ECLI:NL:RBNHO:2023:6277

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
15/254723-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van poging tot zware mishandeling en mishandeling met gevangenisstraf en taakstraf

Op 13 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 20 september 2021 te Zaandam, waar de verdachte samen met anderen de aangever [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn mededaders, de aangever meermalen heeft geslagen, geschopt en knietjes heeft gegeven, wat resulteerde in ernstig letsel, waaronder een fractuur aan de oogkas en een hersenschudding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 60 dagen geëist, waarvan 49 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De verdediging pleitte voor een taakstraf zonder voorwaardelijk deel, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad. De rechtbank besloot uiteindelijk tot een gevangenisstraf van 11 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en legde daarnaast een taakstraf op van 80 uren.

De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding van € 3.331,63 beoordeeld. De rechtbank verklaarde de vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk wegens onvoldoende onderbouwing, maar kende wel een immateriële schadevergoeding van € 750,- toe. De rechtbank legde de verdachte ook een schadevergoedingsmaatregel op van € 750,- aan de Staat, met wettelijke rente vanaf 20 september 2021. Het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/254723-21 (P)
Uitspraakdatum: 13 juni 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 mei 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 1)
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 20 september 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar die [slachtoffer 1] is/zijn toegelopen, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] (telkens) een en/of meermalen (krachtig):
- heeft/hebben geslagen en/of gestompt in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam en/of
- knietje(s) heeft/hebben gegeven tegen het hoofd en/of tegen de buik en/of elders tegen het lichaam en/of
- heeft/hebben geschopt tegen de buik en/of elders tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 20 september 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde persoon (telkens) een en/of meermalen (krachtig):
- te slaan en/of te stompen in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam en/of
- knietje(s) te gegeven tegen het hoofd en/of tegen de buik en/of elders tegen het lichaam en/of
- te trappen en/of te schoppen tegen de buik en/of elders tegen het lichaam;
2. ( hierna: feit 2)
hij op of omstreeks 20 september 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde persoon eenmaal (krachtig):
- te slaan en/of te stompen tegen het oor en/of tegen het hoofd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Er was geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en de verdachte heeft daar eveneens geen (voorwaardelijk) opzet op gehad. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 1 primair
Gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, naar aangever [slachtoffer 1] is toegelopen en hem meermalen heeft geslagen, geschopt en knietjes heeft gegeven. Ten aanzien van deze gewelddadige handelingen overweegt de rechtbank voorts dat de verdachte de aangever meermalen met kracht heeft geslagen tegen het gezicht, het hoofd en andere delen van het lichaam. De aangever is naar de grond gegaan en is korte tijd buiten bewustzijn geweest, zodat de verdachte en zijn broers hem naar het oordeel van de rechtbank heel hard moeten hebben geslagen. Dit oordeel wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam 1] die heeft verklaard dat zij de vuistslagen vanaf een afstand zelfs kon horen. De verdachte en zijn broers hebben met zijn drieën veelvuldig gericht tegen het hoofd van de aangever geslagen en zijn hier langdurig mee door gegaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd (met de daarin gelegen hersenen en andere organen) kwetsbaar is en dat letsel daaraan al snel ernstig is en vergaande gevolgen kan hebben. Gelet op het vastgestelde letsel bij de aangever, waaronder een fractuur aan de oogkas, een hersenschudding en een voorhoofdwond, gaat de rechtbank ervan uit dat de harde klappen onder meer op zijn hoofd zijn terechtgekomen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door deze handelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank komt hiermee tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte naar aangever [slachtoffer 2] is gerend en hem met gebalde vuist op het hoofd heeft geslagen. De verdachte heeft verklaard dat hij eerst door aangever [slachtoffer 2] werd geslagen en hij hem vervolgens heeft teruggeslagen. Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onaannemelijk dat de verdachte zich heeft moeten verweren. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 primair
hij op 20 september 2021 te Zaandam, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een of meer van zijn mededadersnaar die [slachtoffer 1] is toegelopen, waarna hij, verdachte en een of meer van zijn mededaders die [slachtoffer 1] meermalen (krachtig):
- hebben geslagen tegen het gezicht en tegen het hoofd en elders tegen het lichaam en
- knietjes hebben gegeven tegen het lichaam en
- hebben geschopt tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op 20 september 2021 te Zaandam
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde persoon eenmaal (krachtig):
- te slaan tegen het hoofd.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Feit 2:
mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 49 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren op te leggen. Voorts heeft zij verzocht om het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het opleggen van de straf het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden vanwege de belaste jeugd van de verdachte. De raadsman verwijst hiervoor naar het reclasseringsrapport ten behoeve van de voorgeleiding voor de rechter-commissaris van 22 september 2021. Verder heeft hij betoogd om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het gegeven dat hij een blanco strafblad heeft. Een taakstraf zonder voorwaardelijk deel en met aftrek van het voorarrest acht hij passend. Voorts heeft hij verzocht om het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht of volwassenenstrafrecht?
De verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten 21 jaar en dus
meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van de strafbare feiten meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
In haar rapport van 22 september 2021 heeft de reclassering vermeld dat zij op dat moment en op basis van de informatie die toen voorhanden was enigszins aanwijzingen zag voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. De reclassering heeft in het opvolgende rapport van 19 november 2021 gemotiveerd waarom zij adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De verdachte gedraagt zich conform zijn kalenderleeftijd, lijkt in staat zijn leven te organiseren en van pedagogische beïnvloeding vanuit zijn thuissituatie lijkt geen sprake. De rechtbank volgt het advies van de reclassering en past het volwassenenstrafrecht toe bij het opleggen van de sanctie.
Strafoplegging
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en een mishandeling van [slachtoffer 2]. Hij heeft samen met zijn broers zeer gewelddadig gedrag vertoond, waarbij veelvuldig werd doorgeslagen en -geschopt, terwijl [slachtoffer 1] weerloos op de grond lag. Dat er langdurig werd geslagen en geschopt, blijkt ook uit het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen en de hoeveelheid bloed die is aangetroffen in en rondom de flat. Hoewel het handelen van de verdachte ogenschijnlijk een reactie was op een eerder incident op 17 september 2021, waarbij de verdachte letsel heeft opgelopen, rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij zich heeft laten leiden door agressie en dat hij degene is geweest die de confrontatie heeft opgezocht met beide aangevers. De verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, met name van [slachtoffer 1].
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 21 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapportages gedateerd 19 november 2021 en 5 april 2023 van [naam 2] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
Conclusie
Alles afwegende komt de rechtbank tot het volgende. Gelet op de ernst van het feit vindt de rechtbank dat niet enkel kan worden volstaan met een werkstraf, maar dat eveneens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend is. De rechtbank houdt bij de op te leggen straf rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het feit en met het gegeven dat het handelen van de verdachte heeft plaatsgevonden tegen de achtergrond van een eerder incident waarbij aangevers ook aanwezig waren en waarbij de verdachte letsel heeft opgelopen door toedoen van één of beide aangevers. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte sindsdien niet meer is veroordeeld voor een misdrijf en hij eraan heeft gewerkt om zijn leven op orde te brengen. Ook heeft de rechtbank ten voordele van de verdachte in aanmerking genomen, dat hij door zijn proceshouding en spijtbetuiging voor zijn handelen ervan heeft blijk gegeven het laakbare van zijn eigen handelen in te zien.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 11 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zodat de duur van de gevangenisstraf gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 80 uren moet worden opgelegd.
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen bij dit vonnis.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding van € 3.331,63 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit scooterschade à € 931,63, inkomstenderving à € 900,- en immateriële schade à € 1.500,- .
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de geleden materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. Ten aanzien van de geleden immateriële schade heeft zij geadviseerd deze toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, alsmede om het toe te kennen bedrag hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de gehele vordering op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair stelt de raadsman zich ten aanzien van de gestelde schade aan de scooter en de immateriële schade op het standpunt dat de vordering gematigd dient te worden.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gestelde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, aangezien deze onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering. Uit de onderbouwing blijkt dat het slachtoffer als gevolg van de vechtpartij behoedzamer is geworden en dat hij enige periode nodig heeft gehad om te herstellen van het letsel. De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57, 63, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
11 (elf) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
80 (tachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 750,-, bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mrs. N.M.L. Rogmans en D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juni 2023.