ECLI:NL:RBNHO:2023:6279

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
15/254744-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf en taakstraf

Op 13 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 20 september 2021 te Zaandam, waar de verdachte samen met anderen de aangever, [slachtoffer], heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging zich op het standpunt stelde dat de verdachte vrijgesproken diende te worden wegens gebrek aan bewijs en het beroep op noodweer. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte actief betrokken was bij de mishandeling en dat er geen sprake was van een noodweerexces. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en een taakstraf van 40 uren. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 750,- voor immateriële schade, terwijl de vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de schadevergoedingsmaatregel aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/254744-21 (P)
Uitspraakdatum: 13 juni 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 mei 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. C. Peters, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 20 september 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar die [slachtoffer] is/zijn toegelopen, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) die [slachtoffer] (telkens) een en/of meermalen (krachtig):
- heeft/hebben geslagen en/of gestompt in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam en/of
- knietje(s) heeft/hebben gegeven tegen het hoofd en/of tegen de buik
en/of elders tegen het lichaam en/of
- heeft/hebben geschopt tegen de buik en/of elders tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 20 september 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde persoon (telkens) een en/of meermalen (krachtig):
- te slaan en/of te stompen in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam en/of
- knietje(s) te gegeven tegen het hoofd en/of tegen de buik en/of elders tegen het lichaam en/of
- te trappen en/of te schoppen tegen de buik en/of elders tegen het lichaam.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu er sprake was van een noodweer(exces) situatie. Ten aanzien van het kwalificatievraagstuk stelt de raadsman zich op het standpunt dat er geen aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel en de verdachte daar eveneens geen (voorwaardelijk) opzet op heeft gehad.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Gelet op de bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, tezamen en in vereniging met zijn broers, aangever [slachtoffer] meermalen heeft geslagen, geschopt en knietjes heeft gegeven. Deze geweldshandelingen zijn begonnen door de broers van de verdachte en de verdachte heeft zich daar vervolgens in gemengd. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook duidelijk dat de verdachte vanaf het eerste moment dat hij aankwam bij de vechtpartij tussen zijn twee broers en de aangever een actieve rol heeft gespeeld bij de mishandeling door de aangever meteen te slaan. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario inhoudende dat hij naar de vechtpartij kwam gerend om de aangever te helpen, dat hij zou hebben ingegrepen, dat hij daarbij een klap van de aangever kreeg waarna hij hem één of twee klappen terug heeft gegeven, dat hij vervolgens zijn broers zou hebben weggeduwd en de aangever de flat in zou hebben begeleid, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarbij hecht de rechtbank doorslaggevende waarde aan de verklaringen van de getuigen [naam 1] en [naam 3], die beiden verklaren over de actieve rol van de verdachte in de mishandeling en die beiden losstaan van zowel de verdachte als de aangever. De enkele omstandigheid dat zij mogelijk dezelfde nationaliteit hebben als de aangever (en een andere dan de verdachte en zijn broers) geeft geen reden voor twijfel aan de juistheid van hun verklaringen.
