ECLI:NL:RBNHO:2023:6004

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1701
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaarschriften tegen uitnodigingen tot betaling in douanerecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 februari 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van bezwaarschriften van eiseres, een bedrijf gevestigd in de Volksrepubliek China, tegen twee uitnodigingen tot betaling (utb's) van de Belastingdienst/Douane. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de utb's, maar verweerder had deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Tijdens de zitting op 13 januari 2023 hebben partijen echter bevestigd dat eiseres niet langer betwist dat de utb's bestaan. Dit leidde tot de conclusie van de rechtbank dat de uitspraken op bezwaar geen stand konden houden, aangezien aan eiseres niet meer werd tegengeworpen dat zij te laat bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.271. Tevens is verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/1701 en HAA 20/1703
uitspraak van de meervoudige douanekamer van 17 februari 2023 in de zaken tussen
[eiseres] Ltd, gevestigd te [vestigingsplaats] (Volksrepubliek China), eiseres
(gemachtigde: mr. J.A. Biermasz),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Arnhem, verweerder.

Inleiding

De beide beroepen gaan over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift.
Op 4 oktober 2018 ontvangt verweerder een brief waarin eiseres reageert op het voornemen van 22 februari 2018 tot het opleggen van een aanvullende uitnodiging tot betaling ten bedrage van € 107.097,04. Deze brief heeft verweerder aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de uitnodiging tot betaling (hierna: utb) van 30 mei 2018, ten bedrage van € 111.547,51. Verweerder heeft dit bezwaarschrift bij uitspraak van 10 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het daartegen gemaakte beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer HAA 20/1701.
Op 26 maart 2018 ontvangt verweerder een brief waarin eiseres bezwaar maakt tegen een utb van 18 december 2017 ten bedrage van in totaal € 306.643,60. Verweerder heeft dit bezwaarschrift bij uitspraak van 10 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het daartegen gemaakte beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer HAA 20/1703.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft 11 januari 2023 een nader stuk ingediend. Dit stuk is in het dossier gevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2023 te Haarlem.
Namens eiseres zijn verschenen mr. F.D. Taptik en mr. A. Wolkers, kantoorgenoten van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .

Feiten

1. In de periode van 11 juni 2014 tot en met 12 september 2014 heeft [bedrijf 1] B.V. als direct vertegenwoordiger namens [bedrijf 2] GmbH meerdere aangiften gedaan voor het brengen in het vrije verkeer. De aangiften hebben betrekking op “Solar modules”, van oorsprong uit de Volksrepubliek China. Bij het doen van de aangiften werd aanspraak gemaakt op de vrijstelling voor antidumping- en compenserende rechten vanwege de deelname van eiseres aan de MIP Undertaking, een prijsverbintenis die bij Uitvoeringsbesluit van 2013/707/EU door de Europese Commissie is aanvaard. Eiseres is verkoper van de “Solar modules”.
2. Eiseres ontvangt een voornemen tot het opleggen van een aanvullende utb, met dagtekening 22 februari 2018 en kenmerk [# 1] . Dit voornemen refereert aan een utb van 18 december 2017 met nummer [# 2] , waarbij aan eiseres een bedrag van € 297.007,37 aan rechten bij invoer is opgelegd.
3. Bij brief van 26 maart 2018 (tevens per faxbericht) heeft eiseres op dit voornemen van 22 februari 20118 gereageerd en formeel bezwaar gemaakt tegen de utb van 18 december 2017 met nummer [# 2] .
4. Bij brief van 18 november 2019 bevestigt verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift tegen de utb van 18 december 2017. Verweerder constateert in deze brief dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en stelt eiseres in de gelegenheid om aan te tonen dat dit verzuim verschoonbaar is.
5. Bij brief van eveneens 18 november 2019 bevestigt verweerder de ontvangst van een bezwaarschrift van eiseres, ingekomen op 4 oktober 2018, tegen een utb van 30 mei 2018 met nummer [# 3] . Verweerder constateert in deze brief dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en stelt eiseres in de gelegenheid om aan te tonen dat dit verzuim verschoonbaar is. Eiseres ontkent het versturen van het bezwaarschrift en stelt dat genoemde brief van 4 oktober 2018 een reactie is op het voornemen van 22 februari 2018.
6. Op 22 november 2019 heeft eiseres formeel bezwaar gemaakt tegen de (volgens haar vermeende) utb van 30 mei 2018 met nummer [# 3] .
7. Bij brief van 7 mei 2021 heeft eiseres beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van 15 april 2021 (met nummer [# 4] ), waarin een bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard. Dit bezwaar is gericht tegen een utb van 19 december 2017, waarbij eiseres is uitgenodigd een bedrag van € 1.145.955,86 aan antidumpingrechten, compenserende rechten en rente op achterstallen te betalen. Achtergrond van deze utb zijn aangiften voor het brengen in het vrije verkeer van “Solar modules” in de periode 9 januari 2015 tot en met 19 augustus 2016. Eiseres is verkoper van deze “Solar modules”. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer HAA 21/2366.

