ECLI:NL:RBNHO:2023:5700

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
15.310790.20 en 22.001306.18 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen na ladingdiefstal van grote partij iPhones op Schiphol

Op 21 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de diefstal van een grote partij Apple iPhones op Schiphol. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen van 18.090 gestolen iPhones, met een geschatte waarde van ongeveer 19 miljoen USD. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 december 2020, samen met anderen, deze iPhones heeft weggenomen uit de loods van een vrachtafhandelaar. De verdachte had de lading opgehaald met valse vrachtbrieven en heeft deze naar een loods in Almere vervoerd. Tijdens de rechtszittingen op 12 mei, 15 mei en 7 juni 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie vroeg om vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en bewezenverklaring van het subsidiair feit. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte het oogmerk had op de wederrechtelijke toe-eigening van de goederen, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit van witwassen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af, gezien het tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.310790.20 (P) en 22.001306.18 (tul)
Uitspraakdatum: 21 juni 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 mei, 15 mei en 7 juni 2023 (sluiting van het onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte P] ,
geboren op [datum en plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonadres verdachte].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Funke Küpper, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op de zitting van 12 mei 2023, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 6 december 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid Apple Iphones (te weten: 18.090 stuks, vertegenwoordigende een (winkel)waarde van ongeveer 19 miljoen USD), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [transportbedrijf A] en/of [vrachtafhandelingsbedrijf] en/of Apple, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door een valse of vervalste NOA/vrachtbrief aan te bieden bij [vrachtafhandelingsbedrijf];
subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 6 december 2020 tot en met 7 december 2020, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een grote hoeveelheid Apple Iphones (te weten: 18.090 stuks, vertegenwoordigende een (winkel)waarde van ongeveer 19 miljoen USD), althans een of meer Apple Iphones,
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Op het verweer van de raadsvrouw zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primair feit
In navolging van de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen wat de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat aan de inhoud van het dossier en wat op de zitting is besproken niet het bewijs kan worden ontleend dat de verdachte het oogmerk had op de wederrechtelijke toe-eigening van de goederen.
3.3.2
Bewijsmiddelen subsidiair feit
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsoverweging subsidiair feit
Op grond van de inhoud van het dossier en wat op de zitting is besproken stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 december 2020 is tussen 4:15 uur en 6:10 uur een grote hoeveelheid Apple iPhones (18.090 stuks) weggenomen uit de loods van vrachtafhandelaar [vrachtafhandelingsbedrijf] te Schiphol. Het gaat om een partij met een geschatte retailwaarde van ongeveer 19 miljoen US dollar. Deze lading gestolen iPhones is door de verdachte opgehaald met wat achteraf valse vrachtbrieven of zogenoemde Notifications of Arrival (hierna: NOA’s) bleken te zijn. Hij heeft de lading vervolgens naar een loods in Almere gebracht, waar de lading omstreeks 7:00 uur door hem is gelost.
Op grond hiervan staat vast dat de verdachte op 6 december 2020 een lading gestolen iPhones voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de verdachte opzet - al dan niet in voorwaardelijke vorm - heeft gehad op het van misdrijf afkomstig zijn van die goederen.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte op de hoogte was of redelijkerwijs had moeten zijn van het feit dat de lading die hij heeft vervoerd en afgeleverd een partij gestolen goederen betrof. Het dossier biedt daarvoor ook diverse contra-indicaties. Zo heeft de verdachte met betrekking tot zijn wetenschap een aannemelijke verklaring afgelegd die steun vindt in verschillende onderzoeksbevindingen. Ook heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de verdachte de opdracht pas definitief heeft aangenomen nadat hij van een zekere Willem de gevraagde schriftelijke bevestiging van een bestaand transportbedrijf [transportbedrijf B] had gekregen. Vanaf dat moment kon en mocht de verdachte erop vertrouwen dat een en ander klopte en dat het om een reguliere opdracht ging, aldus de verdediging.
