In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vorderde de man dat de vrouw zou meewerken aan de verlaging van de vraagprijs van hun gezamenlijke woning. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad, hebben op 27 februari 2020 een samenlevingsovereenkomst gesloten. De man heeft deze overeenkomst medio november 2022 opgezegd en de woning verlaten. De vrouw bewoont de woning nog en heeft een verkoopopdracht gegeven aan een makelaar. De woning is op 18 januari 2023 op Funda geplaatst voor een vraagprijs van € 795.000,-. De makelaar adviseerde in april 2023 om de vraagprijs te verlagen naar € 750.000,-, maar de vrouw weigerde dit. De man vorderde dat de voorzieningenrechter de vrouw zou veroordelen om mee te werken aan de verkoop van de woning en de verlaging van de vraagprijs. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vorderingen van de man, maar dat de vrouw niet onredelijk handelde door de vraagprijs niet te verlagen. De voorzieningenrechter wees de vordering tot verlaging van de vraagprijs toe, maar matigde de dwangsom en wees andere vorderingen van de man af. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.