ECLI:NL:RBNHO:2023:6085

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
15/191988-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen en invoer van cocaïne op Schiphol

Op 30 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van 320 kilogram cocaïne op Schiphol. De verdachte, werkzaam bij een vrachtafhandelingsbedrijf, werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen en de invoer van verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten handelingen heeft verricht die gericht waren op de invoer van cocaïne, waaronder het geven van informatie over dienstroosters en het maken van foto's van douanecontroles. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 24 mei 2021 direct betrokken was bij de invoer van de cocaïne en dat hij in de periode van 25 november 2020 tot en met 24 mei 2021 voorbereidingshandelingen heeft verricht. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank weigerde de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.191988.21 (P)
Uitspraakdatum: 30 juni 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 juni, 8 juni en 16 juni 2023 (sluiting van het onderzoek) in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Boheur, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.J. Hes, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna ook: [de verdachte] ) is ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, op plaatsen in Nederland heeft schuldig gemaakt aan het volgende:
feit 1:
(zaaksdossier C.01)
het medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 320 kilogram cocaïne op 24 mei 2021;
feit 2:
(zaaksdossiers C.01 en C.02)
het medeplegen van voorbereidingshandelingen en/of bevorderingshandelingen om een grote handelshoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) opzettelijk binnen Nederland te brengen en/of te vervoeren in de periode van 25 november 2020 tot en met 24 mei 2021.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat feit 2 door de verdachte is begaan in de periode van 25 tot en met 28 november 2020 en van 7 tot en met 24 mei 2021. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat [de verdachte] van de beide ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Het standpunt van de raadsvrouw zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIbij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverwegingen feit 1 en feit 2
Gebruik van verschillende telefoonnummers
In het onderzoek Sargood2 zijn van een aantal verdachten gedurende een langere periode telefoongesprekken afgeluisterd en opgenomen. Op grond van de bewijsmiddelen met betrekking tot de identificatie van telefoonnummers komt de rechtbank tot het oordeel dat de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken met telefoonnummers eindigend op 9483 en 5398 door [de verdachte] zijn gevoerd. [de verdachte] heeft tijdens verhoren bij de Koninklijke Marechaussee uitleg gegeven over een aantal gesprekken die met het telefoonnummer eindigend op 5398 zijn gevoerd (onder meer dat het gesprekken waren over de verkoop van een Volkswagen Polo). Verder heeft een verbalisant de stem van 5398 aan de klank en intonatie herkend als de stem van de gebruiker van de telefoonnummers eindigend op 3060 en 9483. Het telefoonnummer eindigend op 3060 staat op naam van [de verdachte] en hij heeft verklaard dat hij de gebruiker van dit telefoonnummer is.
Zoals hiervoor overwogen, is de stem van het telefoonnummer eindigend op 9483 eveneens herkend als de stem van de gebruiker van het telefoonnummer 3060. Verder laat de gebruiker 9483 in een gesprek van 26 november 2020 om 20:06 uur (E.07, p. 727) met medeverdachte [medeverdachte 1] weten dat hij om half 3 was begonnen en 11 uur is weggegaan en dat hij toen hij thuis kwam is gaan slapen. Dit correspondeert met het rooster van [de verdachte] , die op 26 november 2020 van 2.30 uur tot 10:30 uur dienst had (E.04, p. 1516).
Bewijswaarde/bewijskracht van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken in het algemeen
Het Gerechtshof Amsterdam heeft in het Alpamayo-arrest een kader gegeven voor de beoordeling van de bewijswaarde en de bewijskracht van de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, door het Openbaar Ministerie gepresenteerd als versluierd van karakter, en de te stellen eisen aan de verankering in ondersteunend bewijs.
Dit kader houdt in dat in het geval waarin een verdachte zwijgt of ontkent het vooral aankomt op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van personen met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Verder kan een rol spelen dat cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip is aangetroffen.
Van een bijzondere complicatie is sprake wanneer in die telefoongesprekken niet met zoveel woorden ondubbelzinnig is gesproken over achtereenvolgens cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) en de ten aanzien van de invoer of van de verkoop, de aflevering of het vervoer van die stof te ondernemen of ondernomen gedragingen. Om in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als – kort gezegd – betrekking hebbend op harddrugs, is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken en afgeluisterde woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Die te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde gesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de officier van justitie voorgestelde duiding slechts kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. De rechtbank dient na te gaan of de voor het bewijs te gebruiken verslagen van die gesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens ten aanzien van een of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de een of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat. Ook kan de rechtbank onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten nadele van de verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde gesprekken.
Het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijk substraat van de voor het bewijs te gebruiken gesprekken is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen. Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van de verdachte.
Beoordeling inhoud versluierde gesprekken
De rechtbank overweegt dat de (versluierde) inhoud van de tapgesprekken in het onderzoek Sargood2 niet het enige bewijsmiddel is dat als voldoende redengevend kan worden beschouwd. Het dossier bevat ook ander bewijs. Zo heeft medeverdachte [medeverdachte 1] , die aan een groot aantal gesprekken heeft deelgenomen, verklaard dat hij zaken heeft geregeld betreffende de invoer van drugs. Het dossier bevat verder onder meer observaties, roostergegevens over de verdachte en medeverdachten en daarnaast is op 24 mei 2021 320 kilogram cocaïne aangetroffen, verborgen in vijf bloemendozen aan boord van een vrachtvliegtuig dat vanuit Ecuador op Schiphol was geland. Al deze gegevens, in onderling verband bezien en in chronologie beschouwd, maken dat de tussen [de verdachte] en de medeverdachten afgeluisterde gesprekken, die de rechtbank voor het bewijs gebruikt, niet anders begrepen kunnen worden dan zoals zij in het dossier zijn geïnterpreteerd: de gesprekken gaan over het voorbereiden van de invoer van harddrugs en over de invoer van de 320 kilogram cocaïne die op 24 mei 2021 naar Nederland is gebracht. De omstandigheid dat [de verdachte] op vragen over die gesprekken geen opheldering heeft gegeven, draagt daar ook aan bij.
Toetsingskader medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien komt vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het gedragingen betreft die eveneens met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Medeverdachten
[de verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] waren in de tenlastegelegde periode allen werkzaam op Schiphol. [de verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werkten bij vrachtafhandelingsbedrijf [bedrijf A] . [medeverdachte 1] was werkzaam bij vrachtafhandelingsbedrijf [bedrijf B] . Zij hielden zich allen onder meer bezig met het laden en lossen van vrachtvliegtuigen.
Medeverdachte [medeverdachte 5] was niet werkzaam op Schiphol.
Voorbereidingshandelingen 25-28 november 2020 (zaaksdossier C.02)
De rechtbank concludeert op grond van de onderzoeksbevindingen in de periode van 25 tot en met 28 november 2020 het volgende. Op woensdag 25 november 2020 vraagt [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] in het rooster (van [bedrijf A] ) wil kijken wie er op bepaalde dagen aan het werk zijn. Vlak daarna belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 5] en vraagt of ‘de andere kant’ klaar is. [medeverdachte 5] antwoordt dat het zaterdag (de rechtbank begrijpt: 28 november 2020) kan. Vervolgens belt [medeverdachte 1] opnieuw naar [medeverdachte 2] en vraagt of ‘de Chinees’ moet werken zaterdag. [medeverdachte 2] antwoordt dat de Chinees er zaterdag is. Uit meerdere tapgesprekken volgt dat Chinees de bijnaam is van [de verdachte] . De naam ’ [naam 1] ’ wordt gekoppeld aan de bijnaam ‘Chinees’. De voornaam van [de verdachte] is [voornaam van de verdachte] en [de verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ook [naam 2] wordt genoemd. [medeverdachte 1] belt daarna met [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] meldt aan [medeverdachte 1] dat hij zaterdag aanwezig is.
Op vrijdag 27 november 2020 laat [medeverdachte 5] weten dat hij een bericht voor morgen heeft gekregen. Hij stuurt verdere informatie via een andere app (Signal). Dezelfde avond geeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4] door dat het morgen om één doos gaat en dat deze doos op de Transfer vracht zit. [medeverdachte 1] zegt dat hij de doos zal laten weghalen en dat hij de doos achter zal gooien, zoals altijd. [medeverdachte 1] laat vervolgens aan [de verdachte] weten dat het om één doos gaat op de ‘Trans’. Als het mogelijk is moet [de verdachte] de doos open snijden en achterin gooien. Als de mensen er zijn, moet [de verdachte] de doos weghalen en buiten zetten. [de verdachte] antwoordt meerdere malen met: ‘oké, is goed’.
Op zaterdag 28 november 2020 belt [medeverdachte 5] met [medeverdachte 1] en informeert hoe laat de vlucht landt. [medeverdachte 1] antwoordt: kwart voor negen. Uit het vluchtschema van 28 november 2020 volgt dat om 8.45 uur vlucht EK9914, afkomstig uit Ecuador, op Schiphol zou landen. Deze vlucht zou worden afgehandeld door [bedrijf A] . Volgens de roostergegevens stond [de verdachte] op deze dag ingepland om van 6.00 tot 14.30 uur te werken.
[medeverdachte 2] was loading supervisor bij [bedrijf A] en laat rond 7:06 uur aan [medeverdachte 1] weten dat hij waarschijnlijk de vlucht zal afhandelen. Ongeveer een uur later vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] om te kijken waar de vrachtplaat zit en vraagt of hij het daar weg kan halen. Als er geen douane aanwezig is, moet de doos van [medeverdachte 1] bij de bulkvracht worden geplaatst omdat die niet gecontroleerd zal worden ("bulk is niet rood"). Ongeveer tien minuten later laat [medeverdachte 2] weten dat alle vracht gescand zal worden. Om 8:34 uur belt [medeverdachte 1] met [de verdachte] . [de verdachte] laat weten dat er veel douane is, maar dat hij zal proberen om foto’s of een filmpje te maken. [de verdachte] geeft door dat de douane er één heeft geklaard en dat hij boven zeven zeven is. Het platform R-77 ligt direct naast platform R-74, waar vlucht EK9914 was geland. De rechtbank acht het aannemelijk dat [de verdachte] op platform R-77 stond om foto’s dan wel filmpjes te maken.
Om 8:50 uur hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] een ontmoeting bij een loods aan de Schipholweg in Boesingheliede. Een half uur later laat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] weten dat hij het nummer van de vrachtplaat zal sturen. In een later gesprek noemt [medeverdachte 1] nummer 7499. Bij het lossen van vlucht EK 9914 bleek dat er één vrachtplaat was waarbij de cijfercombinatie 7499 in het vrachtplaatnummer voorkwam. Op deze vrachtplaat waren bloemendozen geladen, met herkomst Ecuador. [medeverdachte 2] informeert [medeverdachte 1] om 9:55 uur dat de Transfervracht ook door de douane is meegenomen. [medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 2] of hij stiekem een paar foto’s kan maken. Om 12:08 uur vraagt [medeverdachte 5] wat ‘Bril’ heeft gezegd. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij nog niets heeft gehoord en dat het nog twee tot vier uur kan duren. [medeverdachte 5] vraagt aan [medeverdachte 1] of hij het gelijk wil laten weten als hij iets hoort. Een aantal minuten later belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] zegt dat hij nog niets heeft gehoord. In een telefoongesprek van 14:24 uur zegt hij vervolgens tegen [medeverdachte 1] dat hij een bewijs heeft gestuurd dat het door de douane is gecontroleerd ("dat het rood is"). Een dag later informeert [medeverdachte 1] [medeverdachte 5] dat de vracht door de douane is gecontroleerd en dat Brille een foto heeft gemaakt waarop dit te zien was.
Uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat [de verdachte] , die werkzaam was bij [bedrijf A] , van [medeverdachte 1] , die werkzaam was bij [bedrijf B] , instructies heeft gekregen over het weghalen van één doos cocaïne uit een vrachtvliegtuig dat op 28 november 2020 op Schiphol was geland. [de verdachte] heeft die dag stand-by gestaan, was in de buurt van het vliegtuig terwijl hij niet voor het uitladen was geselecteerd en heeft geprobeerd om foto’s te maken van de controle van de vracht.
Voorbereidingshandelingen 20 januari tot en met 24 mei 2021 en invoer van cocaïne op 24 mei 2021 (zaaksdossier C.01)
Op 7 mei 2021 vraagt [medeverdachte 5] in een aantal sms-berichten aan [medeverdachte 1] of ze vanaf maandag weer kunnen. [medeverdachte 1] antwoordt dat het vanaf week 21 kan, maar dat hij zal kijken of het eerder kan. [medeverdachte 1] belt daarna met [de verdachte] om in het rooster te kijken wie er zijn op maandag. [medeverdachte 1] zegt daarbij dat "binnen" is geregeld en dat "binnen" geen probleem is. [de verdachte] laat weten dat hij zal kijken. Op 15 mei 2021 belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 1] en bespreken ze een aantal dagen waarop de invoer van verdovende middelen zou kunnen plaatsvinden. Daarna stuurt [medeverdachte 5] een smsbericht dat hij 24 (de rechtbank begrijpt: 24 mei) ook moet regelen, hij zal ervoor betalen. Op 21 mei 2021 vraagt [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] of hij het voor maandag (24 mei) nog heeft geregeld. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij ‘buiten’ nog niet heeft kunnen regelen. Op 23 mei 2021 om 21:19 uur heeft [medeverdachte 1] een ontmoeting met [medeverdachte 5] . Na deze ontmoeting belt [medeverdachte 1] naar [de verdachte] . Hij vraagt [de verdachte] om naar zijn woning te komen. Om 22:46 uur is [de verdachte] bij de woning van [medeverdachte 1] . Tijdens dat bezoek, om 23:11 uur, belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 1] en zegt dat alles op schema ligt. [medeverdachte 1] vraagt of de lading op de T (de rechtbank begrijpt: transfervracht) zit, omdat dat beter is. [medeverdachte 5] antwoordt dat hij dit morgenochtend hoort. De volgende ochtend, op 24 mei 2021 om 7:51 uur, laat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 5] weten dat het vliegtuig eerder dan gepland zal landen. Volgens de roostergegevens stond [de verdachte] op 24 mei 2021 ingepland om van 04.00 tot 12.30 uur te werken. Hij was geselecteerd om vlucht EK9916 af te handelen. Om 8:21 uur belt [medeverdachte 1] naar [de verdachte] en zegt dat hij het er gelijk uit moet halen, dat hij moet kijken hoe de situatie is maar als die auto (de rechtbank begrijpt: de douane) er is dat hij dan rustig moet doen. [de verdachte] belt om 8:31 uur terug en zegt tegen [medeverdachte 1] dat ‘ze’ er zijn en dat het vol is. In het licht van de overige bevindingen in het dossier begrijpt de rechtbank dit bericht zo, dat [de verdachte] aan [medeverdachte 1] laat weten dat er douane op het platform is. [medeverdachte 1] geeft dit door aan [medeverdachte 5] . Omstreeks 8:38 uur is [de verdachte] gezien op platform R74, alwaar vlucht EK9916 zou worden gelost. [de verdachte] was meerdere keren druk aan het bellen.
Op 24 mei 2021 rond 8:41 uur is het vrachtvliegtuig met vluchtnummer EK9916 afkomstig uit Ecuador op Schiphol geland. De vracht uit dit vliegtuig werd afgehandeld door [bedrijf A] .
Om 9:04 uur informeert [de verdachte] [medeverdachte 1] dat alle lading uit het vliegtuig gecontroleerd wordt, ook de transfervracht. [de verdachte] zegt dat hij daar even gaat zitten en zal doen alsof hij karren pakt. [medeverdachte 1] zegt daarna tegen [medeverdachte 5] dat de Chinees, met wie hij [de verdachte] bedoelt, hem op de hoogte houdt. Rond 9:36 uur zijn tijdens het lossen vijf bloemendozen aangetroffen die in totaal 320 kilogram cocaïne bevatten.
Om 9:39 uur belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 1] en vraagt of de douane heeft meegenomen wat erin was gezet. [medeverdachte 1] antwoordt dat alle vracht eruit moest en dat ‘die bril’ gaat kijken. [medeverdachte 5] zegt dat die persoon foto’s moet maken. [medeverdachte 1] laat [medeverdachte 5] daarna weten dat hij geen foto heeft kunnen maken.
[de verdachte] belt om 10:06 uur met [medeverdachte 1] en zegt dat alle vijf de dozen er waren en dat de douane alles heeft gevonden.
Uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat [de verdachte] in de periode van 7 mei 2021 tot en met 24 mei 2021 voor [medeverdachte 1] in het rooster van [bedrijf A] heeft gekeken wie er op bepaalde dagen dienst had, dat hij op de avond voor de invoer van de cocaïne een ontmoeting met [medeverdachte 1] heeft gehad, dat hij klaar stond om de lading cocaïne bij het vliegtuig weg te halen en dat hij [medeverdachte 1] van informatie voorzag met betrekking tot de aanwezigheid van de douane en de inbeslagname van de cocaïne.
Conclusie medeplegen
Gelet op al hetgeen hiervoor met betrekking tot zaaksdossiers C.01 en C.02 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat [de verdachte] in de bewezen verklaarde periode voortdurend nauw heeft samengewerkt met de medeverdachten. Hij heeft op meerdere momenten voorbereidingshandelingen verricht die zagen op de invoer van cocaïne en op 24 mei 2021 was hij direct betrokken bij de invoer van 320 kg cocaïne. [de verdachte] heeft informatie verstrekt over de dienstroosters, zodat [medeverdachte 1] de benodigde mensen kon regelen op de dag dat de transporten zouden plaatsvinden. Daarnaast heeft hij zowel op 28 november 2020 als op 24 mei 2021 klaar gestaan om de cocaïne uit het vliegtuig te halen en heeft hij [medeverdachte 1] informatie verstrekt over de gang van zaken betreffende de vrachtafhandeling van de vluchten waarop de cocaïne zou zitten. [de verdachte] had dus een cruciale rol bij de (geplande) invoer van de cocaïne, zodat hij is aan te merken als medepleger.
Opzet op de invoer van cocaïne
Gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij zich met de invoer van cocaïne heeft bezig gehouden en het nauwe contact dat [de verdachte] in de ten laste gelegde periode met [medeverdachte 1] heeft gehad, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat [de verdachte] wist dat het om de invoer van cocaïne ging. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat [medeverdachte 1] in het tapgesprek van 24 mei 2021 aan [de verdachte] heeft gevraagd om de dozen (waarin de cocaïne zat) open te snijden, zodat hij kon zien wat er in zat. Daarnaast kan in zijn algemeenheid worden aangenomen dat opdrachtgevers en andere belanghebbenden bij een cocaïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is namelijk moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen met een zeer grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van onwetende ontvangers. Dit kan onder bijzondere omstandigheden anders zijn, maar van die omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Nu verder niet is gebleken dat de verdachten zich ook bezig hielden met de invoer van een ander verboden goed dan cocaïne, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat zij wisten dat het om de (beoogde) invoer van cocaïne ging. Dit betekent dat de verdachten bij hun gedragingen steeds vol opzet hebben gehad op de (voorbereiding van de) invoer van cocaïne.
Conclusie
Op basis van het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] – kort gezegd – zich in de periode van 25 tot en met 28 november 2020 en van 7 mei tot en met 24 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen en dat hij zich op 24 mei 2021 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van invoer van cocaïne, op de wijze zoals hierna in de bewezenverklaring nader aangeduid.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat hij:
feit 1
C.01 invoer in vereniging van 320 kg cocaïne op 24 mei 2021
op 24 mei 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 320 kilogram cocaïne;
feit 2
in de periodes van 25 november 2020 tot en met 28 november 2020 en van 7 mei 2021 tot en met 24 mei 2021 in Nederland telkens tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of vervoeren van een grote handelshoeveelheid cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen,
immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk:
C.01 periode 7 mei 2021 – 24 mei 2021
- meermalen via telecommunicatie en persoonlijk contact gehad en overleg gevoerd en informatie uitgewisseld onder meer over het hebben van voor de invoer relevante foto’s en over het geplaatst zijn van voornoemde verdovende middelen op de betreffende vlucht en over de controle van de douane van de betreffende vlucht, althans gesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik met betrekking tot het invoeren en vervoeren van een grote handelshoeveelheid verdovende middelen en
- zich gereed gehouden te assisteren bij het uithalen en/of verder vervoeren van voornoemde verdovende middelen uit het betreffende vliegtuig van de luchthaven Schiphol en
- informatie gevraagd dan wel gegeven over de personele bezetting bij [bedrijf A] en
- een foto verzocht (van de in het betreffende vliegtuig aanwezige vrachtplaten en/of lading) en
C.02 periode 25 november 2020 – 28 november 2020
- meermalen via telecommunicatie en persoonlijk contact gehad en overleg gevoerd en informatie uitgewisseld onder meer over het hebben van voor de invoer relevante foto’s en nummers van vrachtplaten en over de loslocatie van vrachtplaten en over het geplaatst zijn van voornoemde verdovende middelen op de betreffende vlucht en over de controle van de douane van de betreffende vlucht, althans gesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik met betrekking tot het invoeren en vervoeren van een grote handelshoeveelheid verdovende middelen en
- zich gereed gehouden te assisteren bij het uithalen en/of verder vervoeren van voornoemde verdovende middelen uit het betreffende vliegtuig van de luchthaven Schiphol en
- informatie gevraagd dan wel gegeven over de personele bezetting bij [bedrijf A] en
- in of nabij het vliegtuig waar voornoemde verdovende middelen zich zouden bevinden gezocht, althans laten zoeken, en
- een film en/of foto’s gemaakt (van de in het betreffende vliegtuig aanwezige vrachtplaten en/of lading).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2 (zaaksdossier C.01, periode 7 mei 2021 tot en met 24 mei 2021):
de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en daartoe gelegenheid/middelen/inlichtingen te verschaffen en/of
zich en/of een ander gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
feit 2 (zaaksdossier C.02, periode 25-28 november 2020):
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en daartoe gelegenheid/middelen/inlichtingen te verschaffen en/of
zich en/of een ander gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen. De verdachte heeft een blanco strafblad en had slechts een kleine rol in het geheel. Hij heeft medische problemen en schulden. Als aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd, zal hij zijn woning verliezen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende zes maanden met tussenpozen bezig gehouden met (het voorbereiden van) de invoer van cocaïne, verstopt in bloemendozen. De bloemendozen zaten in vrachtvliegtuigen die naar Nederland werden vervoerd. De verdachte was betrokken bij één voltooid transport van 320 kilogram cocaïne en bij het treffen van voorbereidingshandelingen gericht op het invoeren van een andere zending verdovende middelen.
De verdachte heeft hiermee een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De verdachte was werkzaam bij een bedrijf dat op Schiphol is gevestigd en had een essentiële rol in het geheel. Hij kon zich door het gebruik van zijn Schipholpas over het beveiligde terrein van Schiphol bewegen. De verdachte stond op 28 november 2020 en 24 mei 2021 klaar op het platform om de dozen cocaïne uit het vliegtuig te halen. Ook kon hij een medeverdachte van de voor de invoer benodigde informatie voorzien. De verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van zijn positie. Voor de bestrijding van de internationale handel in harddrugs is het van groot belang dat vooral ook medewerkers van een (lucht)haven weerstand bieden tegen de verleiding zich in te laten met de invoer van harddrugs. De verdachte deed dit niet, had voor de hiervoor genoemde gevolgen geen oog en was kennelijk slechts uit op eigen financieel gewin. De verdachte heeft door zijn handelwijze niet alleen het vertrouwen van zijn werkgever beschaamd, maar heeft tevens de luchthaven Schiphol en de op het luchthaventerrein gevestigde bedrijven in diskrediet gebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet zijn strafblad van 8 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Straf
De aard en de ernst van de feiten maken dat de rechtbank enkel een vrijheidsbenemende straf passend vindt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf vooral gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd, naar de meer ondergeschikte rol van de verdachte bij de feiten en ook afgezet tegen de rollen van de medeverdachten in het onderzoek Sargood2. Gelet hierop acht de rechtbank een aanzienlijk kortere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, aangewezen. Voor een (geheel) voorwaardelijke straf in combinatie met een taakstraf, zoals de raadsvrouw heeft bepleit, zijn de feiten te ernstig.
Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van deze straf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

7.Voorlopige hechtenis

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, nu de grond die tot de voorlopige hechtenis heeft geleid, niet meer aanwezig is.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de schorsing van de verdachte te laten voortduren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij beslissing van de rechtbank op 15 maart 2022 voor onbepaalde tijd geschorst. Daarbij is onder meer de algemene voorwaarde gesteld dat de verdachte geen strafbare feiten zal plegen. De rechtbank was ten tijde van die beslissing van oordeel dat de doelen die met de voorlopige hechtenis worden nagestreefd door het stellen van voorwaarden aan een schorsing ook konden worden bereikt en heeft aldus de persoonlijke belangen van de verdachte bij invrijheidstelling in de beoordeling betrokken.
Namens de verdachte is verzocht om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank zal dat verzoek afwijzen. Uit de in dit vonnis opgenomen bewezenverklaring blijkt dat de ernstige bezwaren zoals ten grondslag gelegd aan het bevel nog steeds aanwezig zijn. Als het gaat om de geschokte rechtsorde overweegt de rechtbank dat de verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van 320 kilogram cocaïne via de luchthaven Schiphol, bij welke invoer de verdachte een rol heeft gespeeld vanwege zijn functie als medewerker van een vrachtafhandelingsbedrijf. Het gaat om een grote hoeveelheid drugs die is ingevoerd. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld voor voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van verdovende middelen gedurende een langere periode. Dit zijn ernstige strafbare feiten. De ervaring leert dat opheffing van de voorlopige hechtenis van personen die verdacht worden van, dan wel veroordeeld zijn wegens de georganiseerde in- of uitvoer van verdovende middelen tot onbegrip en gevoelens van onrechtvaardigheid bij het publiek leidt. Ook de feiten en omstandigheden in deze zaak rechtvaardigen die veronderstelling. Gelet daarop acht de rechtbank deze grond van de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig. Het verzoek tot opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte eveneens afwijzen. Ter zitting is gebleken dat de persoonlijke belangen van de verdachte die hebben geleid tot de schorsing van de voorlopige hechtenis (voor onbepaalde tijd) ongewijzigd zijn. De rechtbank ziet daarom in dit stadium geen reden de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers. mr. L.L. de Vries en mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 juni 2023.
BIJLAGE I
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
C.01 invoer in vereniging van 320 kg cocaïne op 24 mei 2021hij op of omstreeks 24 mei 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht ongeveer 320 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 25 november 2020 tot en met 24 mei 2021, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Diemen en/of te Den Haag en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of vervoeren van een grote handelshoeveelheid verdovende middelen (cocaïne), zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen en/of
- één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en)
immers, hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met
elkaar toen en daar opzettelijk:
C.01 periode 20 januari 2021 – 24 mei 2021
- ( meermalen) (via telecommunicatie en/of persoonlijk) contact gehad en/of overleg gevoerd en/of informatie uitgewisseld (onder meer over het hebben van voor de invoer relevante foto’s) en/of nummers (van vrachtplaten) en/of over de loslocatie van vrachtplaten en/of over het geplaatst zijn van voornoemde verdovende middelen op de betreffende vlucht en/of over de controle van de douane van de betreffende vlucht, althans gesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik met betrekking tot het invoeren en vervoeren van (een) grote (handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- zich gereed gehouden te assisteren bij het uithalen en/of verder vervoeren van voornoemde verdovende middelen uit het betreffende vliegtuig van de luchthaven Schiphol en/of
- informatie gevraagd dan wel gegeven over de personele bezetting bij [bedrijf A] en/of
- in of nabij het vliegtuig waar voornoemde verdovende middelen zich zouden bevinden gezocht, althans laten zoeken, en/of
- een film- of foto-opname gemaakt en/of gedeeld dan wel verzocht (van de in het betreffende vliegtuig aanwezige vrachtplaten en/of lading) en/of
- een of meer geldbedragen gegeven en/of ontvangen voor verrichtte diensten en/of
- een of meer actietelefoons voorhanden gehad en/of
C.02 periode 25 november 2020 – 28 november 2020
- ( meermalen) (via telecommunicatie en/of persoonlijk) contact gehad en/of overleg gevoerd en/of informatie uitgewisseld (onder meer over het hebben van voor de invoer relevante foto’s) en/of nummers (van vrachtplaten) en/of over de loslocatie van vrachtplaten en/of over het geplaatst zijn van voornoemde verdovende middelen op de betreffende vlucht en/of over de controle van de
douane van de betreffende vlucht, althans gesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik met betrekking tot het invoeren en vervoeren van (een) grote (handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- zich gereed gehouden te assisteren bij het uithalen en/of verder vervoeren van voornoemde verdovende middelen uit het betreffende vliegtuig van de luchthaven Schiphol en/of
- informatie gevraagd dan wel gegeven over de personele bezetting bij [bedrijf A] en/of
- in of nabij het vliegtuig waar voornoemde verdovende middelen zich zouden bevinden gezocht, althans laten zoeken, en/of
- een film- of foto-opname gemaakt en/of gedeeld (van de in het betreffende vliegtuig aanwezige vrachtplaten en/of lading) en/of
- een of meer actietelefoons voorhanden gehad.