ECLI:NL:RBNHO:2023:6012

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
10132080 \ CV EXPL 22-4710
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van werknemer tot betaling van achterstallig loon en afwijzing van boete wegens overtreding nevenwerkzaamhedenbeding

In deze zaak vordert een werknemer, eiseres, betaling van achterstallig loon van haar werkgever, gedaagde, die dit loon niet heeft uitbetaald maar heeft verrekend met een boete wegens vermeende overtreding van een nevenwerkzaamhedenbeding. De kantonrechter heeft op 21 juni 2023 geoordeeld dat de werknemer geen verboden nevenwerkzaamheden heeft verricht en dat de werkgever geen recht heeft op de opgelegde boete. De werknemer had een arbeidsovereenkomst met de werkgever, waarin een verbod op nevenwerkzaamheden was opgenomen. De werkgever stelde dat de werknemer zonder toestemming pilateslessen had gegeven, wat in strijd zou zijn met het beding. De kantonrechter oordeelde echter dat de werknemer toestemming had voor het geven van lessen en dat de werkgever niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van overtreding van het beding. De vordering van de werknemer tot betaling van het achterstallige loon, vakantiegeld en vergoeding voor openstaande verlofdagen werd toegewezen, terwijl de tegenvordering van de werkgever werd afgewezen. De proceskosten werden aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10132080 \ CV EXPL 22-4710 BL
Uitspraakdatum: 21 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigden: mr. J.H. Keulen en mr. W. Strating (Stichting Achmea Rechtsbijstand)
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [eenmanszaak]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: Juristu Incassodiensten BV
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een werknemer betaling van achterstallig loon tot einde dienstverband. De werkgever heeft dit loon niet uitbetaald, maar verrekend met een boete wegens overtreding van een nevenwerkzaamhedenbeding. Voor deze boete heeft de werkgever ook een tegenvordering ingesteld. De kantonrechter is van oordeel dat de werknemer geen verboden nevenwerkzaamheden heeft verricht. Daarom wordt de vordering van de werknemer toegewezen en de tegenvordering van de werkgever afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 16 september 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 22 mei 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiseres] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. [eiseres] heeft op de zitting haar vordering verminderd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brief van 12 mei 2023 nog stukken toegezonden en schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een eenmanszaak, genaamd [eenmanszaak] , waarin zij zich bezighoudt met fysiotherapie, small group training, medische fitness en massage.
2.2.
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] , sport op hoog niveau (bobslee) en volgt de opleiding Sport, Management en Ondernemen aan de Hogeschool van Amsterdam.
2.3.
Daarnaast is [eiseres] (als bijbaan) met ingang van 1 juni 2020 in dienst getreden bij [gedaagde] , in de functie van fitnessinstructeur. Deze arbeidsovereenkomst is ondertekend op 1 mei 2020 en aanvankelijk gesloten voor de duur van zeven maanden, voor nul uur per week (een oproepovereenkomst), tegen een bruto salaris van € 12,50 per gewerkt uur.
2.4.
De arbeidsovereenkomst van 1 mei 2020 bevat een verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden (artikel 15), dat luidt als volgt:
“De werknemer onthoudt zich van het verrichten van werkzaamheden voor derden gelijk aan of vergelijkbaar met de voor de werkgever te verrichten werkzaamheden, van het doen van zaken voor eigen rekening gelijk aan of vergelijkbaar met de zaken van de werkgever, alsmede van elke directe of indirecte betrokkenheid of financiële interesse bij dergelijke werkzaamheden of zaken, een en ander behoudens de uitdrukkelijke voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever.”
Op overtreding van dit verbod is een direct opeisbare boete gesteld van € 2.500,00 per overtreding en € 250,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt.
2.5.
Op 22 juli 2020 hebben partijen een wijzigingsovereenkomst gesloten, waarmee de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst is gewijzigd naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd, en het salaris is verhoogd naar € 14,00 bruto per gewerkt uur.
