ECLI:NL:RBNHO:2023:6403

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
10296445
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van verlofuren bij beëindiging dienstverband van een docent en de toepassing van de cao

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een docente, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, Stichting Petrus Canisius College (PCC). De eiseres vorderde betaling van een negatief verlofsaldo van € 5.017,00 bruto, dat door PCC was ingehouden op haar eindafrekening. PCC had een negatief saldo van 14,25 dagen in mindering gebracht, omdat de eiseres in het schooljaar 2022/2023 meer vakantie had genoten dan zij had opgebouwd. De eiseres betwistte het bestaan van een negatief saldo en stelde dat de verrekening in strijd was met de cao, goed werkgeverschap en de redelijkheid en billijkheid.

De kantonrechter oordeelde dat PCC gerechtigd was om het negatieve verlofsaldo in mindering te brengen op de eindafrekening. De rechter stelde vast dat de cao-bepaling, die een verdeelsleutel biedt voor werknemers die niet het gehele schooljaar in dienst zijn, correct was toegepast. De kantonrechter concludeerde dat de eiseres geen recht had op de gevorderde betaling, omdat de verrekening van de teveel genoten vakantiedagen rechtmatig was. De vordering van de eiseres werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om zich bewust te zijn van de cao-bepalingen en de gevolgen van hun opzegging in relatie tot opgebouwde verlofuren. De rechter bevestigde dat de werkgever niet verplicht is om werknemers in de gelegenheid te stellen om tijdens schoolvakanties te werken, aangezien er geen onderwijs wordt gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10296445 \ CV EXPL 23-452
Uitspraakdatum: 12 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [plaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. S.E.M. Meijer
tegen
de stichting
Stichting Petrus Canisius College, Katholieke Scholengemeenschap voor Voortgezet Onderwijs
gevestigd te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: PCC
gemachtigde: mr. J.A. Keijser

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 12 januari 2023 een vordering tegen PCC ingesteld. PCC heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 8 juni 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. [eiseres] en haar gemachtigde zijn verschenen. PCC is verschenen bij [naam] (Hoofd Servicebureau, afdeling P&O) met de gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiseres] en PCC hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op 1 september 2018 in dienst getreden bij PCC als seniordocent LD schaal 12. Het laatstverdiende salaris is € 4.847,20 bruto exclusief emolumenten.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de Collectieve Arbeidsovereenkomst Voortgezet Onderwijs van toepassing (hierna: de cao).
2.3.
[eiseres] is tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomst gedetacheerd geweest bij de Universiteit van Amsterdam, van 15 oktober 2021 tot en met 14 augustus 2022.
2.4.
De zomervakantie 2022 in de regio Noord is door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) vastgesteld van 16 juli tot en met zondag 28 augustus 2022.
2.5.
[eiseres] heeft op 27 juni 2022 de arbeidsovereenkomst met PCC opgezegd per 1 september 2022.
2.6.
PCC heeft het ontslag schriftelijk bevestigd in een brief van 6 juli 2022. In die brief is de volgende zin te lezen:
‘In afwijking van de opzegtermijn conform de cao vo zijn wij akkoord met de ontslagdatum van 1 september 2022, daarbij rekening houdend met artikel 14.1.2. van de cao vo, zoals reeds telefonisch besproken.’
2.7.
In de eindafrekening in augustus 2022 heeft PCC een negatief verlofsaldo van 14,25 dagen (€ 3.169,32 bruto) in mindering gebracht, omdat [eiseres] in het schooljaar 2022/2023 vijf gedeelten van weken in dienst is geweest en per saldo meer vakantie heeft genoten dan zij heeft opgebouwd.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter PCC veroordeelt tot betaling van een ingehouden negatief verlofsaldo van € 5.017,00 bruto, de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat er geen sprake is van een negatief verlofsaldo. [eiseres] is op 1 september 2018 in dienst getreden en uit dienst getreden op 1 september 2022. Er is dus, anders dan PCC stelt, geen sprake van een tekort aan opgebouwde vakantie-uren of dagen.
3.3.
Subsidiair, voor het geval er sprake is van een tekort, dan stelt [eiseres] dat dit tekort voor rekening van PCC komt. [eiseres] legt daaraan ten grondslag dat de vastgestelde vakanties omstandigheden vormen die voor rekening van de werkgever komen en dat maakt dat verrekening in strijd is met achtereenvolgens artikel 7:628 Burgerlijk Wetboek (BW); de cao; het goed werkgeverschap en de redelijkheid en billijkheid.

4.Het verweer

4.1.
PCC betwist de vordering. Zij voert primair aan – samengevat – dat de vordering van [eiseres] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en in strijd is met de eisen van goed werknemerschap. [eiseres] heeft kort voor de zomervakantie haar dienstverband opgezegd en PCC zo voor problemen gesteld. PCC heeft de opzegging echter geaccepteerd en daarbij een voorbehoud gemaakt wat betreft verrekening van teveel genoten verlofuren. [eiseres] heeft deze verrekening zonder voorbehoud aanvaard en door daar op terug te komen is haar vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en in strijd met de eisen van goed werknemerschap. Subsidiair voert PCC aan dat er sprake is van een negatief saldo aan verlofuren en dat verrekening daarvan aan het einde van het dienstverband mogelijk is. Verrekening is niet strijdig met de cao of artikel 7:628 BW of het goed werkgeverschap en de eisen van redelijkheid en billijkheid.

5.De beoordeling

5.1.
Het geschil betreft de vraag of PCC een tekort aan vakantiedagen in mindering mocht brengen over de laatste loonbetaling in de maand augustus 2022.
5.2.
PCC erkent gehouden te zijn het loon over de maand augustus door te betalen gelet op het einde dienstverband per 1 september 2022, maar PCC beroept zich op verrekening van teveel betaald loon in de vorm van teveel genoten vakantiedagen. En dat betreft een verrekening op grond van artikel 7:632 BW in welk artikel geregeld is dat aan het einde van het dienstverband verrekening van het loon met vorderingen op de werknemer is toegestaan. Anders dan [eiseres] is de kantonrechter van oordeel dat niet ter beoordeling voorligt de vraag in hoeverre het niet kunnen werken voor risico van de werknemer behoort te komen (artikel 7:628 BW).
5.3.
Verder is naar aanleiding van hetgeen over en weer is verklaard op de zitting, tussen partijen niet langer in geschil dat PCC niet een bedrag van € 5.017,- heeft ingehouden maar een bedrag van € 3.765,11 bruto, overeenkomend met 14,25 uur. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat dit het bedrag is dat [eiseres] vordert.
5.4.
Het primaire standpunt van [eiseres] is dat zij betwist dat er een tekort is aan opgebouwde vakantiedagen. Onduidelijk is hoe het tekort is berekend en voor zover er al sprake zou zijn van een tekort, dan stelt [eiseres] zich op het standpunt dat zij te weinig vakantie heeft genoten in het schooljaar 2018/2019 en dat dit een eventueel tekort in het schooljaar 2021/2022 compenseert.
5.5.
PCC heeft hiertegen aangevoerd dat [eiseres] in het schooljaar 2018/2019 alle van overheidswege vastgestelde schoolvakanties heeft genoten, waarmee zij 54 dagen vakantie heeft genoten (62 schooldagen minus 8 algemeen erkende feestdagen), te weten:
Herfstvakantie 20 t/m 28 oktober 9 dagen
Kerstvakantie 22 december t/m 6 januari 16 dagen
Voorjaarsvakantie 16 t/m 24 februari 9 dagen
Meivakantie 27 april t/m 5 mei 9 dagen
Zomervakantie 13 t/m 31 juli 19 dagen
5.6.
[eiseres] heeft weliswaar verweer gevoerd tegen de wijze waarop het aantal vakantiedagen is berekend (namelijk inclusief de weekenddagen) maar heeft op zich niet betwist dat zij in alle schoolvakanties in het schooljaar 2018/2019 verlof heeft gehad.
5.7.
De kantonrechter stelt vast dat er dan alleen sprake zou kunnen zijn van een tekort aan genoten vakantiedagen, als [eiseres] in de maand augustus 2018 geen vakantie zou hebben genoten. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat zij bij haar vorige werkgever de hele maand augustus 2018 vakantie heeft genoten met behoud van loon. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van te weinig genoten verlof in het schooljaar 2018/2019. Dat een deel van deze verlofrechten bij een andere werkgever zou zijn genoten, kan hieraan niet afdoen. Het primaire standpunt van [eiseres] kan dan ook niet slagen.
5.8.
