ECLI:NL:RBNHO:2023:6381

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
C/15/306054 / HA ZA 20-510
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap en schadevergoeding bij frustratie van de afwikkeling

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 5 juli 2023 een vonnis uitgesproken in een civiele procedure over de verdeling van een nalatenschap. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M. Verbrugge, vorderde onder andere schadevergoeding in verband met het frustreren van de afwikkeling van de nalatenschap door de gedaagde, die voorheen werd vertegenwoordigd door mr. S.H. van Os en nu door mr. O.M. Boiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot schadevergoeding moet worden toegedeeld aan het aandeel van de deelgenoot die de schade heeft veroorzaakt. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot betaling van haar aandeel in de kosten van beheer van onroerende zaken in Spanje.

De procedure begon met een tussenvonnis op 21 december 2022, waarin de rechtbank partijen opdroeg om een taxatie van het appartement en de parkeerplaats in Spanje te laten uitvoeren. De taxatie wees een waarde van respectievelijk € 262.922,85 en € 16.578,49 aan. De rechtbank heeft bepaald dat de eiseres het recht heeft om deze onroerende zaken voor de vastgestelde waarde aan zich toe te delen, mits zij dit binnen drie weken na het vonnis schriftelijk aan de gedaagde kenbaar maakt. Indien dit niet gebeurt, moeten de zaken worden verkocht.

De rechtbank heeft ook de kosten van beheer van de onroerende zaken beoordeeld. De eiseres vorderde een bedrag van € 22.302,74 aan kosten van beheer, maar de rechtbank heeft enkele posten in mindering gebracht omdat deze onvoldoende waren onderbouwd. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiseres recht heeft op een bedrag van € 11.536,12 van de gedaagde, inclusief wettelijke rente, te betalen bij de verdeling van de nalatenschap. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/306054 / HA ZA 20-510
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1],
eiseres,
advocaat: mr. A.M. Verbrugge te [plaats 2],
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat: voorheen mr. S.H. van Os te Utrecht, nu mr. O.M. Boiten.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 december 2022
  • de nadere conclusie van [eiseres]
  • de akte vermeerdering van eis van [eiseres]
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Appartement 1-B en parkeerplaats nr. 6

2.1.
In het tussenvonnis van 21 december 2022 heeft de rechtbank bepaald dat partijen aan makelaar [betrokkene] opdracht moeten verstrekken voor het verrichten van een taxatie van het appartement 1-B en parkeerplaats nr. 6 in Spanje, tegen de marktwaarde per datum taxatie ten behoeve van verkoop, vrij van gebruik/huur/beslag.
2.2.
[betrokkene] heeft de waarde van het appartement vastgesteld op € 262.922,85 en de waarde van parkeerplaats op € 16.578,49. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat deze waarden niet juist zouden zijn vastgesteld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat dit het enige (recente) taxatierapport in deze procedure is waarvoor beide partijen opdracht hebben gegeven. Dit betekent dat [eiseres] het appartement en de parkeerplaats zonder meer voor een totale waarde van € 279.501,34 aan zich kan laten toedelen, of één van beide zaken voor de afzonderlijk voor die zaak vastgestelde waarde. [eiseres] zal binnen drie weken na dit vonnis schriftelijk aan [gedaagde] kenbaar moeten maken welke zaken zij voor de vastgestelde waarde aan zich wil laten toedelen.
2.3.
De zaken waarvoor bedoelde schriftelijke kennisgeving niet binnen drie weken aantoonbaar aan [gedaagde] is gestuurd, zullen moeten worden verkocht. Partijen zullen in dat geval daarvoor binnen zes weken na dit vonnis een verkoopopdracht aan [betrokkene] moeten verstrekken, tenzij zij beiden in onderling overleg een andere makelaar aanwijzen. De rechtbank zal bepalen dat iedere partij aan de opdrachtverlening medewerking moet verlenen en alsdan gemachtigd is de verkoopopdracht aan [betrokkene] voor beiden te verstrekken. Partijen zullen de aanwijzingen van de makelaar moeten opvolgen, ook voor wat betreft de vraag- en laatprijs.
In de omstandigheid dat er substantiële verschillen zijn tussen de in de loop der jaren voor de beide zaken getaxeerde waarden, ziet de rechtbank aanleiding om [eiseres] de gelegenheid te geven om het bod dat de makelaar adviseert te accepteren, voordat dit bod wordt geaccepteerd, binnen twee dagen nadat het bod door de makelaar aan [eiseres] is gemeld, te overbieden met € 1,00. In dat geval zal [eiseres] de zaak of zaken waar het bod betrekking op heeft, onder overigens dezelfde voorwaarden als het bod, alsnog aan zich kunnen laten toedelen. Als [eiseres] van dit recht gebruik wil maken, moet zij haar bod binnen de genoemde termijn van twee dagen schriftelijk aan de makelaar kenbaar maken. Uit de stellingen van [gedaagde] in deze procedure begrijpt de rechtbank dat zij geen aanspraak maakt op toedeling van het appartement aan haarzelf, zodat zij dus ook geen gelegenheid krijgt het bod van een derde te overbieden.
2.4.
De kosten van toedeling komen voor rekening van [eiseres]. Indien de onroerende zaken niet aan [eiseres] worden toegedeeld, worden de verkoopkosten door partijen gezamenlijk gedragen (ieder voor de helft) en zal de netto verkoopopbrengst tussen partijen bij helfte worden gedeeld.
Mercedes
2.5.
In het tussenvonnis van 21 december 2022 is al bepaald dat de Mercedes moet worden verkocht en dat de verkoop moet worden opgestart door de meest gerede partij. De rechtbank ziet geen reden om daar op terug te komen. Omdat hier kennelijk onduidelijkheid over bestaat, voegt de rechtbank toe dat de Mercedes tegen marktwaarde moet worden verkocht. In de periode na het tussenvonnis zijn partijen er niet in geslaagd om tot verkoop van de Mercedes over te gaan. Beide partijen zijn kennelijk niet te bewegen om mee te werken aan een door de ander ingezet verkooptraject. Voor een veroordeling van [gedaagde] om mee te werken aan de overdracht en het opleggen van een dwangsom (vordering V in het tussenvonnis van 21 december 2022) is echter geen grond omdat er geen concrete verkoop tegen marktwaarde is gesteld waarvoor tevergeefs medewerking is gevraagd. Zolang de Mercedes niet is verkocht komen de kosten van het beheer voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft. De (netto) opbrengst van de verkoop zal tussen partijen bij helfte worden gedeeld.
Kosten van beheer
2.6.
In verband met de kosten van beheer van het onroerend goed vordert [eiseres], na voor haar laatst bij akte van 15 maart 2023 haar eis op dit punt vermeerderd te hebben, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 22.302,74
(de rechtbank begrijpt: 23.302,73)te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum van algehele voldoening en tot betaling van een bedrag van € 200,-- per maand, te rekenen vanaf 9 maart 2023 tot aan de dag van de overdracht van appartement 1B en parkeerplaats nr. 6 uit de nalatenschap aan [eiseres] en/of eventuele derden.
2.7.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het bedrag dat [eiseres] vordert aan kosten van beheer is gebaseerd op het onjuiste uitgangspunt dat de waarde van het appartement 1-B en parkeerplaats nr. 6 € 189.592,14 is en ook dat [eiseres] in haar berekening van het bedrag er van uitgaat dat de schade € 144.345,90 bedraagt, maar dat die schade door de rechtbank in het tussenvonnis van 21 december 2022 is begroot op € 101.864,50. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, is dit verweer onbegrijpelijk. De kosten van beheer van de onroerende zaken die [eiseres] vordert, staan immers geheel los van de waarde van de onroerende zaken en ook van de vastgestelde schade als gevolg van de late levering.
2.8.
In het tussenvonnis van 21 december 2022 is overwogen dat [gedaagde] bij haar verweer tegen deze vordering van [eiseres] moet concretiseren ten aanzien van welke specifieke door [eiseres] aangevoerde posten zij het standpunt inneemt dat geen sprake is van kosten van beheer, althans dat die kosten niet voldoende zijn onderbouwd, althans dat de kosten (alleen) voor rekening van [eiseres] moeten komen. Hieruit volgt dat het algemene verweer van [gedaagde] dat de vordering onvoldoende concreet is en dat niet duidelijk is waar de totaalbedragen uit de overgelegde Excel-sheets vandaan komen wordt gepasseerd. [eiseres] heeft ter zitting voldoende duidelijk gemaakt hoe de sheets zijn opgebouwd en hoe deze verwijzen naar de onderliggende bewijsstukken. Gelet op het groot aantal overgelegde bewijsstukken wordt ook de algemene betwisting dat [eiseres] de genoemde kosten zou hebben betaald verworpen. Van [gedaagde] had ten minste mogen worden verwacht dat zij zou aangeven wie de met stukken onderbouwde kosten over zovele jaren dan wel betaald zou hebben, maar dat heeft [gedaagde] niet gedaan.
2.9.
