In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de man tot wijziging van een eerdere beschikking inzake voorlopige voorzieningen met betrekking tot de toevertrouwing van de minderjarigen en de kinderbijdrage. De man werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken. De rechtbank oordeelde dat de zorgkorting door de gewijzigde zorgregeling 25% moet zijn in plaats van 15%, maar dat deze wijziging niet zodanig was dat de eerdere beschikking niet in stand kon blijven. De man en vrouw waren eerder met elkaar gehuwd en hebben samen twee minderjarige kinderen. De man verzocht om de kinderen voorlopig aan hem toe te vertrouwen en om de kinderbijdrage te verlagen. De rechtbank overwoog dat er onvoldoende bewijs was voor gewijzigde omstandigheden die een wijziging van de eerdere beschikking rechtvaardigden. De rechtbank stelde vast dat de ouders lijnrecht tegenover elkaar stonden in hun beschrijvingen van de zorg voor de kinderen en dat er onvoldoende bewijs was dat de man beter voor de kinderen kon zorgen dan de vrouw. De rechtbank heeft de zorgregeling aangepast, zodat de kinderen nu elke week van zaterdag tot maandagochtend bij de man verblijven, en de helft van de vakanties en feestdagen bij hem doorbrengen. De verzoeken van de man met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de kinderbijdrage werden afgewezen.