3.3.2Bewijsoverwegingen feit 1 en feit 2
Gebruik van verschillende telefoonnummers
In het onderzoek Sargood2 zijn van een aantal verdachten gedurende een langere periode telefoongesprekken afgeluisterd en opgenomen. Op grond van de bewijsmiddelen met betrekking tot de identificatie van telefoonnummers komt de rechtbank tot het oordeel dat de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken met telefoonnummers eindigend op 9483 en 5398 door [de verdachte] zijn gevoerd. [de verdachte] heeft tijdens verhoren bij de Koninklijke Marechaussee uitleg gegeven over een aantal gesprekken die met het telefoonnummer eindigend op 5398 zijn gevoerd (onder meer dat het gesprekken waren over de verkoop van een Volkswagen Polo). Verder heeft een verbalisant de stem van 5398 aan de klank en intonatie herkend als de stem van de gebruiker van de telefoonnummers eindigend op 3060 en 9483. Het telefoonnummer eindigend op 3060 staat op naam van [de verdachte] en hij heeft verklaard dat hij de gebruiker van dit telefoonnummer is.
Zoals hiervoor overwogen, is de stem van het telefoonnummer eindigend op 9483 eveneens herkend als de stem van de gebruiker van het telefoonnummer 3060. Verder laat de gebruiker 9483 in een gesprek van 26 november 2020 om 20:06 uur (E.07, p. 727) met medeverdachte [medeverdachte 1] weten dat hij om half 3 was begonnen en 11 uur is weggegaan en dat hij toen hij thuis kwam is gaan slapen. Dit correspondeert met het rooster van [de verdachte] , die op 26 november 2020 van 2.30 uur tot 10:30 uur dienst had (E.04, p. 1516).
Bewijswaarde/bewijskracht van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken in het algemeen
Het Gerechtshof Amsterdam heeft in het Alpamayo-arrest een kader gegeven voor de beoordeling van de bewijswaarde en de bewijskracht van de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, door het Openbaar Ministerie gepresenteerd als versluierd van karakter, en de te stellen eisen aan de verankering in ondersteunend bewijs.
Dit kader houdt in dat in het geval waarin een verdachte zwijgt of ontkent het vooral aankomt op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van personen met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Verder kan een rol spelen dat cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip is aangetroffen.
Van een bijzondere complicatie is sprake wanneer in die telefoongesprekken niet met zoveel woorden ondubbelzinnig is gesproken over achtereenvolgens cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) en de ten aanzien van de invoer of van de verkoop, de aflevering of het vervoer van die stof te ondernemen of ondernomen gedragingen. Om in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als – kort gezegd – betrekking hebbend op harddrugs, is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken en afgeluisterde woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Die te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde gesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de officier van justitie voorgestelde duiding slechts kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. De rechtbank dient na te gaan of de voor het bewijs te gebruiken verslagen van die gesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens ten aanzien van een of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de een of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat. Ook kan de rechtbank onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten nadele van de verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde gesprekken.
Het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijk substraat van de voor het bewijs te gebruiken gesprekken is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen. Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van de verdachte.
Beoordeling inhoud versluierde gesprekken
De rechtbank overweegt dat de (versluierde) inhoud van de tapgesprekken in het onderzoek Sargood2 niet het enige bewijsmiddel is dat als voldoende redengevend kan worden beschouwd. Het dossier bevat ook ander bewijs. Zo heeft medeverdachte [medeverdachte 1] , die aan een groot aantal gesprekken heeft deelgenomen, verklaard dat hij zaken heeft geregeld betreffende de invoer van drugs. Het dossier bevat verder onder meer observaties, roostergegevens over de verdachte en medeverdachten en daarnaast is op 24 mei 2021 320 kilogram cocaïne aangetroffen, verborgen in vijf bloemendozen aan boord van een vrachtvliegtuig dat vanuit Ecuador op Schiphol was geland. Al deze gegevens, in onderling verband bezien en in chronologie beschouwd, maken dat de tussen [de verdachte] en de medeverdachten afgeluisterde gesprekken, die de rechtbank voor het bewijs gebruikt, niet anders begrepen kunnen worden dan zoals zij in het dossier zijn geïnterpreteerd: de gesprekken gaan over het voorbereiden van de invoer van harddrugs en over de invoer van de 320 kilogram cocaïne die op 24 mei 2021 naar Nederland is gebracht. De omstandigheid dat [de verdachte] op vragen over die gesprekken geen opheldering heeft gegeven, draagt daar ook aan bij.
Toetsingskader medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien komt vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het gedragingen betreft die eveneens met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Medeverdachten
[de verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] waren in de tenlastegelegde periode allen werkzaam op Schiphol. [de verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werkten bij vrachtafhandelingsbedrijf [bedrijf A] . [medeverdachte 1] was werkzaam bij vrachtafhandelingsbedrijf [bedrijf B] . Zij hielden zich allen onder meer bezig met het laden en lossen van vrachtvliegtuigen.
Medeverdachte [medeverdachte 5] was niet werkzaam op Schiphol.
Voorbereidingshandelingen 25-28 november 2020 (zaaksdossier C.02)
De rechtbank concludeert op grond van de onderzoeksbevindingen in de periode van 25 tot en met 28 november 2020 het volgende. Op woensdag 25 november 2020 vraagt [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] in het rooster (van [bedrijf A] ) wil kijken wie er op bepaalde dagen aan het werk zijn. Vlak daarna belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 5] en vraagt of ‘de andere kant’ klaar is. [medeverdachte 5] antwoordt dat het zaterdag (de rechtbank begrijpt: 28 november 2020) kan. Vervolgens belt [medeverdachte 1] opnieuw naar [medeverdachte 2] en vraagt of ‘de Chinees’ moet werken zaterdag. [medeverdachte 2] antwoordt dat de Chinees er zaterdag is. Uit meerdere tapgesprekken volgt dat Chinees de bijnaam is van [de verdachte] . De naam ’ [naam 1] ’ wordt gekoppeld aan de bijnaam ‘Chinees’. De voornaam van [de verdachte] is [voornaam van de verdachte] en [de verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ook [naam 2] wordt genoemd. [medeverdachte 1] belt daarna met [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] meldt aan [medeverdachte 1] dat hij zaterdag aanwezig is.
Op vrijdag 27 november 2020 laat [medeverdachte 5] weten dat hij een bericht voor morgen heeft gekregen. Hij stuurt verdere informatie via een andere app (Signal). Dezelfde avond geeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4] door dat het morgen om één doos gaat en dat deze doos op de Transfer vracht zit. [medeverdachte 1] zegt dat hij de doos zal laten weghalen en dat hij de doos achter zal gooien, zoals altijd. [medeverdachte 1] laat vervolgens aan [de verdachte] weten dat het om één doos gaat op de ‘Trans’. Als het mogelijk is moet [de verdachte] de doos open snijden en achterin gooien. Als de mensen er zijn, moet [de verdachte] de doos weghalen en buiten zetten. [de verdachte] antwoordt meerdere malen met: ‘oké, is goed’.
Op zaterdag 28 november 2020 belt [medeverdachte 5] met [medeverdachte 1] en informeert hoe laat de vlucht landt. [medeverdachte 1] antwoordt: kwart voor negen. Uit het vluchtschema van 28 november 2020 volgt dat om 8.45 uur vlucht EK9914, afkomstig uit Ecuador, op Schiphol zou landen. Deze vlucht zou worden afgehandeld door [bedrijf A] . Volgens de roostergegevens stond [de verdachte] op deze dag ingepland om van 6.00 tot 14.30 uur te werken.
[medeverdachte 2] was loading supervisor bij [bedrijf A] en laat rond 7:06 uur aan [medeverdachte 1] weten dat hij waarschijnlijk de vlucht zal afhandelen. Ongeveer een uur later vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] om te kijken waar de vrachtplaat zit en vraagt of hij het daar weg kan halen. Als er geen douane aanwezig is, moet de doos van [medeverdachte 1] bij de bulkvracht worden geplaatst omdat die niet gecontroleerd zal worden ("bulk is niet rood"). Ongeveer tien minuten later laat [medeverdachte 2] weten dat alle vracht gescand zal worden. Om 8:34 uur belt [medeverdachte 1] met [de verdachte] . [de verdachte] laat weten dat er veel douane is, maar dat hij zal proberen om foto’s of een filmpje te maken. [de verdachte] geeft door dat de douane er één heeft geklaard en dat hij boven zeven zeven is. Het platform R-77 ligt direct naast platform R-74, waar vlucht EK9914 was geland. De rechtbank acht het aannemelijk dat [de verdachte] op platform R-77 stond om foto’s dan wel filmpjes te maken.
Om 8:50 uur hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] een ontmoeting bij een loods aan de Schipholweg in Boesingheliede. Een half uur later laat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] weten dat hij het nummer van de vrachtplaat zal sturen. In een later gesprek noemt [medeverdachte 1] nummer 7499. Bij het lossen van vlucht EK 9914 bleek dat er één vrachtplaat was waarbij de cijfercombinatie 7499 in het vrachtplaatnummer voorkwam. Op deze vrachtplaat waren bloemendozen geladen, met herkomst Ecuador. [medeverdachte 2] informeert [medeverdachte 1] om 9:55 uur dat de Transfervracht ook door de douane is meegenomen. [medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 2] of hij stiekem een paar foto’s kan maken. Om 12:08 uur vraagt [medeverdachte 5] wat ‘Bril’ heeft gezegd. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij nog niets heeft gehoord en dat het nog twee tot vier uur kan duren. [medeverdachte 5] vraagt aan [medeverdachte 1] of hij het gelijk wil laten weten als hij iets hoort. Een aantal minuten later belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] zegt dat hij nog niets heeft gehoord. In een telefoongesprek van 14:24 uur zegt hij vervolgens tegen [medeverdachte 1] dat hij een bewijs heeft gestuurd dat het door de douane is gecontroleerd ("dat het rood is"). Een dag later informeert [medeverdachte 1] [medeverdachte 5] dat de vracht door de douane is gecontroleerd en dat Brille een foto heeft gemaakt waarop dit te zien was.
Uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat [de verdachte] , die werkzaam was bij [bedrijf A] , van [medeverdachte 1] , die werkzaam was bij [bedrijf B] , instructies heeft gekregen over het weghalen van één doos cocaïne uit een vrachtvliegtuig dat op 28 november 2020 op Schiphol was geland. [de verdachte] heeft die dag stand-by gestaan, was in de buurt van het vliegtuig terwijl hij niet voor het uitladen was geselecteerd en heeft geprobeerd om foto’s te maken van de controle van de vracht.
Voorbereidingshandelingen 20 januari tot en met 24 mei 2021 en invoer van cocaïne op 24 mei 2021 (zaaksdossier C.01)
Op 7 mei 2021 vraagt [medeverdachte 5] in een aantal sms-berichten aan [medeverdachte 1] of ze vanaf maandag weer kunnen. [medeverdachte 1] antwoordt dat het vanaf week 21 kan, maar dat hij zal kijken of het eerder kan. [medeverdachte 1] belt daarna met [de verdachte] om in het rooster te kijken wie er zijn op maandag. [medeverdachte 1] zegt daarbij dat "binnen" is geregeld en dat "binnen" geen probleem is. [de verdachte] laat weten dat hij zal kijken. Op 15 mei 2021 belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 1] en bespreken ze een aantal dagen waarop de invoer van verdovende middelen zou kunnen plaatsvinden. Daarna stuurt [medeverdachte 5] een smsbericht dat hij 24 (de rechtbank begrijpt: 24 mei) ook moet regelen, hij zal ervoor betalen. Op 21 mei 2021 vraagt [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] of hij het voor maandag (24 mei) nog heeft geregeld. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij ‘buiten’ nog niet heeft kunnen regelen. Op 23 mei 2021 om 21:19 uur heeft [medeverdachte 1] een ontmoeting met [medeverdachte 5] . Na deze ontmoeting belt [medeverdachte 1] naar [de verdachte] . Hij vraagt [de verdachte] om naar zijn woning te komen. Om 22:46 uur is [de verdachte] bij de woning van [medeverdachte 1] . Tijdens dat bezoek, om 23:11 uur, belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 1] en zegt dat alles op schema ligt. [medeverdachte 1] vraagt of de lading op de T (de rechtbank begrijpt: transfervracht) zit, omdat dat beter is. [medeverdachte 5] antwoordt dat hij dit morgenochtend hoort. De volgende ochtend, op 24 mei 2021 om 7:51 uur, laat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 5] weten dat het vliegtuig eerder dan gepland zal landen. Volgens de roostergegevens stond [de verdachte] op 24 mei 2021 ingepland om van 04.00 tot 12.30 uur te werken. Hij was geselecteerd om vlucht EK9916 af te handelen. Om 8:21 uur belt [medeverdachte 1] naar [de verdachte] en zegt dat hij het er gelijk uit moet halen, dat hij moet kijken hoe de situatie is maar als die auto (de rechtbank begrijpt: de douane) er is dat hij dan rustig moet doen. [de verdachte] belt om 8:31 uur terug en zegt tegen [medeverdachte 1] dat ‘ze’ er zijn en dat het vol is. In het licht van de overige bevindingen in het dossier begrijpt de rechtbank dit bericht zo, dat [de verdachte] aan [medeverdachte 1] laat weten dat er douane op het platform is. [medeverdachte 1] geeft dit door aan [medeverdachte 5] . Omstreeks 8:38 uur is [de verdachte] gezien op platform R74, alwaar vlucht EK9916 zou worden gelost. [de verdachte] was meerdere keren druk aan het bellen.
Op 24 mei 2021 rond 8:41 uur is het vrachtvliegtuig met vluchtnummer EK9916 afkomstig uit Ecuador op Schiphol geland. De vracht uit dit vliegtuig werd afgehandeld door [bedrijf A] .
Om 9:04 uur informeert [de verdachte] [medeverdachte 1] dat alle lading uit het vliegtuig gecontroleerd wordt, ook de transfervracht. [de verdachte] zegt dat hij daar even gaat zitten en zal doen alsof hij karren pakt. [medeverdachte 1] zegt daarna tegen [medeverdachte 5] dat de Chinees, met wie hij [de verdachte] bedoelt, hem op de hoogte houdt. Rond 9:36 uur zijn tijdens het lossen vijf bloemendozen aangetroffen die in totaal 320 kilogram cocaïne bevatten.
Om 9:39 uur belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 1] en vraagt of de douane heeft meegenomen wat erin was gezet. [medeverdachte 1] antwoordt dat alle vracht eruit moest en dat ‘die bril’ gaat kijken. [medeverdachte 5] zegt dat die persoon foto’s moet maken. [medeverdachte 1] laat [medeverdachte 5] daarna weten dat hij geen foto heeft kunnen maken.
[de verdachte] belt om 10:06 uur met [medeverdachte 1] en zegt dat alle vijf de dozen er waren en dat de douane alles heeft gevonden.
Uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat [de verdachte] in de periode van 7 mei 2021 tot en met 24 mei 2021 voor [medeverdachte 1] in het rooster van [bedrijf A] heeft gekeken wie er op bepaalde dagen dienst had, dat hij op de avond voor de invoer van de cocaïne een ontmoeting met [medeverdachte 1] heeft gehad, dat hij klaar stond om de lading cocaïne bij het vliegtuig weg te halen en dat hij [medeverdachte 1] van informatie voorzag met betrekking tot de aanwezigheid van de douane en de inbeslagname van de cocaïne.
Conclusie medeplegen
Gelet op al hetgeen hiervoor met betrekking tot zaaksdossiers C.01 en C.02 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat [de verdachte] in de bewezen verklaarde periode voortdurend nauw heeft samengewerkt met de medeverdachten. Hij heeft op meerdere momenten voorbereidingshandelingen verricht die zagen op de invoer van cocaïne en op 24 mei 2021 was hij direct betrokken bij de invoer van 320 kg cocaïne. [de verdachte] heeft informatie verstrekt over de dienstroosters, zodat [medeverdachte 1] de benodigde mensen kon regelen op de dag dat de transporten zouden plaatsvinden. Daarnaast heeft hij zowel op 28 november 2020 als op 24 mei 2021 klaar gestaan om de cocaïne uit het vliegtuig te halen en heeft hij [medeverdachte 1] informatie verstrekt over de gang van zaken betreffende de vrachtafhandeling van de vluchten waarop de cocaïne zou zitten. [de verdachte] had dus een cruciale rol bij de (geplande) invoer van de cocaïne, zodat hij is aan te merken als medepleger.
Opzet op de invoer van cocaïne
Gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij zich met de invoer van cocaïne heeft bezig gehouden en het nauwe contact dat [de verdachte] in de ten laste gelegde periode met [medeverdachte 1] heeft gehad, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat [de verdachte] wist dat het om de invoer van cocaïne ging. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat [medeverdachte 1] in het tapgesprek van 24 mei 2021 aan [de verdachte] heeft gevraagd om de dozen (waarin de cocaïne zat) open te snijden, zodat hij kon zien wat er in zat. Daarnaast kan in zijn algemeenheid worden aangenomen dat opdrachtgevers en andere belanghebbenden bij een cocaïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is namelijk moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen met een zeer grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van onwetende ontvangers. Dit kan onder bijzondere omstandigheden anders zijn, maar van die omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Nu verder niet is gebleken dat de verdachten zich ook bezig hielden met de invoer van een ander verboden goed dan cocaïne, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat zij wisten dat het om de (beoogde) invoer van cocaïne ging. Dit betekent dat de verdachten bij hun gedragingen steeds vol opzet hebben gehad op de (voorbereiding van de) invoer van cocaïne.
Conclusie
Op basis van het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] – kort gezegd – zich in de periode van 25 tot en met 28 november 2020 en van 7 mei tot en met 24 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen en dat hij zich op 24 mei 2021 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van invoer van cocaïne, op de wijze zoals hierna in de bewezenverklaring nader aangeduid.