Ook het betoog van [gedaagde] dat de kosten van internet, elektra, VVE kosten, servicekosten etc. gebruikskosten zijn en voor rekening van [eiseres] komen omdat zij het appartement (de rechtbank begrijpt appartement 1-B) alleen heeft gebruikt, is in het licht van de onderbouwing van de kosten te weinig concreet om doel te treffen. Daarbij speelt mee dat de gevorderde bijdrage in de kosten van beheer voor wat betreft de door [gedaagde] genoemde kostenposten niet alleen zien op appartement 1-B en ook niet alle kwalificeren als kosten van gebruik (vgl. servicekosten en VVE kosten, die beide samenhangen met de eigendom). Bovendien heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat zij in 2021 ook nog gebruik heeft gemaakt van het appartement en blijkt uit haar betwisting van opgevoerde kosten voor het wassen van de was (zie hierna 2.18) dat zij ook in 2022 nog in het appartement heeft verbleven. Aan het herhaaldelijk betoog van [gedaagde] dat [eiseres] het uitsluitend gebruik heeft van het appartement gaat de rechtbank daarom voorbij.
2.10.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] de kosten van vliegtickets die geen verband houden met noodzakelijk bezoek aan Spanje ten behoeve van het beheer van de onroerende zaken niet als kosten van beheer kan opvoeren. [gedaagde] laat echter na om concreet aan te geven welke vliegtickets vluchten betreffen die geen verband houden met het beheer. Het verweer is daarom onvoldoende concreet om doel te treffen. Het is immers aannemelijk dat [eiseres] (ook) in het kader van het beheer naar Spanje is afgereisd.
2.11.
De kosten van Orange hebben blijkens het overzicht betrekking op internet. Gelet op de verhuur en het gebruik door beiden van het appartement 1-B kan [eiseres] deze kosten in redelijkheid opvoeren als kosten van beheer. Het verweer dat er geen betaalbewijzen zijn overgelegd wordt verworpen. [gedaagde] heeft niet aangevoerd wie de (maandelijkse) kosten van de internetvoorziening gedurende al die jaren dan wel zou hebben betaald.
2.12.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd aangevoerd dat de kosten die verband houden met het tekenen van aktes bij notarissen niet kwalificeren als kosten van beheer. Dat geldt temeer omdat de medewerking aan bedoelde aktes noodzakelijk was voor de vereffening van de nalatenschap. Ook de omstandigheid dat [gedaagde] zelf vergelijkbare kosten heeft gemaakt, leidt niet tot het oordeel dat [eiseres] deze kosten niet als kosten van beheer in rekening kan brengen.
2.13.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat niet duidelijk is wat met de kosten onder vermelding van ‘HP’ wordt bedoeld en dat van de gestelde uitgaven geen betaalbewijzen zijn overgelegd. Dit verweer treft doel. De twee posten in het overzicht van [eiseres] met omschrijving ‘HP’ ad € 14,99 en € 49,99, zullen op de vordering in mindering worden gebracht omdat onvoldoende is onderbouwd dat deze uitgaven zijn gedaan en ook niet is gebleken dat sprake is van kosten van beheer.
2.14.
Ook het verweer van [gedaagde] tegen de opgevoerde printkosten (papier en printer) slaagt. [eiseres] heeft voor een totaalbedrag van € 682,47 aan printkosten opgevoerd. Omdat zij niet (voldoende) heeft onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt en ook niet dat sprake is van kosten van beheer, zullen deze kosten in mindering worden gebracht op haar vordering.
2.15.
De opgevoerde portokosten voor een totaalbedrag van € 45,90 zullen ook in mindering worden gebracht op de vordering van [eiseres]. [gedaagde] heeft deze kosten betwist en [eiseres] heeft niet (voldoende) onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt en ook niet dat sprake is van kosten van beheer.
2.16.
[eiseres] heeft een bedrag van € 1.043,34 opgevoerd voor verblijfkosten in Spanje over een periode van zes jaren. Dit bedrag zal in mindering worden gebracht op de vordering van [eiseres]. [gedaagde] heeft namelijk betwist dat [eiseres] deze kosten heeft gemaakt en ook dat deze kosten kwalificeren als schuld van de nalatenschap (de rechtbank begrijpt: als kosten van beheer). Dit verweer slaagt. Zonder nadere onderbouwing, die de rechtbank in de veelheid van stukken niet heeft kunnen vinden, is onduidelijk waaruit deze kostenpost bestaat. Daarom kan ook niet worden vastgesteld dat sprake is van kosten van beheer.
2.17.
Het bedrag van € 63,46 dat [eiseres] heeft opgevoerd voor “medicijnen anti viruskuur” (18-5-2019) zal in mindering worden gebracht op haar vordering. [gedaagde] heeft betwist dat dit beheerskosten zijn en dit verweer slaagt. Zonder nadere onderbouwing, die [eiseres] niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat sprake is van kosten van beheer.
2.18.
Het bedrag van € 83,00 dat [eiseres] heeft opgevoerd voor het wassen van de was na een verblijf van [gedaagde] zal ook in mindering worden gebracht op haar vordering. [gedaagde] heeft betwist dat zij vuile was heeft achtergelaten en ook dat [eiseres] dit bedrag daadwerkelijk heeft betaald. Gelet op dit verweer heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij deze kosten heeft gemaakt.
2.19.
Het betoog van [gedaagde] dat zij niet gehouden is om bij te dragen aan de kosten van de advocaat van [eiseres] en aan het griffierecht voor de klachtprocedure tegen de voormalige advocaat van [gedaagde] treft geen doel. Niet gebleken is dat [eiseres] deze kosten ten laste van de nalatenschap heeft gebracht. In de door [eiseres] overgelegde Excelsheets zijn de door [gedaagde] genoemde bedragen niet opgenomen.
2.20.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen het door [eiseres] opgevoerde bedrag van € 1.200,00 aan rente en aangevoerd dat [eiseres] het appartement wil behouden en in eigendom toebedeeld wil krijgen. Haar roodstand kan zij volgens [gedaagde] niet verhalen op de nalatenschap of op [gedaagde]. Het verweer wordt verworpen. Zolang het appartement niet is toebedeeld of verkocht komen de beheerskosten daarvan voor rekening van beide partijen. Vast staat dat [eiseres] (verreweg het grootste deel van) die kosten voor haar rekening heeft genomen. De rentelasten die verbonden zijn aan het krediet dat zij heeft moeten afsluiten om die kosten te voldoen, kan zij in redelijkheid als beheerskosten opvoeren.
2.21.
Het betoog van [gedaagde] dat er nog veel meer persoonlijke uitgaven van [eiseres] zichtbaar zijn, zoals overboekingen aan haarzelf, haar advocaat, overboekingen aan een boekhandel voor boeken en muziek, telefoonkosten etc. is te weinig concreet. Het verweer wordt daarom verworpen. [gedaagde] had concreet moeten aangeven waar de door haar bedoelde uitgaven in het overzicht zijn vermeld, bijvoorbeeld door aan te geven op welke datum in het overzicht deze uitgaven zijn gedaan. Dat heeft zij niet gedaan en dat betekent dat de rechtbank haar verweer niet kan beoordelen.
2.22.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] voor een bedrag van € 44.622,30 (€ 46.6054,45 – (14,99 + 49,99 + 682,47 + 1.043,34 + 63,46 + 83,00)) terecht aan kosten van beheer heeft opgevoerd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de vordering van Gimbrère voor een bedrag van € 21.550,07 op haar is verhaald. [eiseres] heeft dit niet (voldoende) weersproken. Per saldo betekent dit dat [eiseres] € 23.072,23 meer heeft betaald aan kosten van beheer dan [gedaagde]. Het gedeelte van dit bedrag waarvoor [gedaagde] draagplichtig is, bedraagt de helft, dus € 11.536,12. Anders dan in het tussenvonnis van 21 december 2022 onder 4.11 is overwogen is dit geen schuld van [gedaagde] aan de nalatenschap, maar een vordering van [eiseres] op [gedaagde]. Van toedeling van deze schuld op het aandeel van [gedaagde] in de nalatenschap kan dan ook geen sprake zijn.
2.23.
De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen tot betaling van het bedrag van € 11.536,12, inclusief de gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf heden (vordering II in het tussenvonnis van 21 december 2022). In de gang van zaken tot op heden ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het door [gedaagde] verschuldigde zal moeten worden voldaan uiterlijk bij de verdeling van de nalatenschap (dat wil zeggen bij de toedeling van de onroerende zaken aan [eiseres], dan wel ‑ in geval van verkoop ‑ bij de verdeling van de verkoopopbrengst). De wettelijke rente is, anders dan gevorderd, verschuldigd vanaf heden, omdat uit de stellingen van [eiseres] niet (eenvoudig) volgt voor welk deel van het toegewezen bedrag het verzuim al bij dagvaarding is ingetreden.
2.24.