Subsidiair is [eiseres] van mening dat artikel 14.1.2. van de cao aldus moet worden uitgelegd dat dit artikel een minimum aanspraak op vakantie waarborgt van de werknemer die voor een gedeelte van een schooljaar is benoemd. Dit cao-artikel luidt als volgt:
‘1. De werknemer die behoort tot de functiecategorie directie, dan wel tot de functiecategorie leraar, geniet:
gedurende de schoolvakanties en 5 extra, door de werkgever in overleg met de (G)MR vastgestelde, dagen vakantieverlof met behoud van bezoldiging;
buiten de in lid a genoemde periodes geen vakantieverlof.
2. De werknemer die niet gedurende het gehele schooljaar in dienst is van de instelling, maakt aanspraak op een aantal dagen vakantieverlof, dat wordt berekend volgens de formule:
(W x 1,15) – (S). In deze formule is:
W: het aantal (delen van) weken dat de werknemer in dienst is gedurende het schooljaar;
S: het aantal schoolvakantiedagen dat valt in de periode dat de werknemer is benoemd, exclusief de algemeen erkende feestdagen zoals genoemd in bijlage 4 van deze cao. (…)’
5.9.
Dit artikel ziet volgens [eiseres] niet op een terugvorderingsbevoegdheid voor het geval de leraar gedurende het schooljaar uit dienst gaat. Want een dergelijke uitleg is in strijd in strijd is met artikel 7:628 BW dan wel in strijd met goed werkgeverschap en de redelijkheid en billijkheid.
5.10.
Een cao-bepaling dient volgens vaste rechtspraak te worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde cao-norm. Deze norm houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
5.11.
Bezien tegen de achtergrond van dit toetsingskader is de kantonrechter van oordeel dat art 14.1.2. van de cao een verdeelsleutel geeft voor de werknemer die niet gedurende het hele schooljaar in dienst is van de instelling, ongeacht de vraag of deze verdeelsleutel in het voordeel of het nadeel van deze werknemer werkt. En uit artikel 1 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) volgt dat een schooljaar loopt van 1 augustus van enig kalenderjaar tot 31 juli van het daaropvolgende kalenderjaar. Vaststaat dat [eiseres] uit dienst is getreden per 1 september 2022. Zij was dus slechts gedurende een maand van het nieuwe schooljaar in dienst bij PCC. Toepassing van de formule uit artikel 14.1.2 van de cao resulteert in een hoeveelheid van 14,25 teveel genoten vakantiedagen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat PCC gelet op artikel 14.1.2. van de cao, het met 14,25 uur overeenstemmende bruto loonbedrag van € 3.765,11 bruto op de eindafrekening van [eiseres] van augustus 2022 in mindering heeft mogen brengen.
5.12.
Voor zover [eiseres] stelt dat verrekening strijdig is met het goed werkgeverschap of de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW) gaat dit ook niet op, omdat de schoolvakanties bij ministeriële regeling worden vastgelegd en zowel scholen als docenten daaraan gebonden zijn. Van PCC kan dan ook niet worden verwacht dat zij [eiseres] in de gelegenheid stelt om tijdens de zomervakantie werkzaamheden te verrichten omdat er dan nu eenmaal geen onderwijs gegeven wordt. Dat maakt dat ook geen sprake is van strijd met goed werkgeverschap dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid. Daarbij komt dat [eiseres] er door PCC naar aanleiding van haar opzegging ook op is gewezen dat artikel 14.1.2 van de cao toegepast zou worden en zij ook wist dat een schooljaar loopt van 1 augustus tot en met 31 juli van het volgende jaar, zodat zij er rekening mee had kunnen houden dat vakantiedagen of verlofuren verrekend zouden kunnen worden bij een opzegging tegen een andere datum dan het ‘reguliere’ einde van het schooljaar.
5.13.
Voor zover partijen beiden hebben betoogd dat de regeling ten aanzien van verlofopbouw zoals opgenomen in de cao een leemte bevat, is het uiteindelijk aan de cao-partijen om hiervoor een nadere regeling te treffen.
5.14.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal afwijzen.
5.15.
De kantonrechter is vanwege de aard en het principiële karakter van de zaak van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter