ECLI:NL:RBNHO:2023:6440

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
15.016712.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voor het medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne op luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, werd ervan beschuldigd op of omstreeks 17 januari 2023 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging zich op het standpunt stelde dat het feit kon worden bewezen, mede gezien de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank heeft op basis van de feiten en omstandigheden, waaronder het Whatsappverkeer tussen de verdachte en een medeverdachte, geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij de drugssmokkel. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de oriëntatiepunten voor strafoplegging bij soortgelijke delicten.

De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.016712.23 (P)
Uitspraakdatum: 16 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 mei 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [detentieadres]
[detentieadres] ,
feitelijk verblijvende te [detentieadres] ,
thans gedetineerd in P.I. [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.K.M. Thuijs en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. L.M. Dragtenstein, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 17 januari 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een
materiaal bevattendecocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit, mede gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, kan worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte dit feit heeft bekend, zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De geschriften zijn geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° Sv en zijn slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer andere daders. Uit onder meer het Whatsappverkeer waaraan de verdachte en de medeverdachte deelnamen, leidt de rechtbank af dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] de drugssmokkel hebben gepland en daarover voorafgaand aan en ook ten tijde van de drugssmokkel veelvuldig telefonisch contact hebben onderhouden. Verder volgt uit het dossier dat de medeverdachte op de dag van de aankomst van de verdachte op Schiphol was om haar af te halen. Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, zodat ook het tenlastegelegde medeplegen van invoer van cocaïne kan worden bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op of omstreeks 17 januari 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een
materiaal bevattendecocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en lager te straffen dan door de officier van justitie is geëist. De verdachte heeft een moeilijk leven. Zij is het gezag over haar kinderen kwijtgeraakt. Zij heeft schulden gemaakt en zag geen andere uitweg dan het plegen van de drugssmokkel. Ook is relevant dat de verdachte het feit heeft bekend, heeft meegewerkt aan het onderzoek en spijt heeft betuigt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een of meer anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van netto 3793,28 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte van 14 maart 2023. Daaruit blijkt dat verdachte eerder voor een drugsdelict onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De rechtbank laat dit niet in strafverzwarende zin meewegen, omdat die veroordeling van lang geleden is.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen hetgeen doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs in Nederland. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geeft voor het invoeren van een hoeveelheid van 3.000 tot 4.000 gram harddrugs als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 tot 36 maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting, aanleiding om bij de ondergrens van het oriëntatiepunt aansluiting te zoeken. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van dertig maanden moet worden opgelegd met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht,
Artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.8. Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van Beek, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.M. Scholten,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 mei 2023.