ECLI:NL:RBNHO:2023:6288

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1710
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onredelijke en willekeurige heffing van leges in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen V.O.F. [eiseres] en de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn over een opgelegde aanslag leges van in totaal € 545.110. De eiseres, die een nieuwe woonwijk ontwikkelt in Hoorn, had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, die bestond uit een bedrag van € 305.020 voor 'Basis activiteit bouwen' en € 240.090 voor 'Planologisch strijdig met bouw'. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had verschaft in de ramingen van de baten en lasten in de gemeentebegroting. Eiseres had onvoldoende gemotiveerd dat de begroting betwijfeld diende te worden. De rechtbank concludeerde dat de gewijzigde verordening met terugwerkende kracht een afdoende wettelijke grondslag bood voor de ambtshalve verminderde aanslag. De rechtbank oordeelde dat de tariefstelling niet in strijd was met enige wetsbepaling of algemeen rechtsbeginsel. Eiseres had niet aangetoond dat de legesverordening 2020 onverbindend was wegens strijd met de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, handhaafde de ambtshalve verminderde aanslag en veroordeelde de gemeente tot vergoeding van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

:Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/1710

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaken tussen

V.O.F. [eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.J.M. Loomans),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 20 mei 2021 aan eiseres een aanslag leges opgelegd van in totaal € 545.110, bestaande uit een bedrag van € 305.020 voor 'Basis activiteit bouwen’ en een bedrag van € 240.090 voor ‘Planologisch strijdig met bouw’.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag leges.
Verweerder heeft het bezwaar tegen de aanslag leges ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
Op 15 maart 2023 is een reactie van verweerder op het nadere stuk ontvangen.
Op 17 maart 2023 is een reactie daarop van eiseres ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2023 te Haarlem. Namens eiseres is haar gemachtigde mr. W.J.M. Loomans verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [naam 1] en mr. [naam 2] , vergezeld door mr. [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres ontwikkelt in Hoorn een nieuwe woonwijk, genaamd “ [naam 6] ”. In verband daarmee heeft zij op 18 december 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van 10 grondgebonden woningen, 56 appartementen en een stallinggarage op de locatie [locatie 1] en [locatie 2] te Hoorn. De omgevingsvergunning heeft betrekking op de activiteiten (i) bouw en (ii) planologisch strijdig gebruik.
2. De omgevingsvergunning is op 4 mei 2021 verleend. In de omgevingsvergunning is uitgegaan van een bouwsom van € 15.100.000. Bij het opleggen van de aanslag leges is voor de activiteit bouwen uitgegaan van een tarief van 2,02% van de bouwsom. Voor de activiteit planologisch strijdig gebruik is uitgegaan van 1,59% van de bouwsom.
3. Eiseres heeft op 3 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen de aanslag leges.
4. In de uitspraak op bezwaar van 12 januari 2022 heeft verweerder voor de raming van baten en lasten verwezen naar de Begroting 2020 en toegelicht dat ten aanzien van het onderdeel “Leges bouwvergunning en vrijstelling ex artikel 17 en 19 Wro” een raming van uitgaven is opgenomen van in totaal € 1.603.658 en een raming van opbrengsten van € 1.096.784. Voorts heeft verweerder toegelicht dat kruissubsidiëring van verschillende activiteiten is toegestaan en dat het niet nodig is om de kostendekkendheid per activiteit of per tarief te bepalen.
5. Ten aanzien van de wijze waarop de kosten zijn geraamd, is in de uitspraak op bezwaar de volgende toelichting opgenomen:
“De gemeente maakt elk jaar een inschatting van het aantal bouwaanvragen. Maar zoals ook door u wordt opgemerkt spelen conjuncturele en procedurele omstandigheden een rol op de hoeveelheid (bouw)aanvragen die door de gemeente worden ingeschat en ook werkelijk worden ingediend en vervolgens ook werkelijk tot stand komen.
Ter overweging geef ik u mee dat ongeacht de raming van bouwaanvragen bepaalde kosten niet sterk dalen omdat het aantal aanvragen in een bepaald jaar lager blijkt te zijn. Immers het grootste deel van de kosten zijn gerelateerd aan de bemensing en overhead, zijnde een structurele kostenpost.
Eerdere ramingen van andere jaren zijn op dezelfde wijze tot stand zijn gekomen als in 2020. Vanaf 2021 is een andere kostenmethode toegepast met als doel de kostendekkendheid van de leges te verbeteren.”
