bij artikel 10:12 Wvggz volgt dat als een zorgmachtiging is afgegeven zonder dat daaraan een deugdelijke en recente medische verklaring ten grondslag ligt, een eventuele schadevergoeding ten laste van de Staat komt en dus niet ten laste van GGZ NHN.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 10:12, tweede en derde lid, Wvggz, voor zover hier van belang, is bepaald dat indien de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke of de rechter, de betrokkene de rechter kan verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke of de Staat. In alle gevallen kent de rechter een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
5.2.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft bij beschikking van heden met zaak- en rekestnummer C/15/331384 / FA RK 22-4031 het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van betrokkene alsnog afgewezen. Daarmee ontbreekt achteraf bezien een rechtsgeldige titel voor het verlenen van verplichte zorg in de periode vanaf 31 augustus 2022 tot en met 21 september 2022. Nu de rechtbank de wet niet in acht heeft genomen, heeft betrokkene recht op schadevergoeding ten laste van de Staat. Dit wordt door de vertegenwoordiger van de Staat ook niet betwist.
De rechtbank is met de verwerende partijen in deze procedure van oordeel dat in dit geval alleen de Staat tot schadevergoeding kan worden verplicht. De Staat moet verantwoordelijk en aansprakelijk worden gehouden voor het feit dat de beschikking van deze rechtbank van 31 augustus 2022 en het daarin uitgesproken oordeel geen stand hebben gehouden. GGZ NHN en Arkin mochten destijds uitgaan van de rechtsgeldigheid van die beschikking, omdat die beschikking op basis van artikel 1:6 lid 4 Wvggz uitvoerbaar bij voorraad was verklaard en pas op 21 april 2023 door de Hoge Raad is vernietigd. GGZ NHN en Arkin kan daarom niet worden tegengeworpen dat zij destijds uitvoering hebben gegeven aan een beschikking van deze rechtbank. Een andere uitleg zou de rechtszekerheid voor de zorgverlenende instanties aantasten. De rechtbank zal het verzoek van betrokkene om GGZ NHN en Arkin te veroordelen tot schadevergoeding daarom afwijzen.
5.3.
Nu het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel alsnog is afgewezen, is de titel voor de gedwongen zorg en opname komen te vervallen. Betrokkene heeft daarom recht op schadevergoeding. Betrokkene heeft per opnamedag € 100,- schadevergoeding gevorderd tot in totaal een bedrag van € 1.400,-. De Staat heeft kortgezegd ingestemd met de hoogte van deze gevorderde schade. De rechtbank acht een dergelijk bedrag billijk en zal het verzoek van betrokkene daarom in zoverre toewijzen en de Staat hiertoe te veroordelen.
5.4.
Daarnaast heeft betrokkene € 50,- immateriële schadevergoeding gevorderd voor elke dag dat hij niet opgenomen was, maar wel verplichte zorg moest ondergaan, tot in totaal een bedrag van € 350,-. De Staat heeft zich ten aanzien van deze schadepost gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht een dergelijk bedrag eveneens billijk, omdat betrokkene – achteraf bezien – zonder rechtsgeldige titel verplichte zorg heeft moeten dulden en ondergaan, bestaande uit het accepteren van medicatie, het reizen naar de zorgaanbieder voor controleafspraken en meer in algemene zin het onder druk staan en ervaren van stress en spanningen over zijn behandeltraject en over mogelijke nieuwe opnames. De rechtbank zal daarom het verzoek van betrokkene in zoverre eveneens toewijzen.
5.5.
Verder is namens betrokkene materiële schadevergoeding gevorderd bestaande uit inkomstenderving, premies ziektekostenverzekering en het verplicht eigen risico. De rechtbank zal allereerst de schadepost inkomstenderving beoordelen.
5.6.
Hoewel betrokkene heeft aangegeven dat hij door [naam] was ingehuurd als ‘hulptimmerman’ met een uurtarief van € 37,50 en in principe werkdagen van 8 uur zijn afgesproken, is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan welke exacte periode en uren betrokkene voor Van den Hemel werkzaam zou zijn geweest in de periode waarin betrokkene uiteindelijk was opgenomen. Betrokkene heeft ter zitting opgemerkt dat het maken van werkafspraken als zelfstandige zonder personeel vrij informeel plaatsvindt en dat een inhuurder hem op ieder moment zou kunnen ‘ontslaan’ als die ontevreden zou zijn over het geleverde werk. Om de schadevergoeding wegens inkomstenderving te kunnen toewijzen, had het op de weg van betrokkene gelegen om meer concreet te onderbouwen in hoeverre zijn inkomen over die periode was afgenomen ten opzichte van de periode tot en met 27 augustus 2022.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding verband houdende met de premie ziektekostenverzekering en het verplichte eigen risico overweegt de rechtbank als volgt. Ten aanzien van de premie ziektekostenverzekering is, mede gezien de aard van deze kosten, niet aannemelijk geworden dat het ontstaan van deze kosten het directe gevolg is van de verplichte zorg die betrokkene heeft moeten ondergaan. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Voor het verplichte eigen risico geldt dat een onderbouwing hiervoor ontbreekt, zodat de rechtbank ook geen grondslag ziet voor toewijzing van dit verzoek van betrokkene.. De rechtbank zal het verzoek voor vergoeding van de materiële schade van betrokkene daarom afwijzen.
5.7.
Concluderend veroordeelt de rechtbank de Staat tot betaling van een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 1.750,- aan betrokkene. De rechtbank zal hierbij bepalen dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente per datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 10 mei 2023.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van een bedrag van € 1.750,- (duizend zevenhonderdenvijftig euro) aan
[betrokke], geboren op [geboortedatum] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2023;
6.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. van Weely, mr. W.P. van der Haak en mr. M.C.A Onderwater, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C. Sinnige als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.