1.2Met het primaire besluit heeft verweerder de omgevingsvergunning voor het bouwplan aan [naam] verleend. In het primaire besluit heeft verweerder aangegeven dat vergunning is verleend voor zowel de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), als voor de activiteit handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, Wabo.
Over laatstgenoemde activiteit heeft verweerder overwogen dat de vergunning op dat onderdeel kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, Wabo. Afgeweken wordt daarmee van artikel 17, tweede lid, sub e, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Zomerzone Zuid” omdat het bouwplan voorziet in een bouwhoogte van 9.90 meter, terwijl het bestemmingsplan een maximale bouwhoogte toestaat van 9.00 meter. Artikel 23, tweede lid, sub a van de voorschriften van het bestemmingsplan maakt dit volgens verweerder mogelijk.
2. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist. De voorzieningenrechter betrekt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
3. Enige bij de beoordeling van het verzoek en het beroep toegepaste wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Met betrekking tot de rechtmatigheid van het besluit overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5. Het bouwplan voorziet in het vergroten van de woning van [naam], een bestaand rijtjeshuis, dat ligt tussen de woning van de familie [naam 1] die eigenaar is van de hoekwoning aan de ene zijde van de woning van [naam] en de (tussen-)woning van verzoeker. Genoemde woningen bestaan allemaal uit slechts één verdieping – de begane grond - met daarop een verdieping onder een (dak-)kap. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Zomerzone Zuid. Op het perceel [adres] te [woonplaats] rust de bestemming wonen. Op de plankaart is 6 meter als maximum goothoogte aangeduid. Op grond van artikel 17.2, aanhef en onder a, van de planregels is dan een bouwhoogte van 9 meter toegestaan.
6. De stelling van verzoeker dat verweerder de aanvraag van [naam] buiten behandeling had moeten stellen omdat [naam] geen belanghebbende zou zijn bij die aanvraag, volgt de voorzieningenrechter niet. De aanvraag ziet op het vergroten van de woning waarvan verzoeker eigenaar en bewoner is. Alleen al hierom is verzoeker belanghebbende bij zijn aanvraag het daarop gegeven besluit. Dat het bouwplan mogelijk met zich meebrengt dat wordt gebouwd op een mandelige muur die deels mede-eigendom is van verzoeker, maakt dit niet anders. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan dat hooguit leiden tot de conclusie dat sprake is van een al dan niet evidente privaatrechtelijke belemmering die moet leiden tot weigering van de vergunning.