In deze zaak vordert een verhuurder, [eiser], betaling van een huurachterstand van € 19.900,72 van de huurder, [gedaagde]. De huurovereenkomst is op 30 januari 2017 gesloten voor een bedrijfsruimte, met een huurprijs van € 4.475,18 per maand. De huurachterstand is ontstaan doordat de huur vanaf september 2022 niet of niet volledig is betaald. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] als contractueel medehuurder hoofdelijk aansprakelijk is voor de huurachterstand, ondanks dat hij niet meer betrokken was bij de onderneming die in het gehuurde was gevestigd. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe en ontbindt de huurovereenkomst. Daarnaast wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, een contractuele boete, buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten. De kantonrechter overweegt dat de hoogte van de huurachterstand ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, en dat [gedaagde] niet is ontslagen uit zijn hoofdelijke verplichtingen. De vordering tot schadevergoeding wordt beperkt tot drie maanden huur, en de overige vorderingen worden toegewezen zoals gevorderd.