Over de wijze waarop de verdachte tot het vervoeren en afleveren van de partij gestolen iPhones is gekomen, heeft hij het volgende verklaard. Op 5 december 2020 is hij aan het begin van de middag op Schiphol benaderd door een persoon die zich voorstelde als Willem. De verdachte was in die tijd - via zijn bedrijf [XX] - werkzaam als vrachtwagenchauffeur op Schiphol en in het bezit van een zogeheten ACN-pas, die toegang geeft tot het beveiligde terrein van Schiphol. Willem vroeg de verdachte of hij de dag erna, zondag 6 december 2020, een rit voor hem kon rijden, waarbij er omstreeks 4:00 uur twee platen en wat pallets geladen moesten worden. De verdachte is dezelfde dag door Willem gebeld waarna de verdachte en Willem omstreeks 18:00 uur bij de broer van de verdachte thuis, [adres] in Zaandam, hebben afgesproken. Op verzoek van de verdachte heeft Willem de opdracht toen per e-mail bevestigd. Het betreft een e-mail van het bedrijf [transportbedrijf B], gevestigd in Utrecht, waarbij de afzender [betrokkene] is genaamd. De volgende ochtend rond 3:30 uur heeft de verdachte op Schiphol de NOA’s van Willem overhandigd gekregen. Willem heeft toen aangegeven dat de verdachte de lading moest lossen op een adres in Almere. Na ontvangst van de NOA’s is de verdachte de twee platen gaan laden bij [vrachtafhandelingsbedrijf] met een door hem van een bevriende collega geleende vrachtwagen met oplegger. De verdachte heeft de lading vervolgens rond 7:00 uur bij een loods in Almere gelost. Hierbij was onder andere Willem aanwezig.
De rechtbank overweegt als volgt. De verdachte is voor deze transportopdracht op straat benaderd door een persoon die zich Willem noemde. Verdere contactgegevens van deze Willem, zoals een achternaam of een telefoonnummer, heeft hij daarbij niet gekregen. Hij heeft daar kennelijk ook niet zelf naar gevraagd. Dat er vraagtekens kunnen worden gesteld bij de manier waarop deze opdracht tot hem kwam, verklaart de verdachte ook zelf. Hij heeft het in dit verband over een “onderbuikgevoel” dat hij had. Ook heeft hij tijdens de ontmoeting in de woning van zijn broer stiekem een foto van Willem gemaakt, omdat hij het zaakje niet helemaal vertrouwde en zich wilde indekken. De rechtbank kan dit niet anders duiden dan dat de verdachte er rekening mee hield dat het geen zuivere koffie, ofwel geen legale opdracht, was.
De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van de verdediging dat de verdachte na ontvangst van de e-mail met de opdrachtbevestiging erop kon en mocht vertrouwen dat het een reguliere vervoersopdracht betrof. Het feit dat de verdachte het daarin vermelde vestigingsadres van [transportbedrijf B] op internet heeft opgezocht, zegt niet veel, nu het informatie betreft die voor ieder willekeurig persoon en dus ook de opsteller van deze e-mail op het internet beschikbaar is en kan worden gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat de e-mail de al door de verdachte geplaatste vraagtekens juist alleen maar versterkt. Allereerst geldt dat deze e-mail afkomstig is van een persoon genaamd [betrokkene], die gebruik maakt van het e-mailadres [xxx]@outlook.com, terwijl die naam en dat e-mailadres op geen enkele wijze tot [transportbedrijf B] zijn te herleiden. Daarnaast valt op dat de e-mail geen gegevens bevat over de zending, zoals de hoeveelheid en het tijdstip waarop deze kan worden opgehaald, of de naam van een contactpersoon bij [transportbedrijf B]. Bij een reguliere opdracht zou men dergelijke gegevens juist in een schriftelijke opdrachtbevestiging verwachten. Bij dit alles komt dat, in tegenstelling tot wat in het e-mailbericht staat vermeld, de verdachte de NOA’s of vrachtbrieven de volgende ochtend van Willem op straat heeft gekregen en hij ook die ochtend van Willem hoorde dat het afleveradres een loods in Almere was. Tot slot is van belang dat het de verdachte bij het laden van de zending bij [vrachtafhandelingsbedrijf] opviel en bevreemdde dat de naam [transportbedrijf A] - en niet [transportbedrijf B] - op het plakband rondom beide platen stond.
Naar het oordeel van de rechtbank maken al de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, dat er een aanmerkelijke (in de zin van een reële, niet onwaarschijnlijke) kans bestond dat de door de verdachte te vervoeren lading van misdrijf afkomstige goederen betrof. Door onder de geschetste omstandigheden en mede in aanmerking nemend dat hij ruime ervaring heeft in transporten vanaf de luchthaven, de lading toch te vervoeren en af te leveren, heeft de verdachte die kans ook bewust aanvaard. Daarmee heeft de verdachte opzet - in voorwaardelijke vorm - gehad op het van misdrijf afkomstig zijn van die lading en heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen. Wettig en overtuigend kan dus worden bewezen dat de verdachte, samen met de persoon die de verdachte heeft aangeduid met de naam Willem en eventueel andere bij de loods in Almere aanwezige personen, een grote hoeveelheid iPhones voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 december 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een grote hoeveelheid Apple iPhones (te weten: 18.090 stuks, vertegenwoordigende een (winkel)waarde van ongeveer 19 miljoen USD) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de zitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
subsidiair bewezenverklaardelevert op:
medeplegen van witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde feit zou ontbreken. Het bewezen verklaarde feit is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in het geval de rechtbank tot een veroordeling en strafoplegging komt, verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij is fulltime aan het werk en heeft als gevolg van deze strafzaak een schuld. Een vrijheidsbenemende straf waarbij de verdachte weer komt vast te zitten, zal grote en mogelijk desastreuze gevolgen hebben voor zijn toekomst. Daarnaast verzoekt de raadsvrouw bij een strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de reclasseringsrapporten van 24 mei 2022 en 9 mei 2023 en ook van het strafblad van de verdachte waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een grote hoeveelheid Apple iPhones witgewassen. Hij heeft deze producten vanuit de loods van een vrachtafhandelaar op het beveiligde terrein van Schiphol naar een loods in Almere vervoerd. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien houdt het andere vormen van criminaliteit in stand. Het gaat om een omvangrijke lading (ruim 18.000 stuks) met een aanzienlijke waarde (ongeveer 19 miljoen US dollar). Het feit heeft plaatsgevonden op Schiphol waarbij voor het vervoeren van een lading een ACN-pas noodzakelijk was waarover de verdachte, destijds werkzaam als beroepschauffeur op Schiphol, de beschikking had. De rechtbank houdt ook rekening met de ondergeschikte rol die de verdachte in dit onderzoek heeft gehad, namelijk die van vervoerder van de gestolen lading.
De ernst en de omvang van het feit maken dat de rechtbank een gevangenisstraf van veertien maanden in beginsel een passende straf vindt. Dat wat de raadsvrouw heeft aangevoerd over, kort samengevat, de ingrijpende gevolgen voor de verdachte van het moeten ondergaan van een gevangenisstraf die het voorarrest overstijgt, geven de rechtbank geen aanleiding tot matiging van de straf of de keuze voor een andere strafmodaliteit. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, zoals door de officier van justitie is verzocht. Kennelijk was daarbij de achterliggende gedachte dat de verdachte nog steeds als chauffeur op Schiphol werkzaam is. Op de zitting is echter gebleken dat dit niet meer het geval is.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met ruim zes maanden is overschreden. De verdachte is op 8 december 2020 in verzekering gesteld en de rechtbank wijst pas nu vonnis. Daarom zal de rechtbank in plaats van een gevangenisstraf van veertien maanden, een gevangenisstraf van twaalf maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van deze straf zal volledig plaatsvinden binnen een penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 23 januari 2019 in de zaak met parketnummer 22-001306-18 heeft het Gerechtshof Den Haag de verdachte voor een bedreiging en een vernieling veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 13 februari 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 7 februari 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie nog geen drie maanden geëindigd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. De raadsvrouw heeft om afwijzing van de gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gevraagd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Hoewel uit de inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit niet heeft nageleefd, is de rechtbank van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen. De rechtbank stelt vast dat het gaat om een veroordeling voor andersoortige feiten en dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop sinds de pleegdatum van deze feiten (november 2017) en het eindigen van de proeftijd (begin 2019). Daarbij komt dat de verdachte bij dit vonnis wordt veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf van geruime tijd. Al die omstandigheden maken dat de rechtbank de tenuitvoerlegging van 60 uren taakstraf (met eventuele aftrek) op dit moment niet meer aangewezen vindt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 47, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 22.001306.18.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mr. P.H. Boersma en mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2023.
De voorzitter, mr. M. Hoendervoogt, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.