2.6.
Op 1 november 2021 hebben partijen de arbeidsovereenkomst nogmaals gewijzigd, in die zin dat vanaf 1 januari 2022 een vast maandsalaris van € 253,02 (€ 14,60 bruto per uur) is afgesproken, waarbij eventuele extra gewerkte uren als meerwerk worden uitbetaald.
2.7.
Het laatstverdiende salaris van [eiseres] bedraagt € 759,20 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, op basis van 12 uur per week.
2.8.
Op 1 februari 2022 heeft een WhatsAppgesprek tussen partijen plaatsgevonden, die start met de mededeling van [gedaagde] dat ze haar bedrijf gaat uitbreiden door (onder meer) een zaaltje te gaan huren in de [pand] in [bedrijfsplaats] . In reactie daarop schrijft [eiseres] :
“Daar worden nu ook lessen aangeboden door o.a. [bedrijf] ”. [gedaagde] reageert met:
“Ja dat weet ik …. … ging jij daar ook nog lessen geven?”, waarop [eiseres] schrijft:
“Yes, dat is al rond. Ze huren mij in via mijn eigen bedrijf”. Vervolgens vraagt [gedaagde] of [eiseres] al een eigen bedrijf heeft, hetgeen [eiseres] bevestigt. [eiseres] wijst erop dat daarover eerder met [gedaagde] is gesproken, hetgeen [gedaagde] bevestigt. [gedaagde] merkt vervolgens op dat [eiseres] dan waarschijnlijk geen tijd meer heeft om extra uren voor [gedaagde] te werken, waarop [eiseres] schrijft dat zij het daar na de vakantie met [gedaagde] over wil hebben. In reactie daarop schrijft [gedaagde] dat zij het niet zo ziet zitten om verder te gaan met [eiseres] gedeeltelijk in loondienst als zij daarnaast voor zichzelf gaat beginnen. [gedaagde] besluit het gesprek op 1 februari 2022 met de opmerking:
“Wat mij betreft kunnen we het er na de vakantie nog wel even over hebben en wie weet op een andere manieren samenwerken…”.
2.9.
Kort daarna stuurt [gedaagde] een (concept)beëindigingsovereenkomst aan [eiseres] . Daarbij schrijft [gedaagde] :
“Je bent nu zelf als zzp er begonnen en zou ik de vakantie gaan nadenken over een evt andere manier van samenwerken… Dit kunnen we dan idd vrijdag de 18 de bespreken”.
2.10.
Op 22 februari 2022 heeft [eiseres] haar eenmanszaak [eenmanszaak] ingeschreven in het Handelsregister.
2.11.
Op 27 februari 2022 hebben partijen elkaar telefonisch gesproken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In een e-mail van dezelfde datum heeft [eiseres] de gemaakte afspraken aan [gedaagde] bevestigd. Een van de afspraken luidt:
“Verbod op nevenactiviteiten tot 1 april 2022 m.u.v. de ouderengym voor [bedrijf] .”[gedaagde] heeft via WhatsApp de afspraken zoals weergegeven in de e-mail van [eiseres] bevestigd, waarna [eiseres] de beëindigingsovereenkomst heeft ondertekend.
2.12.
Door middel van deze vaststellingsovereenkomst is het dienstverband per 1 april 2022 geëindigd. [eiseres] is vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van het hiervoor genoemde laatstverdiende salaris.
2.13.
[gedaagde] heeft het salaris van [eiseres] over de maand maart 2022 niet uitbetaald en geen eindafrekening opgemaakt. [gedaagde] beroept zich daarvoor op verrekening met een boete wegens overtreding van het verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden door [eiseres] .

3.De vordering, het verweer en de tegenvordering

3.1.
[eiseres] vordert (na vermindering van eis) dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 759,20 bruto ter zake van salaris over de maand maart 2022 en een bedrag van in totaal € 1.286,05 bruto ter zake van vakantiegeld en vergoeding van openstaand verlof, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging over deze bedragen. Verder vordert [eiseres] wettelijke rente en een bedrag van € 306,79 voor buitengerechtelijke incassokosten. Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] het overeengekomen loon, vakantiegeld en openstaand verlof niet mag verrekenen met een boete, omdat [eiseres] het nevenwerkzaamhedenbeding niet heeft overtreden. Voor zover wel sprake zou zijn van een overtreding voert [eiseres] aan dat een verrekening door de werkgever er niet toe mag leiden dat de werknemer minder ontvangt dan het minimumloon of de beslagvrije voet, beroept [eiseres] zich op de nietigheid of vernietigbaarheid van het nevenwerkzaamhedenbeding en staat het innen van een boete van € 7.000,00 volgens [eiseres] niet in een redelijke verhouding tot haar loon.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering en voert daarvoor – samengevat – het volgende aan. [eiseres] heeft gehandeld in strijd met het nevenwerkzaamhedenbeding. Zij had alleen toestemming voor het verzorgen van ouderengymlessen voor [bedrijf] . [eiseres] heeft zonder toestemming van [gedaagde] pilateslessen gegeven in de [pand] , terwijl [eiseres] wist dat [gedaagde] op die locatie pilateslessen zou gaan verzorgen. Daarnaast heeft [eiseres] gymles gegeven op een BSO en was zij tijdens haar dienstverband bij [gedaagde] al druk met haar eigen bedrijf. Voor de berekening van de boete beschouwt [gedaagde] de hiervoor genoemde werkzaamheden als één overtreding van het verbod op nevenwerkzaamheden (€ 2.500,00), die over de periode van 22 februari tot 1 april 2022 (6 weken) gedurende drie dagen per week heeft voortgeduurd ((6 x 3) x € 250,00), zodat [gedaagde] aanspraak maakt op een boete van € 7.000,00.
3.3.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiseres] veroordeelt tot betaling van € 5.250,00. Dit is het gedeelte van de boete die na verrekening met het salaris van [eiseres] onbetaald is gebleven. [eiseres] betwist de tegenvordering.

4.De beoordeling

de vordering
4.1.
[eiseres] vordert betaling van achterstallig loon, vakantiegeld en een vergoeding voor nog openstaande vakantiedagen per einde dienstverband. Op de zitting is vastgesteld dat het in de dagvaarding onder b gevorderde bedrag van € 1.468,05 bruto een rekenfout betreft. Het gevorderde vakantiegeld bedraagt namelijk € 821,77 bruto en de vergoeding voor 31,8 nog openstaande verlofuren € 464,28, zodat het gaat om een totaalbedrag van € 1.286,05 bruto, naast het salaris van € 759,20 voor de maand maart 2022.
4.2.
De vordering van [eiseres] vloeit voort uit de vaststellingsovereenkomst die partijen op 27 februari 2022 hebben gesloten. De inhoud van die overeenkomst wordt door [gedaagde] niet betwist. Ook de hoogte van de door [eiseres] gevorderde salarisbestanddelen wordt door [gedaagde] niet gemotiveerd betwist. Dit betekent dat de vordering zoals hiervoor omschreven toewijsbaar is.
4.3.
Hetzelfde geldt voor de door [eiseres] gevorderde wettelijke verhoging. [gedaagde] heeft geen beroep gedaan op matiging daarvan. Ook de wettelijke rente, die door [gedaagde] niet is weersproken, is toewijsbaar.
4.4.
Verder vordert [eiseres] een vergoeding van € 306,79 voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief, zodat ook deze toewijsbaar is.
4.5.
[gedaagde] heeft een tegenvordering ingesteld ter zake boete wegens overtreding van een verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden door [eiseres] . Voor zover [gedaagde] in de zaak van de vordering van [eiseres] bedoelt een beroep te doen op verrekening met die boete, gaat de kantonrechter aan dit verweer voorbij. In de wet is namelijk bepaald dat de rechter een vordering kan toewijzen ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening, indien niet eenvoudig is vast te stellen of het verrekenverweer gegrond is. [1] Die situatie doet zich hier voor. [eiseres] betwist gemotiveerd dat zij een boete verschuldigd is, en deze kwestie zal hierna afzonderlijk worden beoordeeld.
4.6.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal toewijzen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt.
de tegenvordering
4.8.
[gedaagde] maakt aanspraak op een boete van € 7.000,00 wegens overtreding van het nevenwerkzaamhedenbeding dat is opgenomen in de arbeidsovereenkomst die partijen op 1 mei 2020 hebben ondertekend. Op de zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat haar belang erin is gelegen dat zij geen klanten verliest door activiteiten die [eiseres] verricht. De kantonrechter stelt voorop dat de bepaling in de overeenkomst waarop [gedaagde] haar tegenvordering baseert geen concurrentie- of relatiebeding is, maar een verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden. Dit betekent dat dit verbod geldt zolang [eiseres] in dienst is bij [gedaagde] , dus tot 1 april 2022.
4.9.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] het nevenwerkzaamhedenverbod heeft overtreden. Daarbij benoemt [gedaagde] drie activiteiten van [eiseres] , namelijk het geven van pilateslessen in de [pand] , een gymles bij een BSO en het feit dat [eiseres] gedurende het dienstverband haar eigen onderneming heeft opgezet. [eiseres] betwist gemotiveerd dat sprake is geweest van overtreding van het beding. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [eiseres] verboden nevenwerkzaamheden heeft verricht. Daarover wordt het volgende overwogen.
De start van [eenmanszaak]
4.10.
Uit het WhatsAppgesprek tussen partijen op 1 februari 2022 blijkt dat [gedaagde] ervan op de hoogte was dat [eiseres] voor zichzelf wilde beginnen. [gedaagde] heeft daartegen op zichzelf geen bezwaren geuit. Wel heeft [gedaagde] meegedeeld dat zij het niet zag zitten als [eiseres] bij haar in dienst zou blijven, naast een eigen bedrijf. Ongeveer twee weken later heeft [gedaagde] een (concept)beëindigingsovereenkomst aan [eiseres] gezonden. Vervolgens heeft [eiseres] op 22 februari 2022 haar eenmanszaak [eenmanszaak] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Verder erkent [eiseres] dat zij in de periode van 22 februari tot 1 april 2022 op social media en haar website berichten heeft geplaatst waarin zij het bestaan van haar bedrijf en haar beweegaanbod onder de aandacht heeft gebracht. Met [eiseres] is de kantonrechter van oordeel dat dit voorbereidende handelingen zijn, gericht op de start van [eenmanszaak] per april 2022, die [eiseres] onder de gegeven omstandigheden mocht verrichten. [eiseres] was in maart 2022 vrijgesteld van werk, [gedaagde] was ermee bekend en akkoord dat [eiseres] met ingang van april 2022 voor zichzelf zou gaan werken en het gaat om beperkte handelingen die niet het oordeel rechtvaardigen dat het nevenwerkzaamhedenbeding is overtreden. Dat [eiseres] vóór 1 april 2022 concrete beweeglessen voor haar eigen onderneming heeft gegeven, anders dan de hierna te bespreken lessen voor [bedrijf] en een BSO, blijkt nergens uit.
De sportles op een BSO
4.11.
[eiseres] heeft op 21 februari 2022 eenmalig, als invaller voor een vriendin, een sportles gegeven op een BSO te [plaats] . [eiseres] stelt zich op het standpunt dat dit geen activiteit is die gelijk is aan of vergelijkbaar met werkzaamheden van [gedaagde] , omdat het gaat om een andere doelgroep en een ander soort les. Het ligt dan op de weg van [gedaagde] , die een beroep doet op overtreding van het beding, om duidelijk te maken waarom deze les wél vergelijkbaar is met werkzaamheden die [eiseres] voor haar verrichtte. De enkele stelling dat [gedaagde] ook fitnesslessen voor kinderen verzorgt is daarvoor onvoldoende. [gedaagde] heeft niet gespecificeerd in hoeverre die lessen vergelijkbaar zijn met de les die [eiseres] voor de BSO heeft verzorgd. Daarmee heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat [eiseres] hiermee het nevenwerkzaamhedenbeding heeft geschonden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde] zelf uitdrukkelijk zegt dat het haar niet om dat ene uurtje gaat. [2]
De pilateslessen voor [bedrijf]
4.12.
Verder staat vast dat [eiseres] in de maand maart 2022 lessen genaamd ‘Pilates (50+)’ heeft gegeven voor gymvereniging [bedrijf] , op dezelfde locatie als waar [gedaagde] pilateslessen wilde gaan verzorgen (de [pand] ). Daarmee staat vast dat sprake is van een nevenactiviteit van [eiseres] zoals bedoeld in het nevenwerkzaamhedenbeding. Ook staat tussen partijen niet ter discussie dat [gedaagde] op 27 februari 2022 schriftelijk toestemming heeft gegeven aan [eiseres] om in maart 2022 ‘ouderengym voor [bedrijf] ’ te geven. Partijen verschillen van mening over de vraag of de pilateslessen die [eiseres] heeft gegeven onder het bereik van deze toestemming vallen. [eiseres] stelt dat de pilatesles voor [bedrijf] een vorm van ouderengym is, waarvan zij mocht aannemen dat deze onder de toestemming valt. [gedaagde] stelt van niet en verklaart op de zitting dat zij alleen toestemming heeft gegeven voor ouderengym voor 70+ers, niet voor pilates in de [pand] .
4.13.
Het gaat dus om de vraag hoe de toestemming die [gedaagde] op 27 februari 2022 heeft gegeven moet worden uitgelegd. Schriftelijk is alleen vastgelegd dat ‘ouderengym voor [bedrijf] ’ is uitgezonderd van het verbod op nevenactiviteiten tot 1 april 2022. Een nadere specificatie of beperking met betrekking tot het type les, de leeftijd van de deelnemers of de leslocatie is daarbij niet gegeven. Op het moment dat [gedaagde] haar toestemming gaf, wist zij dat [bedrijf] al lessen aanbood in de [pand] , en dat het de bedoeling was dat [eiseres] daar les zou gaan geven voor [bedrijf] . Dit blijkt uit eerdergenoemde WhatsAppberichten van 1 februari 2022. Daarmee kan niet worden aangenomen dat het [eiseres] verboden was om in de [pand] ouderengymlessen voor [bedrijf] te verzorgen.
4.14.
[eiseres] heeft gemotiveerd toegelicht waarom zij ervan uit is gegaan dat zij de pilateslessen mocht beschouwen als ouderengym voor [bedrijf] , zodat het haar was toegestaan deze lessen te geven. Zij voert daarvoor aan dat zij slechts bestaande beweeglessen uit het aanbod van gymvereniging [bedrijf] in de [pand] heeft overgenomen van een andere begeleider, dat de leden van [bedrijf] dus al deelnamen aan de pilateslessen voordat [eiseres] deze ging geven, dat [bedrijf] ook 50+ als ouderengym beschouwt, dat er in de praktijk aan de pilatesles vooral 70+ers deelnemen, die vooral komen voor een praatje en koffie, dat [bedrijf] zelf de namen van haar lessen bedenkt, en dat het om een les op matjes voor ouderen gaat, wat voor naam je daar ook aan geeft. Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken blijkt ook dat [eiseres] haar activiteiten voor gymvereniging [bedrijf] op haar website omschrijft als ‘beweeglessen voor ouderen’.
4.15.