De verdediging heeft ten aanzien van de klap of klappen die hij de aangever zou hebben gegeven aangevoerd dat er door de klap die hij van de aangever heeft gekregen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of dat van een ander, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen. De rechtbank stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op noodweer de wet vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Zoals hiervoor is beschreven blijkt uit de bewijsmiddelen dat het geweld begon bij de broers van de verdachte en dat de verdachte direct bij aankomst ook begon te slaan. Niet is gebleken dat de verdachte eerst een klap heeft ontvangen van de aangever. Er was naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte en er bestond dan ook geen noodzaak tot verdediging. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de verdachte willens en wetens de confrontatie heeft opgezocht met [slachtoffer] en zich heeft gevoegd bij de vechtpartij. Zijn broers waren tenslotte al met zijn tweeën aan het vechten tegen de aangever waarbij, volgens de verdachte, sprake was van schoppen en boksen en de aangever flink werd aangepakt. Het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van de hiervoor genoemde gewelddadige handelingen tegen de aangever overweegt de rechtbank dat de verdachte de aangever meermalen met kracht heeft geslagen en geschopt tegen het lichaam. De aangever is naar de grond gegaan en is korte tijd buiten bewustzijn geweest, zodat de verdachte en zijn broers hem naar het oordeel van de rechtbank heel hard moeten hebben geslagen. Dit oordeel wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam 1] die heeft verklaard dat zij de vuistslagen vanaf een afstand zelfs kon horen. De verdachte en zijn broers hebben met zijn drieën veelvuldig gericht tegen het hoofd van de aangever geslagen en zijn hier langdurig mee door gegaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd (met de daarin gelegen hersenen en andere organen) kwetsbaar is en dat letsel daaraan al snel ernstig is en vergaande gevolgen kan hebben. Gelet op het vastgestelde letsel bij aangever, waaronder een fractuur aan de oogkas, een hersenschudding en een voorhoofdwond, gaat de rechtbank ervan uit dat deze harde klappen onder meer op zijn hoofd zijn terechtgekomen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door deze handelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank komt hiermee tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 september 2021 te Zaandam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een of meer van zijn mededaders naar die [slachtoffer] is toegelopen, waarna hij, verdachte en een of meer van zijn mededaders die [slachtoffer] meermalen (krachtig):
- hebben geslagen tegen het gezicht en tegen het hoofd en elders tegen het lichaam en
- knietjes hebben gegeven tegen het lichaam en
- hebben geschopt tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 80 uren op te leggen. Voorts heeft zij verzocht om het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een taakstraf aan de orde is in geval van een strafoplegging. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is zijns inziens niet aan de orde. Verder heeft hij betoogd dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het gegeven dat hij een blanco strafblad heeft.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling. Hij heeft samen met zijn broers zeer gewelddadig gedrag vertoond, waarbij veelvuldig werd doorgeslagen en -geschopt, terwijl [slachtoffer] weerloos op de grond lag. Dat er langdurig werd geslagen en geschopt, blijkt ook uit het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen en de hoeveelheid bloed die is aangetroffen in en rondom de flat. Hoewel het handelen van de verdachte ogenschijnlijk een reactie was op een eerder incident op 17 september 2021, waarbij zijn broer [naam 2] letsel heeft opgelopen, rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij zich heeft laten leiden door agressie en zich niet afzijdig heeft gehouden van de reeds aangevangen vechtpartij. De verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] .
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 21 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het volgende. Gelet op de ernst van het feit vindt de rechtbank dat niet enkel kan worden volstaan met een werkstraf, maar dat eveneens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend is. De rechtbank houdt bij de op te leggen straf rekening met het gegeven dat het handelen van de verdachte heeft plaatsgevonden tegen de achtergrond van een eerder incident waarbij zijn broer [naam 2] letsel heeft opgelopen, mogelijk door toedoen van de aangever. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte sindsdien niet meer is veroordeeld voor een misdrijf en hij eraan heeft gewerkt om zijn leven op orde te brengen. Ook heeft de rechtbank ten voordele van de verdachte in aanmerking genomen, dat hij door zijn proceshouding en spijtbetuiging voor zijn handelen ervan heeft blijk gegeven het laakbare van zijn eigen handelen in te zien.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zodat de duur van de gevangenisstraf gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 40 uren moet worden opgelegd.
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen bij dit vonnis.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is een vordering tot schadevergoeding van € 3.331,63 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit scooterschade à € 931,63, inkomstenderving à € 900,- en immateriële schade à € 1.500,- .
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt geteld dat de vordering tot vergoeding van de geleden materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. Ten aanzien van de geleden immateriële schade heeft zij geadviseerd deze toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, alsmede om het toe te kennen bedrag hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak/ontslag van alle rechtsvervolging, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de gehele vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden wegens gebrek aan onderbouwing. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 500,-.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gestelde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, aangezien deze onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering. Uit de onderbouwing blijkt dat het slachtoffer als gevolg van de vechtpartij behoedzamer is geworden en hij enige periode nodig heeft gehad om te herstellen van het letsel. De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
40 (veertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 750,-, bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mrs. N.M.L. Rogmans en D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juni 2023.