ECLI:NL:RBNHO:2023:602

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
15/182960-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en overtreding Wegenverkeerswet na aanrijding met vriendin

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn vriendin opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar met een auto aan te rijden. De aanrijding vond plaats op 12 maart 2022 in Breezand, waar de verdachte, na een ruzie met de aangeefster, met hoge snelheid op haar inreed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde, aangezien hij de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangeefster heeft aanvaard. De verdachte was onder invloed van alcohol, met een ademalcoholgehalte van 210 microgram, wat resulteerde in een overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De rechtbank heeft echter besloten om een taakstraf van 240 uur op te leggen, naast een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden opgelegd, maar deze straf zal niet ten uitvoer worden gelegd zolang de verdachte zich aan de voorwaarden houdt tijdens de proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard, maar heeft rekening gehouden met zijn blanco strafblad en de positieve rapportage van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/182960-22 (P)
Uitspraakdatum: 27 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 januari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats- en -datum],
ter terechtzitting opgegeven adres: [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.E. Bauduin en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 12 maart 2022 te Breezand, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een open (cruris) fractuur (graad III) aan haar rechter onderbeen, heeft toegebracht door met dat opzet (met hoge snelheid) met een (personen)auto (van achteren) tegen die [slachtoffer] aan te rijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2022 te Breezand, als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnend) bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, de Koningsweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door – na vooraf gebruik van alcoholhoudende drank – roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, gedurende de nacht vooruit rijdend op een brug, met toenemende (hoge) snelheid onvoldoende rechts te rijden en zo in botsing of aanrijding te komen met een (links) voor hem op die brug lopende voetganger, waardoor aan die voetganger, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een open (cruris) factuur (graad III), of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2022 te Breezand als (beginnend) bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de Koningsweg, gedurende de nacht vooruit rijdend op een brug onvoldoende rechts heeft gereden en/of zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en in botsing of aanrijding is gekomen met een (links) voor hem op die brug lopende voetganger, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Feit 2
hij op of omstreeks 12 maart 2022 te Breezand als bestuurder van een motorrijtuig, te weten: een (personen)auto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 210 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert
de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven en hij op het tijdstip van die afgifte ten minste de leeftijd van 18 jaar had bereikt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, gehad om de aangeefster aan te rijden. De getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] kunnen niet worden gebruikt voor het bewijs, nu deze als onvoldoende betrouwbaar moeten worden aangemerkt. Ten aanzien van de verklaring van getuige [getuige 3] heeft de raadsvrouw de vraag opgeworpen of de getuige alles zelf heeft waargenomen en heeft zij erop gewezen dat de getuige gesproken heeft met anderen en later de gebeurtenis heeft geïnterpreteerd.
Ook ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Het alcoholpercentage van de verdachte was zodanig laag dat niet vaststaat dat dit het rijgedrag van de verdachte heeft beïnvloed. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de verdachte met toenemende en/of hoge snelheid heeft gereden. De verklaring van getuige [getuige 3] over de snelheid kan niet juist zijn, omdat over de enkele meters gereden afstand een dergelijke snelheid niet mogelijk is. Het is mogelijk dat de verdachte onvoldoende rechts heeft gereden, maar dit kan op zichzelf niet worden gezien als overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, ook niet in combinatie met het gemeten alcoholgehalte.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat ten hoogste kan worden bewezenverklaard dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering feit 1
De rechtbank stelt het volgende vast op basis van de bewijsmiddelen.
De verdachte heeft zijn vriendin, de aangeefster, met de auto afgezet bij een brug in Breezand. In de auto ontstond ruzie. De aangeefster heeft de verdachte een klap gegeven en is uitgestapt. De aangeefster is vervolgens vanaf het bijrijdersportier voor de auto langs en naar links gelopen, de brug op. De verdachte zag haar op de brug lopen, voor hem aan de linkerzijde van de weg. De verdachte is met de auto opgetrokken en heeft met de linkervoorzijde van zijn auto de aangeefster op de linkerzijde van de brug, gezien vanuit zijn rijrichting, geraakt. Als gevolg van de aanrijding heeft de aangeefster een gecompliceerde beenbreuk aan haar rechter onderbeen opgelopen.
Bewijsmiddelverweer ten aanzien van verklaring getuige [getuige 3]
Voor zover de raadsvouw heeft willen betogen dat de verklaring van de getuige [getuige 3] onvoldoende betrouwbaar is en daarom niet als bewijsmiddel kan dienen, volgt de rechtbank de raadsvrouw niet in dit verweer. [getuige 3] is meermalen door de politie verhoord. Zij heeft telkens consistent en gedetailleerd verklaard. [getuige 3] heeft verklaard dat zij buiten voor het café aan de overzijde van de brug stond en dat het haar opviel dat er een auto stopte en iemand uitstapte en over de brug liep. Zij had dus vanaf het moment van uitstappen van aangeefster zicht op en aandacht voor de aangeefster en de auto. Zij heeft verklaard dat de straatverlichting goed werkte en dat zij de aangeefster goed kon zien. De rechtbank heeft, gelet op het vorenstaande, geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van deze getuige.
[getuige 3] heeft verklaard dat zij de auto van de verdachte gas hoorde geven en dat zij zag dat de auto een gekke beweging maakte en ineens in de richting van de aangeefster reed. Zij verklaart dat deze gekke beweging inhoudt dat de auto een abrupte stuurbeweging maakte, waarbij het, als de aangeefster daar niet had gelopen, leek alsof de auto van de brug af het water in had willen rijden, dat het een onlogische manier van bewegen van de auto was.
Opzet
De rechtbank is op basis van de verklaringen van getuige [getuige 3], in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen bezien, van oordeel dat de verdachte met de door hem bestuurde auto versneld is opgetrokken, waarna hij door met een abrupte stuurbeweging in één keer naar links te sturen, van achteren, dus zonder dat zij de auto zag aankomen, op de aangeefster is ingereden. De aangeefster liep op dat moment op de brug en werd van achteren door de auto van de verdachte geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte als bestuurder van de auto door bovengenoemde gedragingen minst genomen, naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan te oordelen, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard aangeefster met zijn auto te raken. Het is verder een feit van algemene bekendheid dat aangeefster als onbeschermd voetganger als gevolg van de aanrijding de aanmerkelijke kans loopt zwaar lichamelijk letsel op te lopen. De verdachte moet zich daarvan, zoals ieder weldenkend mens, bewust zijn geweest. De gedragingen van verdachte, te weten het versneld optrekken met de auto en het maken van een abrupte stuurbeweging zodat de aangeefster door zijn auto werd geraakt, kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het in de bewezenverklaring omschreven gevolg, te weten het zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard. Dat de verdachte de ruziesituatie met zijn vriendin wilde ontvluchten en daarbij per ongeluk en met lage snelheid de aangeefster zou hebben geraakt, zoals hijzelf heeft verklaard, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande niet geloofwaardig.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op 12 maart 2022 te Breezand, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een open cruris fractuur graad III aan haar rechter onderbeen, heeft toegebracht door met dat opzet met een personenauto van achteren tegen die [slachtoffer] aan te rijden;
Feit 2
hij op 12 maart 2022 te Breezand als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 210 microgram bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven en hij op het tijdstip van die afgifte ten minste de leeftijd van 18 jaar had bereikt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
  • feit 1:
  • feit 2:
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast, ten aanzien van feit 1, een ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf en onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen. De raadsvrouw heeft verzocht om met het oog op de taakstrafbeperkingen van artikel 22b Sr een gevangenisstraf gelijk aan de tijd in verzekering doorgebracht op te leggen en verder bijvoorbeeld een taakstraf van 240 uren en eventueel een forse voorwaardelijke straf op te leggen. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar het door de reclassering opgemaakte voorlichtingsadvies, waaruit blijkt dat de verdachte zich zelfkritisch heeft getoond en inzicht heeft gekregen in zijn gedrag. Verder heeft zij aangevoerd dat de verdachte voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden en het woon-werkverkeer afhankelijk is van zijn rijbewijs en dat de aangeefster de wens heeft dat aan de verdachte geen straf wordt opgelegd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het bewezenverklaarde
De verdachte heeft, na het gebruik van meer alcohol dan met het oog op de verkeersveiligheid is toegestaan, na een ruzie zijn vriendin van achteren aangereden met zijn auto. Als gevolg hiervan heeft zijn vriendin zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een gecompliceerde beenbreuk aan het rechter onderbeen. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat meerdere operaties heeft moeten ondergaan als gevolg waarvan zij langere tijd heeft moeten revalideren. Dit feit heeft bovendien plaatsgevonden in het bijzijn van omstanders, waardoor de verdachte ook hen schrik heeft aangejaagd. Dit draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad), gedateerd 6 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 20 december 2022 van [naam] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De rechtbank stelt vast dat de reclassering positief rapporteert over de verdachte. Uit het voorlichtingsrapport blijkt dat de verdachte na de aanrijding een zelfkritische houding heeft aangenomen en zelfinzicht heeft getoond. De verdachte heeft gewerkt aan zijn emotieregulatie en probeert zichzelf meer open te stellen. Dat sprake is van een positieve verandering wordt bevestigd door zijn vriendin, die tevens verklaart dat de verdachte haar voortdurend heeft geholpen bij de revalidatie na de aanrijding. De verdachte en zijn vriendin hebben besloten om hun relatie voort te zetten. De reclassering concludeert dat sprake is van een laag recidiverisico en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Het beeld dat de reclassering in het rapport schetst ziet de rechtbank bevestigd ter zitting, waar het rapport in bijzijn van aangeefster aan de verdachte is voorgehouden. De verdachte ziet aangeefster dagelijks en zij willen gaan samenwonen.
De rechtbank ziet, vooral gelet op het reclasseringsrapport en op de indruk ter zitting van de verdachte, geen aanleiding om een onvoorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen waardoor hij van zijn vrijheid zou worden beroofd. Ook voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf ziet de rechtbank onvoldoende grond. Dit betekent dat de rechtbank komt tot een andere strafmodaliteit dan gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank constateert dat de officier van justitie de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte anders waardeert dan de rechtbank.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van eendaadse samenloop, zodat daarmee in de strafoplegging geen rekening gehouden hoeft te worden. Artikel 302 Sr strekt tot bescherming van het menselijk leven, de lichamelijke integriteit en de gezondheid. Het door artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 beschermde rechtsbelang is een ander. Dit belang behelst de verkeersveiligheid. Het beschermde rechtsbelang bij de twee bewezenverklaarde feiten verschilt zodanig dat de rechtbank hier meerdaadse samenloop aanneemt.
Conclusie
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het maximale aantal uren moet worden opgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 22b Sr zal de rechtbank tevens een gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

7.Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (feit 1)

De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur. De rechtbank neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat het voor verdachte noodzakelijk is de beschikking over zijn rijbewijs te behouden in verband met zijn werk, er sprake is van een blanco strafblad en er tussentijds ook geen andere strafbare feiten door verdachte zijn gepleegd. De rechtbank zal daarom bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • artikelen 9, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikelen 8, 176 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 [twee] dagen. Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 [tweehonderdveertig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 [honderdtwintig] dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 [zes] maanden. Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van der Veen, voorzitter,
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en mr. S.J. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 januari 2023.