In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de oplegging van een boete door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Eiser ontving een Tozo-uitkering, maar heeft vergoedingen ontvangen voor werkzaamheden als commissielid bij een lokale politieke partij, die hij niet heeft gemeld. Dit leidde tot een herziening van de Tozo-uitkering en een terugvordering van ten onrechte ontvangen bedragen. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen de boete van € 220,18 die hem is opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting.
De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet van 'verminderde' verwijtbaarheid zou moeten worden uitgegaan. De rechtbank wijst erop dat de Tozo-regeling is ingesteld als noodvoorziening in crisistijd en dat er bij de beoordeling van de boete rekening moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeert dat de boete niet evenredig is en stelt deze vast op € 0,-, rekening houdend met de overschrijding van de beslistermijn en de bijzondere omstandigheden van de zaak. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden.