In deze zaak verzoekt de verzoeker, een voormalig werknemer, de verweerder, zijn voormalige werkgever, om veroordeling tot betaling van een transitievergoeding, ingehouden scholingskosten, verkeersboetes, vakantietoeslag, schadevergoeding en advocaatkosten. De verzoeker, geboren op 10 januari 1982, was werkzaam als chauffeur bij de verweerder en zijn arbeidsovereenkomst eindigde op 3 januari 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verweerder ten onrechte scholingskosten heeft ingehouden, aangezien de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg bepaalt dat deze kosten alleen in rekening kunnen worden gebracht bij ontslagname door de werknemer. De kantonrechter heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van € 919,99 aan onterecht ingehouden scholingskosten.
Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de verweerder ook € 340,00 en € 250,00 aan verkeersboetes ten onrechte heeft ingehouden, omdat de verzoeker niet had kunnen aantonen dat deze boetes daadwerkelijk aan hem waren opgelegd. Dit resulteert in een totaalbedrag van € 1.518,99 dat ten onrechte is ingehouden. De kantonrechter heeft de wettelijke verhoging gematigd tot 25%, wat leidt tot een extra betaling van € 379,74. De totale veroordeling bedraagt dus € 1.898,73 netto.
De verzoeker heeft ook recht op een transitievergoeding van € 1.024,00 bruto, omdat de arbeidsovereenkomst niet op initiatief van de werkgever is verlengd. De kantonrechter heeft de vordering voor schadevergoeding van € 7.500,00 afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De vordering voor vakantietoeslag en advocaatkosten is eveneens afgewezen. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen. De uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen en is uitvoerbaar bij voorraad.