6. In beroep heeft verweerder de Begroting 2020 van de gemeente Hoorn overgelegd. Daaruit volgt dat de totale baten uit leges zijn geraamd op € 1.978.796. De totale lasten zijn geraamd op € 4.003.762. Volgens de begroting zijn de leges in totaal voor 49% kostendekkend geraamd.
7. De Legesverordening 2020 van de gemeente Hoorn (Legesverordening 2020) bepaalde ten tijde van het opleggen van de aanslag leges, voor zover van belang het volgende:

“Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning

2.3
Het tarief bedraagt voor het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project:
2.3.1
de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft. Alsmede de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 van deze titel.
(…)
2.3.2
Bouwactiviteiten
2.3.1.2 Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief:
(…)
2.3.2.1.11 meer dan € 2.750.000,00: 2,02%*
* % van de kosten zoals benoemd in 2.1.1.2
(…)
2.3.6
Planologisch strijdig gebruik waarbij tevens sprake is van een bouwactiviteit
2.3.6.1 Indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, en ook sprake is van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, wordt naast het bedrag dat wordt berekend op grond van onderdeel 2.3.2.1 een extra bedrag berekend.
Dit bedrag wordt bepaald door het in artikel 2.3.6.1.1 t/m 2.3.6.1.4 benoemde percentage te berekenen over de kosten zoals benoemd in 2.1.1.2 of het vaste tarief. Het bedrag bedraagt minimaal € 264,00. Het percentage of tarief bedraagt:
(…)
2.3.6.1.2 indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo wordt toegepast (buitenplanse kleine afwijking): 1,59%”
8. Bij besluit van 8 december 2020 van de gemeenteraad van Hoorn is de Legesverordening 2020 ingetrokken per 1 januari 2021, waarbij is bepaald dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
9. Bij besluit van 13 december 2022 van de gemeenteraad van Hoorn is de Legesverordening 2020 als volgt gewijzigd:
“Artikel 1 Wijziging artikel 2.3.6.1
Wijzigt artikel 2.3.6.1 van de tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2019 als volgt:
2.3.6.1 Indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, en ook sprake is van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, wordt naast het bedrag dat wordt berekend op grond van onderdeel 3.2.1 een extra bedrag berekend. Het bedrag bedraagt minimaal € 264,00 en maximaal € 15.000. Het percentage of tarief bedraagt:
Artikel 2 Inwerkingtreding, bekendmaking en citeertitel
1. De Eerste wijziging van de Legesverordening 2020 treedt met terugwerkende kracht in werking met dien verstande dat de artikelen die met deze verordening niet worden gewijzigd van toepassing blijven en voor zover deze verordening geen rechtskracht krijgt.
2. De Eerste wijziging van de Legesverordening 2020 treedt in werking met ingang van de dag volgend op die van de bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2020.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2020.
4. Deze verordening kan worden aangehaald als “Eerste wijziging van de Legesverordening 2020”.
5. De Eerste wijziging van de Legesverordening 2020 zal worden bekendgemaakt door het plaatsen van de verordening in het gemeenteblad.”
10. Bij besluit van 10 januari 2023 heeft verweerder de aanslag leges ambtshalve verminderd tot € 320.020. In het besluit wordt de volgende toelichting gegeven:
“Op 16 december 2020 heeft de gemeenteraad besloten het maximumbedrag voor leges planologisch strijdig gebruik vanaf 2019, met terugwerkende kracht, vast te stellen op € 15.000,00. De bovengenoemde aanslag leges planologisch gebruik wordt daarom ambtshalve verminderd. In het financieel overzicht vindt u het bedrag dat wordt verminderd op de leges aanslag.”

Geschil11. In geschil is de aanslag leges. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vragen of:

  • de Legesverordening 2020 geheel onverbindend is wegens strijd met artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet (de opbrengstlimiet);
  • het tarief voor planologisch strijdig gebruik bij buitenplanse kleine afwijking (artikel 2.3.6.1.2 Legesverordening 2020) leidt tot een onredelijke, willekeurige en buitensporige belastingheffing;
  • de tariefstructuur in de Legesverordening 2020 leidt tot strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Voorts is in geschil of de uitspraak op bezwaar onzorgvuldig tot stand is gekomen en of deze onvoldoende is gemotiveerd.
