ECLI:NL:RBNHO:2023:620

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
21-4364
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag compensatie transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van Albert Heijn B.V. tegen de afwijzing van haar aanvraag voor compensatie van de betaalde transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid van een ex-werkneemster. De aanvraag werd afgewezen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat deze niet binnen de vereiste termijn van zes maanden na betaling van de transitievergoeding was ingediend. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, waaronder de hoorplicht in bezwaar en de toepassing van de termijn van zes maanden. Eiseres stelt dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om haar zienswijze te geven en dat de termijn van zes maanden onevenredige gevolgen heeft. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet is gehoord, maar dat dit gebrek niet leidt tot schending van haar belangen. De rechtbank concludeert dat de aanvraag te laat is ingediend en dat de gevolgen van de termijn niet onredelijk zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt verweerder tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/4364

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaak tussen

Albert Heijn B.V., uit Zaandam, eiseres

(gemachtigde: mrs. P.M. Waszink en M. Stainer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: R. Roos).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor compensatie voor de betaalde transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid van [ex-werkneemster] .
1.2.
Verweerder heeft die aanvraag met het besluit van 6 mei 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 september 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing gebleven.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft daarop gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft schriftelijk gereageerd op het verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2022 op zitting behandeld, aansluitend aan de behandeling van de beroepen in de zaken met nummer 21/4315, 21/4316 en 21/4317. Hieraan hebben deelgenomen: voor eiseres [operationeel manager] (operationeel manager bij Genpact), [subsidie coördinator] (subsidiecoördinator), [kennis manager] (kennismanager bij Genpact), de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Werkgevers kunnen sinds 1 april 2020 bij verweerder een vergoeding vragen voor transitievergoedingen die zij hebben betaald aan (ex)werknemers. Werkgevers kunnen voor deze vergoeding in aanmerking komen als de arbeidsovereenkomst geëindigd is na langdurige arbeidsongeschiktheid. De grondslag voor deze vergoeding is neergelegd in de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid. De regels voor de aanvragen van deze vergoeding zijn neergelegd in de Regeling compensatie transitievergoeding (regeling).
2.2.
In artikel 3, eerste lid, van de regeling was opgenomen dat de aanvraag vóór
1 oktober 2020 moest zijn ingediend, als het ging om transitievergoedingen die vóór
1 april 2020 volledig waren uitbetaald. Voor eiseres ging dit om ongeveer 550 vergoedingen.
2.3.
De aanvraag voor compensatie moet worden ingediend via een portal op de website van verweerder. Daarbij wordt gebruik gemaakt van e-Herkenning. Voordat verweerder dat portal in gebruik nam, heeft verweerder een testperiode georganiseerd. Eiseres was één van de bedrijven die aan de test heeft meegedaan.
2.4.
Eiseres heeft op 13 juli 2020 aan [ex-werkneemster] (ex-werkneemster) een transitievergoeding betaald van bruto € 4.832,67. Eiseres heeft deze vergoeding betaald, omdat zij een arbeidsovereenkomst met de ex-werkneemster had en die arbeidsovereenkomst is beëindigd na twee jaar aaneengesloten ziekte.
2.5.
Op 4 maart 2021 heeft verweerder van eiseres een aanvraag voor compensatie van die transitievergoeding ontvangen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. In bezwaar is verweerder bij de afwijzing gebleven.
2.6.
In het bestreden besluit staat – samengevat – het volgende. Eiseres heeft op
13 juli 2020 de transitievergoeding betaald. Op 4 maart 2021 ontving verweerder de aanvraag voor compensatie. Daarmee voldoet eiseres niet aan artikel 2 onder b van de regeling, omdat de aanvraag niet is ingediend binnen zes maanden na de dag waarop de volledige transitievergoeding is betaald.
Voor situaties waarin verweerder onvolledige brieven had gestuurd - waarin vooral de gevolgen van het niet (tijdig) verstrekken van de gevraagde informatie onderbelicht waren - is een tijdelijke coulanceregeling opgesteld. Deze aanvraag van eiseres valt niet onder het bereik van die coulanceregeling. Het bezwaar is geen reden om die tijdelijke coulanceregeling verder op te rekken.
Door toepassing van de wet- en regelgeving en rechtspraak, kan verweerder niet tot een andere beslissing komen hoewel hij zich kan voorstellen dat het onredelijk voelt voor eiseres dat er geen rekening wordt gehouden met de omstandigheden die zij in bezwaar heeft aangedragen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de aanvraag heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Had verweerder eiseres in bezwaar moeten horen?
4.1.
Verweerder heeft eiseres in bezwaar niet gehoord. Eiseres stelt dat dit wel had gemoeten. Volgens eiseres was er redelijkerwijs twijfel over mogelijk of het bezwaar zou kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder betoogt dat het bezwaar in dit geval niet kon leiden tot een andersluidend besluit en dat om die reden eiseres niet is gehoord in bezwaar.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de hoorplicht een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure. Dit betekent dat verweerder alleen in uitzonderlijke gevallen mag afzien van horen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij in dit geval horen achterwege mocht laten. Daartoe is de stelling dat het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kon leiden onvoldoende. Dit betekent dat er een gebrek kleeft aan de totstandkoming van het bestreden besluit.
4.3.
De rechtbank ziet aanleiding om dat gebrek te passeren, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Niet aannemelijk is dat eiseres in dit geval in haar belangen is geschaad door het uitblijven van een hoorzitting in bezwaar. Eiseres is namelijk in beroep voldoende in de gelegenheid geweest om haar standpunt kenbaar te maken. Hiervan heeft eiseres gebruik gemaakt, zowel schriftelijk als mondeling.
4.4.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank op dit punt nog dat zij eiseres niet volgt in het standpunt dat artikel 8 van het Reglement behandeling bezwaarschriften UWV 2018 meebrengt dat zij in de gelegenheid gesteld had moeten worden om haar zienswijze over het verzuim kenbaar te maken. Uit dat artikel blijkt namelijk dat met verzuim gedoeld wordt op het te laat indienen van bezwaar. Die situatie is hier niet aan de orde.
Is toepassing van de termijn van zes maanden uit artikel 2 van de regeling onevenredig?
5.1.
In artikel 2, aanhef en onder b van de regeling staat dat de aanvraag voor compensatie na langdurige arbeidsongeschiktheid moet worden afgewezen als de aanvraag wordt ingediend meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt. Vaststaat dat eiseres de onderhavige aanvraag heeft ingediend toen de zes maanden al verstreken waren. De aanvraag was dus te laat ingediend. Om die reden wees verweerder de aanvraag af.
5.2.
Eiseres stelt dat verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld, door vast te houden aan die termijn. De verschillende gronden die eiseres daarvoor aanvoert, worden hierna afzonderlijk besproken.
Volgorde van indiening
5.3.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat artikel 3 van de regeling dwingend voorschrijft dat het indienen van cases van vóór 1 april 2020 moest gebeuren vóór
1 oktober 2020. Hierdoor kwam zij pas na het indienen van 550 oude cases (de backlog) toe aan het uploaden van aanvragen die zien op cases over de periode vanaf 1 april 2020 en daarna. Hieronder valt ook de aanvraag waar het in deze procedure om gaat.
5.4.
Verweerder betoogt dat ook andere aanvragen vóór 1 oktober 2020 konden worden ingediend. De rechtbank volgt verweerder daarin. Het is juist dat uit de regeling voortvloeit dat de backlog vóór 1 oktober 2020 moest worden ingediend. In de regeling is niet opgenomen dat aanvragen die zien op cases die dateren van 1 april 2020 en daarna, pas kunnen worden ingediend als de backlog is ingediend. Op basis van de regeling is de keuze van eiseres om eerst de backlog in te dienen wel begrijpelijk, maar die volgorde volgt niet dwingend uit de regeling. De regeling bood ruimte voor eiseres om daarin een andere keuze te maken.
Testperiode
5.5.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij niet heeft kunnen profiteren van de twee testgelegenheden in februari 2020. Daartoe voert zij aan dat verweerder medio augustus 2020 de eisen zodanig had gewijzigd dat de test niet langer kon worden gezien als voorbereiding op het gebruik van de uiteindelijke portal. Bovendien is eiseres door die wijzigingen op het verkeerde been gezet. Zij ging er in augustus 2020 vanuit dat zij de portal kon gebruiken zoals zij had getest, en daarvoor had zij ook praktische voorbereidingen getroffen door onder meer bestanden in een bepaald format klaar te zetten.
5.6.
Verweerder betoogt dat in februari 2020 proefdossiers van eiseres op kantoor zijn besproken. De regeling startte pas per 1 april 2020. De proefdossiers konden daardoor alleen maar anoniem en op papier worden aangeleverd. In februari 2020 zijn die besproken op kantoor. De regeling startte pas per 1 april 2020. In die testfase is niet getest met de (digitale) portal, aldus verweerder.
5.7.
Eiseres heeft niet bestreden dat in de testfase met papieren dossiers is gewerkt. Ook heeft zij niet betwist dat in die testfase niet gewerkt is met de portal. De rechtbank ziet daarom niet in waarom het gegeven dat verweerder in augustus 2020 allerlei voorwaarden heeft gewijzigd aan de digitale indiening, meebrengt dat eiseres om die reden niet meer kon profiteren van de ervaring die zij heeft opgedaan in de testfase.
Vertraging bij indiening
5.8.
Eiseres stelt ook dat bij het indienen van de backlog een flinke vertraging ontstond, onder andere vanwege de meergenoemde wijzigingen. De portal was niet geschikt voor grote werkgevers zoals eiseres. Het verwerken van de oude cases had direct invloed op nieuwe aanvragen. Eiseres kon de nieuwe aanvragen niet op tijd indienen, vanwege de zeer intensieve werkzaamheden die gemoeid waren met het indienen van de aanvragen voor de oude cases. Eiseres heeft eerst de aanvragen ingediend en daarna de bijbehorende bijlagen, waardoor zij dubbel werk had.
5.9.
De omstandigheden die eiseres noemt, betreffen vooral problemen met de uitvoering en die komen naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiseres. Vaststaat dat eiseres vanaf 1 april 2020 aanvragen kon indienen, maar dat haar eerste aanvraag pas in augustus 2020 heeft ingediend. Niet gebleken is dat zij bij verweerder heeft aangegeven dat zij problemen had met het indienen van de aanvragen en bijlagen. Op de zitting is namens eiseres verklaard dat er onder andere praktische problemen waren met het gebruik van E-herkenning, maar ook daarvan is niet gebleken dat zij deze problematiek tijdig bij verweerder heeft aangekaart.
Gevolgen van toepassing van de zes maanden termijn
5.10.
Eiseres stelt dat toepassing van de termijn van zes maanden onevenredige gevolgen heeft. De volledige betaling van de transitievergoeding komt nu voor haar rekening, net als de kosten voor loondoorbetaling gedurende arbeidsongeschiktheid.
5.11.
De rechtbank acht aannemelijk dat toepassing van die termijn in dit geval leidt tot nadelige financiële gevolgen voor eiseres, maar dat is onvoldoende om te concluderen dat toepassing van de zes maanden termijn in dit geval onevenredig zou zijn. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) heeft overwogen, is de ratio van het evenredigheidsbeginsel niet het tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. Dat de gevolgen onnodig zijn, is gesteld noch gebleken. Dat eiseres de grootste werkgever is die betrokken is bij deze regeling en dat met de regeling is voorzien in te verstrekken vergoedingen en in die zin voor de aan eiseres te verstrekken vergoedingen bedragen zijn gereserveerd, maakt dat niet anders.
Had verweerder coulance moeten betrachten?
6.1.
Eiseres wijst erop dat verweerder in bepaalde gevallen een tijdelijke coulance-regeling toepast. Eiseres leidt daaruit af dat er ruimte bestaat om van de 6-maanden termijn uit de regeling af te wijken, als sprake is van een onzorgvuldigheid aan de kant van verweerder. Eiseres stelt dat er een parallel getrokken moet worden met haar situatie, waarbij verweerder ook onzorgvuldigheid kan worden verweten, zoals wijziging van de indieningsvoorwaarden.
6.2.
Verweerder betoogt dat de coulanceregeling alleen geldt voor aanvragen die wel op tijd zijn ingediend, maar waarbij sprake is van onduidelijkheid of onvolledigheid. Alleen in die situatie wijkt verweerder af van artikel 2 van de regeling. De aanvraag van eiseres was te laat ingediend, waardoor er geen parallel is en geen willekeur.
6.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder een coulance-regeling heeft voor gevallen waarbij de aanvraag niet in behandeling is genomen omdat de aanvraag onvolledig was ingediend of waarbij onduidelijkheden waren ontstaan, terwijl in de herstelbrief die in verband daarmee is verzonden, niet was opgenomen dat de nieuwe aanvraag binnen zes maanden na 1 april 2020 gedaan moest worden.
Vaststaat dat de aanvraag waar dit beroep over gaat, buiten de termijn van 6 maanden is ingediend. Niet gebleken is dat die aanvraag onvolledig was of dat er anderszins onduidelijkheden bestonden rondom de aanvraag. Ook is het niet zo dat in dit geval aan eiseres een herstelbrief is gezonden die onvolledig of onjuist was. Van een vergelijkbaar geval is dan ook geen sprake. Eiseres kan daarom geen aanspraak maken op de coulanceregeling. Dit betekent dat verweerder niet gehandeld heeft in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
6.4.
Daaraan voegt de rechtbank toe dat de onzorgvuldigheid die heeft geleid tot de door verweerder opgestelde herstelbrief, hiervoor genoemd onder 6.3., niet vergelijkbaar is met de door eiseres gestelde onzorgvuldigheid in deze zaak. In dit geval is geen sprake van onzorgvuldigheid in de informatieverstrekking door verweerder. Weliswaar heeft verweerder op enig moment veranderingen doorgevoerd in het digitale systeem voor de aanvragen, bijvoorbeeld door andere bestandstypen te hanteren, maar deze omstandigheid en ook de informatieverstrekking daarover leiden niet tot de conclusie dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
7.2.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om een gebrek in het bestreden besluit te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Om die reden moet verweerder het griffierecht vergoeden en wordt verweerder ook veroordeeld in de proceskosten. De proceskostenvergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (waarvoor totaal 2 punten worden toegekend met een waarde van € 837,- per punt). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.