[gedaagde] heeft op haar beurt onvoldoende gesteld en onderbouwd om te kunnen aannemen dat haar toestemming niet gold voor de pilateslessen waar het om gaat. Zij beperkt zich tot de blote stelling dat pilateslessen voor 50+ers daar niet onder vallen. [gedaagde] betwist niet dat deze lessen alleen toegankelijk waren voor leden van [bedrijf] . Het enkele feit dat de lessen pilates werden genoemd brengt naar het oordeel van de kantonrechter niet mee dat deze niet onder het begrip ‘ouderengym voor [bedrijf] ’ vallen. Hetzelfde geldt voor de toevoeging ‘50+’, gelet op het beweegaanbod van [bedrijf] voor haar leden in de ouderendoelgroep. Het rooster op de website van [eiseres] vermeldt lessen van [bedrijf] met de namen ‘Pilates (50+)’, ‘Sport & Spel (60+)’ en ‘Sport & Spel (mannen 60+)’. Op 9 maart 2022 heeft [gedaagde] , onder verwijzing naar dit rooster, alleen bezwaar gemaakt tegen de [bedrijf] pilatesles. De andere twee lessen waren voor [gedaagde] kennelijk geen probleem. Dit duidt erop dat de door [gedaagde] gestelde 70+toestemming niet zo strikt is als zij wil doen geloven. Als het voor [gedaagde] van belang was dat [eiseres] tot april 2022 geen pilateslessen voor [bedrijf] zou verzorgen, of als zij alleen toestemming had willen geven voor lessen met deelnemers van 70 jaar of ouder, dan had het op haar weg als werkgever gelegen om dit duidelijk met [eiseres] te communiceren en vast te leggen. Dat [gedaagde] dit niet heeft gedaan komt voor haar rekening en risico.
4.16.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat ook de pilateslessen die [eiseres] voor [bedrijf] heeft verzorgd geen verboden nevenactiviteit zijn.
De conclusie
4.17.
De conclusie is dat [eiseres] het nevenwerkzaamhedenbeding niet heeft overtreden, nog los van vraag of [gedaagde] een beroep kan doen op dit beding gelet op artikel 7:653a BW dat met ingang van 1 augustus 2022 in werking is getreden. Dit betekent dat [gedaagde] geen aanspraak kan maken op een boete, zodat de tegenvordering wordt afgewezen.
4.18.
[eiseres] heeft in haar conclusie van antwoord in reconventie gevraagd om een verklaring voor recht dat geen sprake is van een geldig overeengekomen nevenwerkzaamhedenbeding, dan wel dat van overtreding hiervan geen sprake is. Op de zitting heeft [eiseres] echter verklaard dat dit niet bedoeld is als een wijziging van haar eigen vordering en ook niet als een vordering waarop (in het kader van de tegenvordering) beslist moet worden.
4.19.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [eiseres] , naast het verbod op nevenactiviteiten, ook misbruik heeft gemaakt van bedrijfsinhoudelijke informatie. [3] [gedaagde] heeft dit niet verder gespecificeerd of toegelicht, en geen conclusies aan haar stelling verbonden, zodat de kantonrechter daar verder aan voorbij gaat.
4.20.
Ook in de zaak van de tegenvordering komen de proceskosten voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 759,20 bruto ter zake salaris over de maand maart 2022, € 821,77 bruto ter zake vakantiegeld en € 464,28 bruto ter zake vergoeding voor niet genoten verlofuren;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke verhoging van 50% over de onder 5.1. toegewezen bedragen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke rente over de onder 5.1. en 5.2. toegewezen bedragen, vanaf de dag dat deze verschuldigd zijn tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 306,79 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 135,89
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 464,00 ;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
5.8.
wijst de vordering af;
5.9.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiseres] worden vastgesteld op een bedrag van € 330,00 aan salaris van de gemachtigde van [eiseres] .
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 6:136 BW
2.Conclusie van antwoord tevens eis in reconventie onder punt 5
3.Conclusie van antwoord tevens eis in reconventie onder punt 4