Bewijsmotivering
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op 4 april 2022 arriveert de verdachte vanuit Aruba op Schiphol. Zij is in het gezelschap van haar zus [naam 1] , [medeverdachte 2] en haar minderjarige dochter, en [medeverdachte 1] met zijn vriendin en hun minderjarige dochter. Na aankomst op Schiphol worden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangehouden, omdat er pakketten op hun bovenbenen geplakt zijn. Uit onderzoek is gebleken dat de inhoud van deze pakketten cocaïne bevatte en dat het ging om een totaal nettogewicht van 7.214,40 gram. [medeverdachte 2] heeft bij haar verhoor bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat zij de drugs opzettelijk heeft ingevoerd en dat het terugbrengen van drugs de reden was van de reis naar Aruba.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte voorafgaande aan de reis naar Aruba de nodige voorbereidingen heeft getroffen. De verdachte vraagt aan ‘ [naam 2] ’ of er nog een vrouw nodig is, omdat ze een groep wilde vormen. ‘ [naam 2] ’ antwoordt dat de verdachte het dus aan [naam 1] heeft verteld en heeft gezegd dat ze zelfs 1500 kan krijgen. Ook vraagt ‘ [naam 2] ’ of ze een gezin heeft, want daar wordt naar gezocht. Dit strookt met de verklaring van [medeverdachte 2] dat tegen haar gezegd was dat reizen met die groep en een kind betekende dat er minder ogen op haar gericht zouden zijn en dat zij dan kon doorlopen. In de Whatsappberichten met ‘ [naam 2] ’ zegt de verdachte verder dat de man het geld moet betalen, waarop ‘ [naam 2] ’ aangeeft ‘zeg tegen hem dat je toch administratie bent’ en ‘app [naam 3] ’. Het bedrag van 1500 komt ook terug in de gesprekken met ‘ [naam 4] ’. De verdachte vraagt aan ‘ [naam 4] ’ wat hij net aan haar gaf waarop hij antwoordt ‘1500’. In dit gesprek worden de persoonsgegevens van [medeverdachte 2] en haar dochter aan de verdachte geappt. ‘ [naam 4] ’ stuurt aan de verdachte ook foto’s van [medeverdachte 1] , zijn vriendin en hun dochter.
Op 14 maart 2022 boekt de verdachte de reis naar Aruba voor de groep, bestaande uit in ieder geval [medeverdachte 2] , haar dochter, [medeverdachte 1] en zijn gezin. De verdachte betaalt de reis met contant geld, ruim € 10.000.
De dag voor vertrek appt de verdachte aan [medeverdachte 2] : “Gigi, ben de dame van morgen”. Gigi is de bijnaam van de verdachte. Volgens [medeverdachte 2] is Gigi de contactpersoon van de organisatie. Vervolgens ontvangt [medeverdachte 2] van de verdachte instructies over het invullen van de gezondheidsverklaring, het invullen van de edcard voor het verblijf op Aruba en geeft de verdachte geld aan haar voor de edcard. Ook de andere koerier [medeverdachte 1] ontvangt instructies en geld van de verdachte.
[medeverdachte 2] verklaarde dat haar paspoort op Schiphol, voorafgaand aan de vlucht, door Gigi werd ingenomen en dat zij ervoor zorgde dat de groep werd ingecheckt. Dit stemt ook overeen met de mailwisseling die de verdachte heeft met medeverdachte [medeverdachte 3] , in de berichten ‘Grind’ genoemd. [medeverdachte 3] geeft de instructie aan de verdachte dat zij ‘de dame moet appen’, want ‘de dame weet niks’, ‘jullie checken in voor haar’. Vervolgens stuurt de verdachte kort daarna een app naar [medeverdachte 2] over het tijdstip van vertrek en de plaats (bij gate G) om elkaar te ontmoeten.
Ook tijdens en na het verblijf op Aruba is de verdachte de contactpersoon. Zo ontvangt de verdachte na aankomst op Aruba van zowel [medeverdachte 3] als van een ander contact, genaamd ‘ [naam 5] ’, appjes of zij goed is aangekomen. Zij bevestigt dit naar beiden. Vervolgens appt zij op 3 april 2022, de dag voor vertrek, ‘de meneer is er’ naar ‘ [naam 5] ’. [medeverdachte 2] verklaarde hierover dat Gigi de dag voor vertrek zei dat [medeverdachte 2] zou worden opgehaald. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn die dag ook opgehaald in het hotel, waarna de pakketten met cocaïne op hun lichaam werden geplakt. Op de dag van vertrek informeren zowel [medeverdachte 3] als ‘ [naam 5] ’ over de terugreis en stuurt de verdachte naar [medeverdachte 3] een bericht dat zij geland zijn op Schiphol.
Het standpunt van de verdachte dat zij niets met de drugs te maken heeft en geen opzet heeft gehad op de invoer van de verdovende middelen, vindt zijn weerlegging in voornoemde WhatsApp-berichten en de verklaring van [medeverdachte 2] . De verklaring van de verdachte dat zij een gratis vakantie kreeg van ene [naam 3] en op verzoek van deze [naam 3] dingen heeft geregeld zonder te weten dat het om drugssmokkel ging, is volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op de gezamenlijke invoer van verdovende middelen.
Uit de frequentie van de contacten, in combinatie met de inhoud daarvan, voor, tijdens en na de feitelijke invoer van de cocaïne blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte zodanig nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt dat zij als medepleger is aan te merken. Zij had een organiserende rol in de organisatie en leverde een substantiële bijdrage aan het gezamenlijke plan om cocaïne binnen het Nederlandse grondgebied te brengen.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.