ECLI:NL:RBNHO:2023:5735

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
10462942 \ CV EXPL 23-1834
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van een onderwijsovereenkomst met betrekking tot opleidingskosten en consumentenrechten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 mei 2023 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen de Stichting Vonk en de gedaagde partij, die niet is verschenen. De eisende partij vordert betaling van opleidingskosten van € 254,78, vermeerderd met wettelijke rente. De eisende partij stelt dat er een onderwijsovereenkomst is gesloten en dat de gedaagde partij de opleidingskosten voor het jaar 2021/2022 verschuldigd is. De gedaagde partij wordt als consument aangemerkt, en de eisende partij stelt dat zij geen handelaar is in de zin van het Burgerlijk Wetboek, waardoor de Richtlijnen consumentenrechten en oneerlijke bedingen niet van toepassing zouden zijn.

De kantonrechter oordeelt dat de grondslag voor het betalen van lesgeld niet in een overeenkomst tussen een handelaar en een consument ligt, maar voortvloeit uit de wet. De eisende partij moet echter wel inzichtelijk maken of de gevorderde opleidingskosten als diensten in aanvulling op de onderwijsactiviteiten moeten worden aangemerkt. De kantonrechter heeft de eisende partij opgedragen om een nadere toelichting te geven over de grondslag van de vordering, en heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot deze toelichting is gegeven. De eisende partij moet bij akte op de rol de stellingen in de dagvaarding nader toelichten, anders kunnen er gevolgen aan verbonden worden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor onderwijsinstellingen om duidelijkheid te verschaffen over hun rol als verkoper en de toepassing van consumentenrechten in het kader van onderwijsovereenkomsten. De zaak illustreert ook de complexiteit van de juridische beoordeling van onderwijsovereenkomsten en de bijbehorende kosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10462942 \ CV EXPL 23-1834
Uitspraakdatum: 24 mei 2023
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Vonk, voorheen genaamd
Stichting Clusius ROC Kop, rechtsopvolgster van
Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Kop van Noord-Holland
gevestigd te Den Helder
de eisende partij
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor Vermeer Schutte & Musen B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.Het procesverloop

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 254,78, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 200,35 vanaf 7 april 2023. Daarnaast vordert zij veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.
2.2.
De eisende partij heeft gesteld dat zij met de gedaagde partij een onderwijsovereenkomst heeft gesloten. Voor het volgen van de opleiding is de gedaagde partij het wettelijk lesgeld en de opleidingskosten verschuldigd. De opleidingskosten voor het jaar 2021/2022 bedragen in totaal € 200,35 en bestaan uit de volgende onderdelen: € 36,00 voor Digit MBO 3 basismodules, € 4,00 voor kopieerpas, € 43,00 voor lesmethode Nederlands incl. licentie,
€ 4,95 voor Licentie CumLaude Learning (ELO), € 12,00 voor Licentie Engels Can DO,
€ 2,70 voor Licentie Engels LLA, € 2,70 voor Licentie Rekentoets, € 72 voor Licentie Stichting Praktijkleren (72), € 3,00 voor stagematerialen en € 20,00 voor introductieweek (20). De gedaagde partij heeft voor de opleidingskosten op 13 december 2021 een factuur ontvangen en onbetaald gelaten, aldus de eisende partij.
2.3.
De gedaagde partij is aan te merken als consument. De eisende partij stelt dat zij geen handelaar is als bedoeld in artikel 6:230g lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat de Richtlijn consumentenrechten (Richtlijn 2011/83/EU van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten) en de Richtlijn oneerlijke bedingen (Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten) daarom niet van toepassing zijn.
2.4.
Met de eisende partij is de kantonrechter van oordeel dat de grondslag voor het betalen van lesgeld niet in een overeenkomst ligt tussen een handelaar en een consument als bedoeld in artikel 6:230g lid 1 onder b BW. Deze betalingsverplichting volgt uit de wet, namelijk artikel 5 Les- en cursusgeldwet in samenhang met artikel 4 Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000. De eisende partij stelt in zoverre terecht dat de Richtlijn consumentenrechten en de Richtlijn oneerlijke bedingen daarop niet van toepassing zijn. Het lesgeld is echter geen onderdeel van de vordering in deze procedure.
2.5.
Dat ligt anders voor wat betreft de vordering tot betaling van de in rechtsoverweging 2.2. genoemde opleidingskosten. Mogelijk dienen deze vorderingen te worden aangemerkt als diensten in aanvulling op en ondergeschikt aan de onderwijsactiviteiten die de eisende partij verricht. In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 17 mei 2018 (ECLI:EU:C:2018:320) is namelijk geoordeeld dat een publiekrechtelijke onderwijsinstelling als “verkoper” in de zin van de Richtlijn Oneerlijke Bedingen handelt, wanneer zij een dienst verstrekt als aanvulling op en ondergeschikt aan haar onderwijsactiviteit.
2.6.
Als de eisende partij moet worden aangemerkt als verkoper in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen en zij algemene voorwaarden hanteert, kwalificeert zij daarmee als gebruiker in de zin van artikel 6:231 BW. Dan moet de kantonrechter ambtshalve de door de eisende partij gehanteerde algemene voorwaarden toetsen aan die Richtlijn. Ook moet de eisende partij in dat geval mogelijk worden aangemerkt als handelaar in de zin van artikel 6:230g lid 1 onder b BW. Dat zou betekenen dat (ook) moet worden getoetst of is voldaan aan de informatieplichten van titel 5 afdeling 2B van boek 6 BW. De eisende partij heeft op dat punt subsidiair al toegelicht dat zij meent dat zij voldaan heeft aan de op haar rustende informatieplichten.
2.7.
Gelet op dit arrest is het aan de eisende partij om inzichtelijk te maken of de Digit MBO 3 basismodules, de kopieerpas, de lesmethode Nederlands incl. licentie, de Licentie CumLaude Learning (ELO), de Licentie Engels Can DO, de Licentie Engels LLA, de Licentie Rekentoets, de Licentie Stichting Praktijkleren (72), de stagematerialen en de kosten voor de introductieweek al dan niet moeten worden aangemerkt als diensten in aanvulling op en ondergeschikt aan de onderwijsactiviteiten die de eisende partij verricht. De eisende partij wordt daarom in de gelegenheid gesteld om zich verder uit te laten over de grondslag van de vordering.
Nadere toelichting
2.8.
De eisende partij wordt opgedragen een nadere, onderbouwde toelichting te geven. Indien de eisende partij daaraan niet of niet volledig voldoet, zal de kantonrechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Rv de gevolgen verbinden die zij geraden acht.
2.9.
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van het geding aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
beveelt de eisende partij om bij akte op de rol van
21 juni 2023de stellingen in de dagvaarding nader toe te lichten door de inlichtingen te verstrekken zoals hiervoor is overwogen;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter