ECLI:NL:RBNHO:2023:6207

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
AWB-22_6145
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag met motiveringsgebrek en beroep op individualiseringsbeginsel

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 16 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een individuele inkomenstoeslag beoordeeld. Eiser, die een Wajong-uitkering ontvangt, had op 29 juni 2022 een aanvraag ingediend op basis van de Participatiewet (Pw). De aanvraag werd afgewezen door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden uit artikel 36 van de Pw en de Verordening individuele inkomenstoeslag Purmerend 2015. Verweerder stelde dat eiser in de referteperiode van 60 maanden een inkomen had dat hoger was dan 110% van de bijstandsnorm, en dat de kostendelersnorm van toepassing was omdat hij bij een vriendin van zijn moeder woonde.

Eiser betwistte de toepassing van de kostendelersnorm en voerde aan dat hij geen kostendelende medebewoner was, omdat de kosten niet werden gedeeld. Hij beroept zich op bijzondere omstandigheden die volgens hem een uitzondering op de kostendelersnorm rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de kostendelersnorm in dit geval van toepassing is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de individuele situatie van eiser. De rechtbank stelt vast dat verweerder de motivering van het bestreden besluit moet herstellen en geeft hem de gelegenheid om dit te doen.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en dat het beroep van eiser gegrond is. Verweerder wordt opgedragen om binnen acht weken de gebreken te herstellen, waarbij hij rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/6145 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend, verweerder
(gemachtigde: mr. S. El Belkasmi en L.A. Teusink).

Procesverloop

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen afwijzing van zijn aanvraag om een individuele inkomenstoeslag.
1.2.
Verweerder heeft die aanvraag bij het primaire besluit van 3 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 november 2022 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan alle voorwaarden.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld van zijn begeleidster, mevrouw [naam 1] , de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder, bijgestaan door mr [naam 2] en [naam 3] .

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt een Wajong-uitkering met een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Eiser heeft op 29 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (Pw).
3. De aanvraag is afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 36 van de Pw en uit de Verordening individuele inkomenstoeslag Purmerend 2015 (de Verordening). Zijn inkomen was namelijk gedurende een deel van de voorafgaande referteperiode van 60 maanden hoger dan 110% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm. Verweerder heeft namelijk vastgesteld dat eiser in de periode van 5 december 2017 tot en met 15 april 2019 heeft ingewoond bij een vriendin van zijn moeder, aan de [adres] , en in die periode daarom op hem de kostendelersnorm voor een tweepersoons huishouden van toepassing was.

Standpunt eiser

4. Eiser stelt dat verweerder niet de juiste norm heeft gehanteerd. Hij was geen kostendelende medebewoner, omdat de kosten niet werden gedeeld. Er was sprake van een strikte scheiding. Verder beroept eiser zich op bijzondere omstandigheden die maken dat de kostendelersnorm in zijn geval geen toepassing behoort te vinden. Hij wijst daarbij op artikel 5 van de Verordening.
Standpunt verweerder
5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op eiser de kostendelersnorm van toepassing is, omdat hij geen commerciële huurprijs betaalde. Verweerder merkt de inclusieve huurprijs die eiser betaalde van € 250,00 per maand niet aan als commerciële prijs in de zin van artikel 19a van de Pw. Er geldt daarom een andere inkomensgrens, te weten de norm voor een kostendeler, tweepersoonshuishouden, waardoor hij niet voldoet aan de in de Verordening opgenomen invulling van de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Verweerder ziet geen reden om artikel 5 van de Verordening toe te passen.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank overweegt als volgt en stelt het volgende voorop.
Kader
6. In artikel 18, lid 1, van de Pw staat het volgende:

Artikel 18

Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
7. Ingevolge artikel 36 van de Participatiewet (Pw) kan het college, op een daartoe strekkend verzoek een individuele inkomenstoeslag verlenen:

Art. 36

Op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch
jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en
geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen
uitzicht heeft op inkomensverbetering, kan het college, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
8. Op grond van artikel 8, eerste lid onder b van de Pw heeft de gemeenteraad van verweerders gemeente in de Verordening individuele inkomenstoeslag Purmerend 2015 (de Verordening) regels vastgesteld over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Pw. In artikel 5 staat het volgende:

Artikel 5. Onvoorziene gevallen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
9. In het rapport ‘Hardvochtige effecten op burgers door knelpunten in (uitvoering) wet- en regelgeving binnen de sociale zekerheid’, 20 juni 2022, TK 29362 nr. 309, pagina 141, staat het volgende:

Knelpunt: kostendelersnorm Participatiewet

De aanname achter de kostendelersnorm is dat huisgenoten woonlasten delen.
In de praktijk is dit lang niet altijd het geval, waardoor iemand een lagere
bijstandsuitkering krijgt, terwijl de woonlasten in de praktijk ongewijzigd blijven.
Daarnaast bestaat er onwetendheid over de kostendelersnorm. De
kostendelersnorm kan op grond van artikel 18 lid 1 Participatiewet onder
bijzondere omstandigheden buiten toepassing worden gelaten.
10. In het rapport ‘Samen onder dak, belemmeringen voor bijstandsgerechtigden om woonruimte te delen’, 24 augustus 2020, TK 34352, nr. 199, pagina’s 22 tot en met 24 staat:
3.2.1 Gemeentelijke uitvoering past maatwerk beperkt toe
In een brief van de staatssecretaris van SZW van 13 november 2015 zijn gemeenten geïnformeerd over de mogelijkheid van individueel maatwerk bij toepassing van de kostendelersnorm. In een brief van SZW aan gemeenten van begin 2019 is dit herhaald.
Artikel 5 van de Verordening
11. Wat betreft het beroep van eiser op artikel 5 van de Verordening stelt verweerder enkel dat geen sprake is van onvoorziene gevallen, zonder dat te motiveren. Uit de (toelichting op de) Verordening zelf volgt niet wat moet worden verstaan onder ‘onvoorziene gevallen’. Verweerder heeft dat op de zitting ook niet kunnen uitleggen. De gemachtigden van verweerder hebben ter zitting onderkend dat het bestreden besluit op dit punt een motivering mist en dat in de Verordening ook niet staat wat onvoorziene gevallen zijn. De rechtbank is van oordeel dat, indien verweerder dit standpunt blijft toegedaan, hij dit eerst nader zal moeten motiveren. Het slechts stellen, ter zitting, dat verweerder anders heeft besloten en dat daarmee invulling is gegeven aan het begrip ‘onvoorziene gevallen’, volstaat daarvoor niet.

Artikel 18 van de Participatiewet

12. Vaststaat dat eiser zich reeds in bezwaar nadrukkelijk heeft beroepen op zijn individuele situatie. In essentie komt het erop neer dat eiser vindt dat verweerder gelet op zijn individuele situatie van toepassing van de kostendelersnorm had moeten afzien. Naar het oordeel van de rechtbank valt dit beroep van eiser op zijn individuele situatie (ook) op te vatten als een verzoek om toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Pw. Verweerder heeft nagelaten hier in het bestreden besluit op in te gaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
12. Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw stemt het bijstandverlenend orgaan de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokkene. Deze bepaling geeft inhoud aan één van de uitgangspunten van de Pw, te weten de afstemming van de bijstand op de feitelijke behoeften in het individuele geval. In zeer bijzondere situaties is daarvoor plaats.
12. De gemachtigden van verweerder hebben op de zitting aangegeven dat niet is gekeken naar artikel 18, eerste lid van de Pw, omdat eiser nu eenmaal wordt aangemerkt als kostendeler. Veel inwoners van Purmerend zijn inwonend en iedereen wordt op dezelfde wijze behandeld. Verweerder miskent hiermee dat op grond van bijzondere omstandigheden de kostendelersnorm, op grond van het bepaalde in artikel 18 lid 1 Participatiewet, buiten toepassing kan worden gelaten en verweerder juist is opgedragen om in dit verband individueel maatwerk te leveren. Eiser heeft bovendien ter zake uitdrukkelijk een beroep gedaan op dergelijke bijzondere omstandigheden. Zo is eiser op grond van humanitaire overwegingen onderdak geboden door een vriendin van zijn moeder en heeft eiser ernstige beperkingen in sociaal en persoonlijk functioneren. Het is aan verweerder die afweging (eerst) te maken, alvorens te besluiten zoals is gedaan.
12. Verweerder stelt in het bestreden besluit, onder verwijzing naar een uitspraak van de CRvB, dat het verlenen van een inkomenstoeslag wel een discretionaire bevoegdheid is, maar daarbij niet op grond van persoonlijke omstandigheden een individuele inkomenstoeslag kan worden verleend. Dat is in beginsel juist. De vraag die daar echter aan vooraf gaat is of op grond van het bepaalde in artikel 18 van de Pw de kostendelersnorm kan worden toegepast. Daarbij komen wel die persoonlijke omstandigheden aan de orde.
Oordeel
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
17. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
18. Om de gebreken te herstellen, moet verweerder zich een zo goed mogelijk beeld vormen over de situatie van eiser, waarbij een gericht onderzoek naar alle van belang zijnde omstandigheden van de aanvrager nodig is. De rechtbank acht hierbij ook van belang, naast eerder genoemde persoonlijke omstandigheden, dat eiser een Wajong-uitkering ontvangt, vanaf 2014 onder beschermd wonen viel met begeleiding en inmiddels ook weer woont in een vorm van zelfstandig begeleid wonen (bij de Stichting [naam 4] ). De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verweerder ook notie neemt van de betreffende rapporten.
19. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
20. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak; en
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.