12. Eiseres concludeert primair tot vernietiging van de gehele aanslag leges en subsidiair tot vermindering van de aanslag leges tot € 305.020, een en ander met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
13. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Totstandkoming en motivering uitspraak op bezwaar14. De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van eiseres dat de uitspraak op bezwaar onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd omdat dit betoog niet is onderbouwd.
Opbrengstlimiet
15. Op grond van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet, worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (de opbrengstlimiet). De vraag of de opbrengstlimiet is overschreden dient te worden beoordeeld op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden (HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:282).
16. Eiseres stelt dat door de gemeenteraad de baten en lasten niet realistisch zijn geraamd, dan wel dat door verweerder onvoldoende inzicht is verschaft in de ramingen voor het jaar 2020. Indien wel realistisch zou zijn geraamd, zou de opbrengstlimiet zijn overschreden, zodat de Legesverordening 2020 in strijd met artikel 229b van de Gemeentewet is vastgesteld en in haar geheel onverbindend moet worden verklaard, aldus eiseres. Eiseres voert ter onderbouwing van haar standpunt aan dat de gemeenteraad in zijn begrotingen structureel de baten voor bouwvergunningen te laag raamt en de daaraan toe te rekenen lasten te hoog. Zij verwijst in dit verband naar de jaarrekeningen 2019 en 2020 van de gemeente, waaruit naar zij stelt blijkt dat ten aanzien van de bouwaanvragen de opbrengsten aanmerkelijk hoger liggen dan begroot. De gemeenteraad heeft de raming 2020 bovendien gedaan op basis van kostenplaatsmethode, terwijl in de jaarrekening 2020 de activity-based-costing methode (ABC-methode) is toegepast. Dat de kostenplaatsmethode niet passend is, blijkt onder meer uit de ‘Notitie kostendekkendheid leges en tarieven 2021’, waaruit volgt dat in de begroting tot en met 2020 veel te hoge kosten zijn toegerekend. Verder stelt eiseres dat er onvoldoende inzicht is verschaft in de wijze waarop de lasten en baten zijn berekend. Eiseres doelt daarbij in het bijzonder op de vraag of en op welke wijze bij de ramingen rekening is gehouden met te verwachten grote bouwprojecten.
17. De Hoge Raad heeft voor geschillen over de opbrengstlimiet een aantal regels inzake stelplicht en bewijslast gegeven (zie Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938). Van de gemeente mag niet worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd. In die gevallen waarin de belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde heeft gesteld en de heffingsambtenaar inzicht in de desbetreffende ramingen heeft verschaft, kan het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van de heffingsambtenaar worden verlangd voor zover de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Aan de nadere inlichtingen die de heffingsambtenaar in dat geval dient te verstrekken, mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. De heffingsambtenaar hoeft niet te bewijzen dat die twijfel ongegrond is. De bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding rust op de belanghebbende. In het kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet is pas dan plaats voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen.
18. Verweerder heeft de Begroting 2020 overlegd, waarin diverse posten zijn gespecificeerd. Uit die begroting volgt dat de leges bouwvergunningen en vrijstellingen ex artikel 17 en 19 Wro voor 68% kostendekkend zijn geraamd. Op het niveau van de legesvordering in haar geheel blijkt uit die begroting dat de leges voor 49% kostendekkend zijn geraamd. |
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de Begroting 2020 naar behoren en in voldoende mate inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en lasten in de gemeentebegroting voor zover zij de leges betreffen. Dit betekent dat het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van verweerder kan worden verlangd voor zover eiseres voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar haar mening ten aanzien van specifieke posten in de raming er redelijke twijfel over bestaat of alle ‘baten of lasten ter zake’ zijn meegenomen. Anders dan eiseres stelt, hoefde verweerder dus niet uit zichzelf per specifieke post inzichtelijk te maken hoe hij tot die raming is gekomen – zoals op welke wijze is geanticipeerd op grote bouwprojecten. Het ligt op de weg van eiseres om gemotiveerd te betwisten waarom ten aanzien van die specifieke posten in de raming redelijke twijfel bestaat.