Het bedrag van € 8.745,61 dat [gedaagde] voor het eerst bij haar laatste akte heeft opgevoerd in verband met door haar gemaakte kosten van beheer blijft buiten beschouwing. Uit het betoog van [gedaagde] volgt dat dit bedrag bestaat uit 50% van de VVE-kosten. Omdat [gedaagde] kennelijk niet meer heeft bijgedragen dan haar draagplicht, valt niet in te zien waarom [eiseres] voor de helft in deze kosten zou moeten bijdragen.
Vordering tot betaling van kosten vanaf 9 maart 2023
2.25.
[eiseres] heeft gevorderd een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een maandelijks termijnbedrag van € 200,00 in verband met de doorlopende kosten voor appartement 1-B en parkeerplaats nr. 6 vanaf 9 maart 2023 tot de datum van toedeling of overdracht (vordering I, tweede alinea van de eiswijziging van [eiseres]). [eiseres] heeft deze kosten gespecificeerd in haar productie E.112. De vordering zal worden toegewezen tot het bedrag dat [eiseres] aantoonbaar aan kosten voor deze onroerende zaken boven haar draagplicht heeft betaald. Overeenkomstig het door [eiseres] gestelde zal daarbij worden bepaald dat het in dit verband door [gedaagde] verschuldigde uiterlijk zal moeten worden voldaan bij de verdeling van de nalatenschap.
Verklaring voor recht
2.26.
[eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij ‑ na een aantal keren haar eis ten aanzien van de kosten van beheer vermeerderd te hebben ‑ nog belang heeft bij de verklaring voor recht genoemd onder IV in het tussenvonnis van 21 december 2022. Bij dit oordeel speelt mee dat de servicekosten van appartement 1-B en parkeerplaats nr. 6. tot en met 9 maart 2023 zijn meegenomen in de vordering voor de kosten van beheer en dat [eiseres] voor de periode vanaf 9 maart 2023 voor deze kosten de hiervoor onder 2.25 besproken vordering heeft ingesteld. Bovendien heeft [eiseres] ter zitting verklaard dat de vereffening nagenoeg is afgerond en dat het depot bij de Spaanse notaris ruimschoots toereikend is om de vereffening af te ronden. Hieruit leidt de rechtbank af dat de kosten die verband houden met (de verkoop en overdracht van) Lokaal 31 inmiddels (bijna drie jaar na dagvaarding) zijn voldaan. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Schadevergoeding
2.27.
In het tussenvonnis van 21 december 2022 is overwogen dat [gedaagde] zich jegens [eiseres] niet heeft gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid die tussen deelgenoten geldt en dat daarom sprake is van een onrechtmatige daad van [gedaagde] tegenover de gemeenschap die aan [gedaagde] kan worden toegerekend. De schade als gevolg van deze onrechtmatige daad heeft de rechtbank in het tussenvonnis begroot op € 101.864,50. Deze vordering van de nalatenschap op [gedaagde], vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van de dagvaarding (23 juli 2020), moet bij het saldo van de nalatenschap worden opgeteld en vervolgens moet de schuld van [gedaagde] aan de nalatenschap, wederom vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding (23 juli 2020), bij de verdeling van de nalatenschap op haar aandeel worden toegerekend (vordering III in het tussenvonnis van 21 december 2022).
Slotsom en proceskosten
2.28.
De slotsom van het voorgaande is dat vordering I (subsidiair) in het tussenvonnis van 21 december 2022 en vordering I, tweede alinea van de eiswijziging van [eiseres], zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. De overige vorderingen zullen worden afgewezen.
2.29.
Gelet op de familierelatie tussen partijen worden de proceskosten zo gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap van [erflater] vast zoals in de rechtsoverwegingen 2.2 tot en met 2.5 en 2.27 van dit vonnis is bepaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van haar aandeel in de kosten van beheer ad € 11.536,12, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf heden tot de dag van de algehele voldoening en bepaalt dat het in dit verband door [gedaagde] verschuldigde uiterlijk bij de verdeling van de nalatenschap zal moeten worden voldaan;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van het bedrag dat [eiseres] aantoonbaar aan kosten voor appartement 1-B en parkeerplaats nr. 6 vanaf 9 maart 2023 tot de datum van toedeling of overdracht boven haar draagplicht heeft betaald en bepaalt dat het in dit verband door [gedaagde] verschuldigde uiterlijk bij de verdeling van de nalatenschap zal moeten worden voldaan;
3.4.
bepaalt voor het geval het appartement 1-B en/of parkeerplaats nr. 6 moet(en) worden verkocht dat ieder van partijen daartoe mede namens de andere partij de verkoopopdracht aan de makelaar kan geven;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen zo dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 735