ECLI:NL:RBNHO:2023:6060

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4500
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en verzuimboete wegens onterecht geregistreerde bestelauto

In deze zaak heeft eiseres, een C.V. gevestigd te [vestigingsplaats], beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag Belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) en een verzuimboete die door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, was opgelegd. De naheffingsaanslag was gebaseerd op de constatering dat de auto van eiseres, geregistreerd als bestelauto, niet voldeed aan de eisen van de Wet Bpm. De rechtbank heeft op 29 juni 2023 uitspraak gedaan en geoordeeld dat het belastbare feit, dat aanleiding gaf tot de naheffingsaanslag, zich niet heeft voorgedaan gedurende de tijd dat de auto op naam stond van eiseres. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag en de boete vernietigd, omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voertuig in de tijd dat het op naam van eiseres stond, niet voldeed aan de wettelijke eisen voor een bestelauto. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzuimboete niet terecht was opgelegd, aangezien de naheffingsaanslag onterecht was. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit was afgewezen door de inspecteur. De rechtbank heeft de proceskosten in deze zaak niet toegewezen, omdat deze samenhangt met een andere zaak waarin verweerder al in de proceskosten was veroordeeld. De rechtbank heeft verweerder opgedragen het griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/4500

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] C.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: G.C.C.M. Jacobs),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag Belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) opgelegd en bij beschikking een verzuimboete.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023 te Haarlem.
Namens eiseres is [naam 1] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] , mr. [naam 3] , mr. [naam 4] en [naam 5] .
Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het beroep van eiseres met het zaaknummer HAA 20/6587.

Overwegingen

Feiten
1. Op 23 januari 2020, om omstreeks 13:55 uur, is [naam 1] ( [naam 1] ), vennoot van eiseres, in de [locatie] staande gehouden door twee controleurs van de Belastingdienst/Douane voor een controle van het voertuig dat [naam 1] op dat moment bestuurde: een Range Rover met het kenteken [# 1] en het voertuigidentificatienummer [# 2] (het voertuig).
2. De controleurs hebben geconstateerd dat het voertuig niet voldoet aan de inrichtingseisen van artikel 3, derde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) omdat het geen verhoogd dak heeft, er geen volledig tussenschot aanwezig is en aan de linkerkant is voorzien van een doorzichtige zijruit. Van de controle is een Melding Controle Autoheffingen opgemaakt die in kopie tot de gedingstukken behoort. Daarop is onder meer 28 december 2007 vermeld als datum van eerste afgifte/toelating en 26 juli 2018 als datum van tenaamstelling.
3. Per brief van 16 april 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was haar een naheffingsaanslag Bpm van € 1.729 op te leggen en een verzuimboete van 10%, oftewel € 172. Eiseres kon daarop binnen drie weken na dagtekening van de brief reageren. Per brief van 20 mei 2020 heeft verweerder meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef en met dagtekening 17 juni 2020 heeft verweerder eiseres de onderhavige naheffingsaanslag en de verzuimboete opgelegd.
4. Eiseres heeft tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 31 mei 2020 en is op 2 juni 2020 bij verweerder ontvangen. Per brief van 2 juli 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen maar dat eiseres haar bezwaar nog mondeling kon toelichten op 13 of 14 juli 2020. Per brief van 23 juli 2020 heeft verweerder eiseres daaraan herinnerd onder vermelding van andere data, maar van eiseres kwam daarop geen reactie.
5. Op 14 augustus 2020 heeft verweerder uitspraak op het bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
6. Daarna heeft verweerder kennisgenomen van het geschrift van eiseres dat is gedagtekend 27 juli 2020 en op 5 augustus 2020 bij de Belastingdienst is ontvangen. Dit geschrift is door verweerder ter behandeling als beroepschrift doorgestuurd naar de rechtbank Gelderland waar het op 25 augustus 2020 is ontvangen. Omdat die rechtbank zich niet bevoegd achtte van het beroep kennis te nemen, is het beroepschrift doorgestuurd naar deze rechtbank waar het op 27 augustus 2020 is ontvangen. Per brief van 17 oktober 2020, bij de rechtbank ontvangen op 20 oktober 2020, heeft eiseres het beroep gemotiveerd.

Geschil7.In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd en heeft daarvoor – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het voertuig op 12 februari 2009 door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) is gekeurd en dat voor het voertuig een grijs kenteken is afgegeven. Het voertuig is nadien niet gewijzigd. Eiseres heeft de kentekens genoemd van een aantal soortgelijke voertuigen met geblindeerde achterruiten of een tussenschot van 50 centimeter hoog die ook zijn geregistreerd als bestelauto’s. Verder stelt eiseres dat zij steeds te goeder trouw is geweest en de verzuimboete daarom moet vervallen.
9. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag en de boete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd en heeft daarvoor – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat sprake is van een belastbaar feit als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wet Bpm, ter zake waarvan geen aangifte is gedaan en de Bpm daarom wordt nageheven op grond van artikel 20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) in verbinding met artikel 12a van de Wet Bpm. Omdat de Bpm niet is aangegeven en betaald, is volgens verweerder op grond van artikel 67c van de Awr en paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) terecht een verzuimboete van 10% opgelegd.
11. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
12. Verweerder heeft de brief van eiseres van 27 juli 2020, die bij de Belastingdienst was ingekomen op 5 augustus 2020, als beroepschrift doorgezonden op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De betreffende brief had echter door verweerder meegenomen moeten worden bij de behandeling van het bezwaar, maar hij had daarvan per abuis pas kennisgenomen nadat hij al op het bezwaar had beslist. De rechtbank is van oordeel dat de betreffende brief in beginsel niet als beroepschrift aangemerkt kan worden, omdat deze is ingediend voor het begin van de beroepstermijn. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de uitspraak op bezwaar ten tijde van de indiening van de brief nog niet tot stand was gekomen en eiseres niet redelijkerwijs kon menen dat dat wel het geval was (artikel 6:10 van de Awb). De rechtbank acht het beroep toch ontvankelijk, omdat de rechtbank eiseres bij brief van 23 september 2020 heeft meegedeeld dat eiseres bij de rechtbank in beroep is gegaan en daarbij de ontvangst van het beroepschrift wordt bevestigd.
13. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet Bpm is Bpm verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto in het kentekenregister. Wordt een geregistreerd motorrijtuig zodanig veranderd dat het de hoedanigheid verkrijgt van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto, dan is, op grond van het derde lid van dit artikel, Bpm verschuldigd ter zake van de registratie als personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto of ter zake van de aanvang van het gebruik als personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto.
14. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Wet Bpm wordt onder bestelauto verstaan een motorrijtuig dat aan de in dat artikellid gestelde kenmerken voldoet. Eén van die kenmerken is dat de laadruimte is afgescheiden van de bestuurderszitplaats met een vaste wand over ten minste de breedte van de cabine die direct achter de bestuurderszitplaats is aangebracht en die tenminste de hoogte heeft van de bestuurderscabine.
15. Uit de door partijen over en weer overgelegde stukken, waaronder een aantal foto’s van de auto, blijkt dat het tussenschot tussen de bestuurderscabine en de laadruimte ongeveer 50 centimeter hoog is. Dit laat geen ander oordeel toe dan dat het voertuig niet voldoet aan de kenmerken van artikel 3, derde lid, van de Wet Bpm en dus geen bestelauto is in de zin van dat artikellid.
16. Na het in 15 gegeven oordeel dient te worden beoordeeld of zich het belastbare feit als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Bpm heeft voorgedaan. De bewijslast hiervoor rust op verweerder.
17. Verweerder stelt dat het voertuig na registratie door de RDW in 2009 dermate is veranderd dat het niet langer voldeed aan de wettelijke eisen die aan een bestelauto worden gesteld. Eiseres heeft echter aangevoerd dat het voertuig sinds de registratie geen wijzigingen heeft ondergaan. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat het voertuig vanaf 15 november 2014 tot en met 28 januari 2017 op naam stond van [naam 1] en het voertuig van vanaf 26 juli tot en met 28 januari 2020 en vanaf 8 juni 2020 tot en met 18 juni 2020 op naam stond van eiseres. Volgens verweerder stond het voertuig gedurende diverse perioden dus op naam van derden en kan daarom niet worden uitgesloten dat het voertuig in één van die perioden zodanig is gewijzigd dat het niet meer voldeed aan de eisen die in de Wet Bpm worden gesteld aan een bestelauto. Verweerder heeft verder gewezen op de foto’s van het voertuig, zoals die tot de gedingstukken behoren, waarop een streep op het plafond van het voertuig te zien is die erop zou wijzen dat er ooit een hoog, tot het plafond reikend tussenschot geweest zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee echter niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voertuig indertijd niet in deze staat is geregistreerd en dat wijzigingen zich nadien hebben voorgedaan.
18. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het belastbare feit van artikel 1, derde lid, van de Wet Bpm zich niet heeft voorgedaan en de naheffingsaanslag daarom ten onrechte is opgelegd. Daarmee vervalt ook de boete en behoeft de vraag of die terecht is opgelegd geen verdere beoordeling meer. Het beroep is daarom gegrond.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling merkt de rechtbank deze zaak aan als samenhangend met de zaak HAA 20/6587, omdat beide beroepen door eiseres zijn ingesteld op nagenoeg gelijkluidende gronden, door verweerder nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld en in beide zaken door dezelfde personen rechtsbijstand is verleend. Omdat verweerder in de zaak HAA 20/6587 is veroordeeld in de proceskosten, is voor een proceskostenveroordeling in deze zaak daarom geen aanleiding. Wel dient verweerder het voor deze zaak geheven griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).