20. In dat verband overweegt de rechtbank dat eiseres onvoldoende heeft gemotiveerd dat de begroting voor het jaar 2020 betwijfeld dient te worden. Voor zover eiseres verwijst naar de jaarrekeningen 2019 en 2020 oordeelt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat de gerealiseerde opbrengsten van de leges voor omgevingsvergunningen afwijken van de begrote opbrengsten onvoldoende is voor de conclusie dat de gemeenteraad onjuist heeft geraamd. Van verweerder kan immers niet verlangd worden dat per afzonderlijke dienst inzicht wordt verschaft in de werkelijke baten en lasten die daaraan ten grondslag liggen, en de vraag of de opbrengstlimiet in acht is genomen dient te worden beoordeeld op het niveau van de begroting van de gehele Legesverordening 2020. Dat wanneer uitsluitend zou worden gekeken naar de daadwerkelijk gerealiseerde baten en lasten voor bouwprojecten, mogelijk de opbrengstenlimiet voor dat onderdeel zou zijn overschreden, is dus niet relevant. Voor zover eiseres wijst naar de omstandigheid dat verweerder in 2020 van de kostenplaatsmethode is overgestapt op de ABC-methode oordeelt de rechtbank dat beide methoden erkende toerekeningmethoden zijn en dat uit deze overstap geen redelijke twijfel aan de ramingen kan volgen.
21. De rechtbank begrijpt dat eiseres specifiek vraagtekens zet bij de wijze waarop de gemeenteraad bij de begroting rekening pleegt te houden met grote bouwprojecten. Eiseres heeft in dit verband ter zitting toegelicht dat geen zienswijzen zijn ingebracht tegen het ontwerp-bestemmingsplan [naam 6] dat van 17 januari 2019 tot en met 27 februari 2019 ter inzage heeft gelegen en dat op 11 oktober 2019 een planning is toegestuurd aan de projectleider [naam 6] van de gemeente. Ter toelichting heeft verweerder ter zitting verklaard dat bij de raming voorzichtigheid wordt betracht, aangezien de begroting een geruime tijd voorafgaand aan het betreffende begrotingsjaar dient te worden opgesteld. In de maand maart van het voorafgaande jaar moet al een kaderbegroting zijn opgesteld. Eind augustus, begin september moet de schatting van het aantal aanvragen voor het volgend jaar zijn afgerond, omdat het besluitvormingstraject voor de begroting van het dat jaar dan begint. Een bepaalde mate van onzekerheid bij de schatting valt voorts niet uit te sluiten. Ter bepaling van de baten uit bouwvergunningen wordt gewerkt met een zogenoemde ijzeren voorraad, plus de te verwachten grotere projecten. Grote projecten worden bij schatting meegenomen in de begroting. De ijzeren voorraad wordt bepaald aan de hand van BAG-gegevens (nieuw aangevraagde adressen, uitbreiding van areaal). Ten aanzien van de kosten heeft verweerder nader toegelicht dat er een vaste afdeling is die zich bezighoudt met omgevingsvergunning aanvragen en dat als er meer aanvragen worden gedaan dan verwacht, er extra mensen moeten worden ingehuurd en aldus meer kosten worden gemaakt. Naast de vaste loonkosten, overhead en materiaal- en inrichtingskosten, wordt dus ook rekening gehouden met een zogenoemde “flexibele schil” aan extra kosten, aldus verweerder.
22. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht verschaft in de ramingen en naar vermogen voldoende duidelijk gemaakt dat de twijfel van eiseres – voor zover al voldoende onderbouwd – ongegrond is. Gesteld dat de ontvangst van de planning voor het project [naam 6] in oktober 2019 relevant zou kunnen zijn geweest voor de schatting van het aantal aanvragen voor een omgevingsvergunning in 2020, dan valt verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet tegen te werpen dat daarmee geen rekening is gehouden, aangezien de fase van schatting op dat moment al geruime tijd was afgesloten.
De redelijkheid van het tarief en het beroep op het gelijkheidsbeginsel
23. Subsidiair stelt eiseres dat de verordening ten aanzien van de tariefstelling voor het onderdeel planologisch strijdig gebruik onverbindend is, dan wel buiten toepassing moet blijven. Volgens eiseres is sprake van een onredelijke en willekeurige heffing en tariefstelling ten aanzien van dat onderdeel. Zij heeft in dit verband verklaard dat de vergunning voor planologisch strijdig gebruik slechts ziet op geringe en op zichzelf eenvoudig te beoordelen afwijkingen van het bestemmingsplan, zodat de inspanning het hoge tarief niet rechtvaardigt. Bovendien leidt het hoge tarief tot een onredelijke en buitensporige belastingheffing. Wijziging van de Legesverordening 2020 met terugwerkende kracht is niet mogelijk omdat deze ten nadele van eiseres werkt. Voorts is de Legesverordening 2020 reeds per 1 januari 2021 ingetrokken en kan daarom niet meer worden gewijzigd. Het besluit tot wijziging ziet ook niet op het intrekkingsbesluit of het daarin verwerkte overgangsrecht. Verweerder heeft geen inzicht verschaft in de raming van baten en lasten van de gewijzigde verordening. Daarnaast is het in strijd met het gelijkheidsbeginsel om binnen de verordening eenzelfde tarief te hanteren voor zowel kleine als grote buitenplanse afwijkingen, aldus eiseres. Ook wijst zij erop dat in omliggende gemeenten lagere tarieven gelden voor een dergelijke afwijkingsvergunning.
24. De rechtbank stelt voorop dat de leges ten aanzien van het planologisch strijdig gebruik zijn verminderd tot € 15.000 bij het hiervoor onder 10 genoemde besluit. Thans ligt de vraag voor of de ambtshalve verminderde aanslag leges berust op een afdoende wettelijke basis. De strekking van het toepasselijke overgangsrecht is dat na intrekking van de Legesverordening 2020 nog steeds aanslagen opgelegd kunnen worden die betrekking hebben op belastbare feiten die zich hebben voorgedaan op een moment dat de belastingverordening nog onverkort van kracht was. Omdat het onderhavige geschil betrekking heeft op een dergelijk belastbaar feit is de Legesverordening 2020 van toepassing en kan dus in zoverre in beginsel ook worden gewijzigd. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat wijziging van de Legesverordening 2020 met terugwerkende kracht niet mogelijk was. De ongewijzigde Legesverordening 2020 bevatte immers reeds een tarief voor planologisch strijdig gebruik bij buitenplanse kleine afwijking, en als gevolg van de wijziging met terugwerkende kracht is de belastingschuld ten gunste van eiseres aanzienlijk beperkt. De Legesverordening 2020 zoals deze luidt na wijziging met terugwerkende kracht biedt naar het oordeel van de rechtbank een afdoende wettelijke basis voor de ambtshalve verminderde aanslag leges (vgl. HR 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:743).
25. De rechtbank is van oordeel dat de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geen grond bieden voor het oordeel dat de tariefstelling en heffing in strijd zouden zijn met enige wetsbepaling of enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank heeft daarbij de klachten van eiseres omtrent het ontbreken van inzicht in de kostendekkendheid van de gewijzigde Legesverordening 2020, strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van machtsmisbruik meegewogen. In de omstandigheid dat de Legesverordening 2020 is gewijzigd ziet de rechtbank geen aanwijzing dat de opbrengstlimiet is overschreden. Verweerder behoefde daarom niet meer inzicht in de raming van baten en lasten te verschaffen dan hij heeft gedaan. Anders dan eiseres stelt, staat het de gemeente in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing. De wetgever heeft de gemeente immers een ruime bevoegdheid toegekend voor het invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en blz. 77-78; zie tevens HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1174). In zijn arrest van 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1943, oordeelde de Hoge Raad dat onderlinge verschillen in - op zichzelf geoorloofde - kostendekkingspercentages tussen groepen van diensten niet in strijd zijn met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel en dat een motivering voor die verschillen niet vereist is. Verder is tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds geen rechtstreeks verband vereist. Dat in omliggende gemeenten lagere tarieven gelden is voor de beoordeling niet relevant.
26. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een tarief van effectief 2,11% over de bouwkosten (€ 320.020 / € 15.100.000) niet leidt tot een onredelijke en willekeurige heffing die de formele wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij nog op dat ook het oorspronkelijke tarief van 3,61% over de bouwkosten in het licht daarvan als niet in strijd met de bedoeling van de formele wetgever moet worden aangemerkt. Gelet op de vermindering van de aanslag leges hangende de beroepsprocedure dient het beroep van eiseres gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
27. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een bedrag van € 296 voor bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 296, wegingsfactor 1) en op een bedrag van € 1.674 voor beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1), derhalve in totaal € 1.970.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • handhaaft de aanslag leges zoals deze door verweerder ambtshalve is verminderd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden; en
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.970.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, voorzitter, mr. M.C. van As en mr. D.C. van Beelen, leden, in aanwezigheid van R. van der Vecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).