6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door een stuk zwaar vuurwerk (een Cobra 6) bij of in de brievenbus van een woning te ontsteken, waardoor gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De ontploffing heeft een ravage aangericht, zowel in als buiten de woning. In de hal van de woning en op straat lagen glasscherven en houtdelen van de voordeur. De ontploffing is met zoveel kracht geweest dat de klep van de brievenbus bij de tegenoverliggende woning, ongeveer vijftien meter verderop, een beschadiging in het kozijn heeft veroorzaakt. Het hele gezin (ouders en drie kinderen) was op het moment van de ontploffing in de woning aanwezig. De ontploffing heeft een grote impact gehad op het gezin, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering van de benadeelde partij. Door het handelen van de verdachte en zijn mededader zijn niet alleen gevoelens van angst, onrust en onveiligheid bij de bewoners van de woning veroorzaakt, maar ook in de samenleving als geheel en in het bijzonder in de desbetreffende straat. De rechtbank rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan. De verdachte heeft kennelijk niet stil gestaan bij de grote gevaren die het afsteken van zwaar vuurwerk met zich meebrengt.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 8 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van 25 april en 26 mei 2023, beide opgesteld door [reclasseringswerker] verbonden aan Reclassering Nederland. De rapporten houden, onder meer, het volgende in:
Zijn psychosociaal functioneren en middelengebruik kenmerken wij als de criminogene factoren. Er is sprake van een instabiele leefsituatie. [verdachte] heeft geen zinvolle dagbesteding in de vorm van legaal werk, geen afgeronde opleiding of een startkwalificatie en beschikt tevens niet over een legaal inkomen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor een (deels) negatief sociaal netwerk. Het is positief te noemen dat hij tot op heden meewerkt aan het lopende schorsingstoezicht en dat hij sinds onderhavig feit niet meer met justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast lijkt zijn moeder een steunende factor te zijn.
Wij adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. Gelet op ons gesprek met de [verdachte] , overleg met de toezichthouder en het invullen van het wegingskader ASR, constateren wij dat betrokkene onvoldoende in staat lijkt om de risico's van zijn gedrag en handelen in te schatten en te organiseren, impulsief handelt en zich niet conform zijn kalenderleeftijd gedraagt.
[verdachte] heeft sinds zijn schorsing een locatieverbod opgelegd gekregen. Van de toezichthouder van betrokkene vernemen wij dat hij geen meldingen van de politie heeft ontvangen dat betrokkene het locatieverbod zou hebben overtreden. Om die reden achten wij een locatieverbod bij veroordeling niet meer geïndiceerd.
De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld, het risico op letselschade als gemiddeld en het risico op onttrekken aan voorwaarden als laag-gemiddeld. De reclassering adviseert, bij bewezenverklaring, een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met de slachtoffers.
Toepassing jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het bewezen verklaarde feit 18 jaar oud, zodat in beginsel het strafrecht voor meerderjarigen aan de orde is. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet echter in de mogelijkheid om – bij wijze van uitzondering op de hoofdregel – jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar te berechten volgens het sanctierecht voor minderjarigen, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank is – met de officier van justitie, de raadsman en de reclassering – van oordeel dat in dit geval het sanctierecht voor minderjarigen moet worden toegepast. De rechtbank baseert haar oordeel op de inhoud van de reclasseringsrapporten en wijst in het bijzonder op de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het feit, zijn achterliggende problematiek en de vaststelling van de reclassering dat hij zich niet conform zijn kalenderleeftijd gedraagt, alsmede de mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding van de verdachte, zoals die ook zijn gebleken tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het feit, in beginsel niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding om die jeugddetentie in voorwaardelijke vorm op te leggen met daarnaast een forse werkstraf.
De rechtbank betrekt in haar oordeel dat de voorlopige hechtenis van de verdachte langdurig onder een zwaar en intensief pakket aan bijzondere voorwaarden is geschorst. Gedurende een periode van ruim een jaar heeft de verdachte zich in het algemeen goed gehouden aan de voorwaarden, en zich gemotiveerd ingezet om zijn leven een positieve wending te geven. Ook is de verdachte sindsdien niet opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie.
Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat het feit bijna anderhalf geleden is gepleegd en het, zeker nu het gaat om een jeugdige verdachte, lang heeft geduurd voordat de zaak op zitting is behandeld. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat – anders dan in zaken waar de officier van justitie ter zitting naar heeft verwezen ter onderbouwing van de strafeis – de verdachte niet wordt verweten dat door de ontploffing zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar te duchten was. Voornoemde omstandigheden, in combinatie met het feit dat de verdachte geen relevant strafrechtelijk verleden heeft en ter zitting zijn spijt heeft betuigd jegens de slachtoffers, maken ook dat de rechtbank aanleiding ziet om een straf van kortere duur op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van twee maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen. De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak tot het opleggen van een contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte] en een locatieverbod, zoals is gevorderd door de officier van justitie, niet is gebleken, terwijl het telkens een grote inperking van de persoonlijke vrijheid van de verdachte betreft. Deze voorwaarden zijn ook niet geadviseerd door de reclassering.
Naast de voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren opleggen, te vervangen door 75 dagen jeugddetentie als hij die werkstraf niet of niet naar behoren verricht.