In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, werd ervan beschuldigd op of omstreeks 17 januari 2023 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging zich op het standpunt stelde dat het feit kon worden bewezen, mede gezien de bekennende verklaring van de verdachte.
De rechtbank heeft op basis van de feiten en omstandigheden, waaronder het Whatsappverkeer tussen de verdachte en een medeverdachte, geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij de drugssmokkel. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de oriëntatiepunten voor strafoplegging bij soortgelijke delicten.
De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.