In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 mei 2023 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen de Stichting Vonk en de gedaagde partij, die niet is verschenen. De eisende partij vordert betaling van opleidingskosten van € 254,78, vermeerderd met wettelijke rente. De eisende partij stelt dat er een onderwijsovereenkomst is gesloten en dat de gedaagde partij de opleidingskosten voor het jaar 2021/2022 verschuldigd is. De gedaagde partij wordt als consument aangemerkt, en de eisende partij stelt dat zij geen handelaar is in de zin van het Burgerlijk Wetboek, waardoor de Richtlijnen consumentenrechten en oneerlijke bedingen niet van toepassing zouden zijn.
De kantonrechter oordeelt dat de grondslag voor het betalen van lesgeld niet in een overeenkomst tussen een handelaar en een consument ligt, maar voortvloeit uit de wet. De eisende partij moet echter wel inzichtelijk maken of de gevorderde opleidingskosten als diensten in aanvulling op de onderwijsactiviteiten moeten worden aangemerkt. De kantonrechter heeft de eisende partij opgedragen om een nadere toelichting te geven over de grondslag van de vordering, en heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot deze toelichting is gegeven. De eisende partij moet bij akte op de rol de stellingen in de dagvaarding nader toelichten, anders kunnen er gevolgen aan verbonden worden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor onderwijsinstellingen om duidelijkheid te verschaffen over hun rol als verkoper en de toepassing van consumentenrechten in het kader van onderwijsovereenkomsten. De zaak illustreert ook de complexiteit van de juridische beoordeling van onderwijsovereenkomsten en de bijbehorende kosten.