Geschil

8. In geschil is of verweerder eiseres terecht niet heeft ontvangen in haar bezwaren.
Zaak HAA 20/17019. Eiseres heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat de utb van 30 mei 2018 niet bestaat. Met het enkele overleggen van een uitdraai is niet aangetoond dat deze utb is opgemaakt of aan eiseres is verzonden. Op de uitdraai ontbreekt de handtekening, een deel van de tekst is onleesbaar en het logo van de Belastingdienst/Douane mist. Voor zover aangenomen moet worden dat de utb wel bestaat en rechtsgeldig is meegedeeld stelt eiseres dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
10. Verweerder stelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Uit de digitale controledossiers valt af te leiden dat de utb is aangemaakt met dagtekening 30 mei 2018 en op die datum aan eiseres is verzonden.
Zaak HAA 20/1703
11. Eiseres heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat de utb van 18 december 2017 niet bestaat, op dezelfde gronden als waarop zij het bestaan van de utb van 30 mei 2018 bestrijdt. Voor zover aangenomen moet worden dat de utb wel bestaat en rechtsgeldig is medegedeeld stelt eiseres dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
12. Verweerder stelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Uit de digitale controledossiers valt af te leiden dat de utb is aangemaakt met dagtekening 18 december 2017 en op die datum aan eiseres is verzonden. Verweerder heeft een proces-verbaal van ambtshandeling overgelegd van 11 januari 2023 waarin verbalisant [naam 3] op ambtsbelofte verklaart dat hij de utb heeft opgemaakt en dat deze door de afdeling Centrale Invoer Onregelmatigheden definitief is gemaakt en verzonden.
13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling door de rechtbank

14. Ter zitting hebben partijen bevestigd dat het adres van eiseres niet in geschil is.
15. Ter zitting is recente jurisprudentie van de Hoge Raad over het bewijs van tijdige terpostbezorging van aanslagbiljetten, als onderhavige utb’s, aan de orde geweest. De Hoge Raad heeft in het arrest van 17 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:875) uitgesproken dat in het geval de belanghebbende stelt dat een schriftelijk besluit van de inspecteur hem niet heeft bereikt, in die stelling een betwisting van de verzending van dat besluit is begrepen. De inspecteur dient dan die verzending aannemelijk te maken. Indien de inspecteur stelt dat het besluit is bekendgemaakt door verzending per post, houdt die bewijslast in dat hij aannemelijk moet maken dat het desbetreffende poststuk is aangeboden aan een postvervoerbedrijf. Daartoe zal de inspecteur mede aannemelijk moeten maken welk postvervoerbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden.
16. Ter zitting is verder aan de orde geweest dat eiseres een derde beroepszaak bij de rechtbank aanhangig heeft (bekend onder nummer HAA 21/2366, zie onder 7.).
17. Partijen zijn vervolgens ter zitting in overleg gegaan. Naar aanleiding van dit overleg hebben partijen de rechtbank meegedeeld dat eiseres niet langer betwist dat de utb van 30 mei 2018 en de utb van 18 december 2017 bestaan en dat verweerder eiseres niet meer zal tegenwerpen dat te laat bezwaar is gemaakt tegen deze utb’s.
18. De rechtbank heeft naar aanleiding hiervan geconcludeerd dat de uitspraken op bezwaar geen stand kunnen houden. Als aan eiseres niet wordt tegengeworpen dat zij te laat bezwaar heeft gemaakt, kunnen de bezwaren niet niet-ontvankelijk worden verklaard.
19. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Procesafspraken
20. Partijen hebben ter zitting procesafspraken gemaakt over de verdere behandeling van de bezwaarschriften van eiseres. Deze zijn in het proces-verbaal van de zitting opgenomen dat met deze uitspraak aan partijen wordt toegezonden.
Proceskosten
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en vanwege de samenhang tussen de zaken vast op € 2.271 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 597, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.271.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr. S. Kleij en
mr. K. Idsinga-Schellaars, leden, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroepEen partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.