6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met in ieder geval één ander iemand schuldig gemaakt aan een winkeloverval, waarbij gebruik is gemaakt van (bedreiging met) fysiek geweld. De verdachte heeft daarbij een telefoon met pasjes en geld en een sleutelbos weggenomen.
De verdachte en zijn mededader hebben de directeur van [benadeelde 3], [benadeelde 1], onverhoeds en van achteren aangevallen en hem naar binnen geduwd, een hard voorwerp in zijn nek geduwd en naar de grond gewerkt, zijn armen vervolgens ruw naar zijn rug gebracht en deze vastgebonden. De schoonmaker, [benadeelde 2], belde nietsvermoedend aan en werd vervolgens vastgegrepen, waarna een worsteling heeft plaatsgevonden en [benadeelde 2] in zijn gezicht is getrapt. Door zo te handelen hebben de verdachte en zijn mededader ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Overvallen zijn heftige en angstaanjagende feiten en veroorzaken niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en omstanders, maar hebben ook hun weerslag op de samenleving in het algemeen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als zeer traumatisch kunnen ervaren en vaak lang last hebben van de gevolgen en veel tijd nodig hebben om de gebeurtenissen te verwerken. De verdachte heeft kennelijk uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar al eerder voor een soortgelijk delict onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapportage van Reclassering Nederland van 28 april 2023. Hieruit blijkt dat het recidiverisico als gemiddeld wordt ingeschat en dat (onder meer) het ontbreken van een dagbesteding als een risicoverhogende factor werd beschouwd. De verdachte heeft sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis eind januari 2023 positieve ontwikkelingen doorgemaakt en de problemen op dit leefgebied zijn afgenomen. De verdachte toont verantwoordelijkheid en is ontvankelijk voor begeleiding, waarbij hij wordt ondersteund door de jeugdreclassering en Turn-Over. De reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht nu de handelingsvaardigheden van de verdachte beperkt zijn ontwikkeld en sprake is van een beperking in het verstandelijk functioneren. De reclassering adviseert ook oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met de slachtoffers en de medeverdachte en een locatieverbod zonder elektronische monitoring.
De rechtbank heeft ter terechtzitting gesproken met [reclasseringswerker], reclasseringswerker bij De Jeugd en Gezinsbeschermers. Zij heeft het advies van Reclassering Nederland onderschreven en nader toegelicht.
Adolescentenstrafrecht
Ten aanzien van de vraag of het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte was ten tijde van het plegen van het feit achttien jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar de leeftijd van drieëntwintig jaar nog niet heeft bereikt, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast als omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Uit voornoemd reclasseringsrapport blijkt dat er aanwijzingen zijn voor toepassing van het adolescentenstrafrecht en dat dit ook wordt geadviseerd. De rechtbank neemt dit advies over en past het adolescentenstrafrecht toe.
Op te leggen straf
Gelet op de ernst van het gepleegde feit en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en de maatschappij, acht de rechtbank de oplegging van een jeugddetentie passend en geboden. Daar komt bij dat de verdachte het onderhavige feit heeft gepleegd gedurende een proeftijd. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te begaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van 210 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, groot 106 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht. Het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie is daarmee gelijk aan het voorarrest.
Verder acht de rechtbank oplegging van de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden noodzakelijk. De rechtbank zal deze bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen jeugddetentie verbinden.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
De rechtbank is van oordeel dat er, zonder een beschermend kader, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank weegt daarbij de ernst van het feit mee, alsook het feit dat de verdachte eerder onherroepelijk voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld en hij bovendien tijdens het plegen van onderhavig feit in een proeftijd liep. De rechtbank beveelt daarom dat de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te voeren toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.