ECLI:NL:RBNHO:2023:560

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
15/167155-22 en 22/000814-21 (vord tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak met ravage en diefstal van goederen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander betrokken was bij een woninginbraak in Heemskerk op 4 juli 2022. De inbraak leidde tot de diefstal van geld en diverse goederen, waaronder een sleutelbos met een autosleutel. Tijdens de inbraak werd er niet alleen gestolen, maar ook een ravage aangericht in de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, op basis van getuigenverklaringen, als medepleger van de inbraak kan worden aangemerkt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 240 dagen geëist, waarvan 131 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 100 uren. De rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen, maar heeft de bijzondere voorwaarden van de reclassering niet opgelegd, omdat de verdachte niet gemotiveerd leek om hieraan mee te werken. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de onderbouwing van de schade onvoldoende was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 131 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/167155-22 en 22/000814-21 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 3 januari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 oktober 2022 en 20 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. D.C. Smits, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.B.M. Nohl, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 juli 2022 te Heemskerk, althans in Nederland, in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, geld en/of goederen (waaronder een sleutelbos met daaraan een autosleutel), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking waarbij verdachte en/of zijn mededader een (draai)raam (aan de voorzijde) van voornoemde woning hebben opengebroken, althans geforceerd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een alternatief scenario waarin andere personen dan de verdachte en de medeverdachte de woninginbraak hebben gepleegd, op basis van het dossier, niet kan worden uitgesloten. Er kan sprake geweest zijn van een persoonsverwisseling. De raadsvrouw heeft verschillende contra-indicaties naar voren gebracht voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde woninginbraak.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de tenlastegelegde woninginbraak. Op grond van de getuigenverklaringen en de daarop volgende aanhouding door de politie stelt de rechtbank vast dat de twee personen zoals door de getuigen beschreven, de twee aangehouden verdachten betreffen, en dat één van deze twee de verdachte is. Uit de getuigenverklaringen blijkt immers dat deze getuigen vrijwel onafgebroken zicht hebben gehad op de twee personen die zich in de woning van hun buren bevonden tot aan het moment dat de politie – enkele minuten na de melding – ter plaatse kwam en deze twee personen aanhield.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 4 juli 2022 te Heemskerk in een woning gelegen aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met een ander, geld en goederen (waaronder een sleutelbos met daaraan een autosleutel), aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehorend heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak waarbij verdachte en/of zijn mededader een (draai)raam (aan de voorzijde) van voornoemde woning hebben opengebroken.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen waarvan 131 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De officier van justitie heeft als strafverzwarende omstandigheden meegewogen dat in de woning een enorme ravage is aangericht, dat sprake is van medeplegen, dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten (recidive) en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. De officier van justitie acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend, maar is, gelet op het reclasseringsadvies, van mening dat de verdachte nog een (laatste) kans moet worden geboden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, bij bewezenverklaring, het onvoorwaardelijk gedeelte van de straf te beperken tot de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zou een (forse) voorwaardelijke straf kunnen worden opgelegd. Oplegging van een gevangenisstraf van langere duur dan het reeds ondergane voorarrest zal de stabiele basis die de verdachte heeft opgebouwd met zijn gezin, zijn woning en zijn baan, doorkruisen. De raadsvrouw heeft voorts verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de omstandigheden dat bij de aanhouding van de verdachte een waarschuwingsschot is gelost, dat de bewoners tijdens de woninginbraak niet thuis waren en dat de gestolen goederen weer zijn teruggegeven. De raadsvrouw heeft verzocht om het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen en in het geval na de beraadslaging in raadkamer blijkt dat aan de verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd die korter is dan het reeds ondergane voorarrest, dat reeds eerder dan bij einduitspraak te doen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een nachtelijke woninginbraak, waarbij geld en diverse goederen zijn weggenomen. Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Door dergelijke feiten wordt niet alleen schade toegebracht aan de eigendommen van de slachtoffers, maar worden ook gevoelens van onveiligheid veroorzaakt, bij de bewoners in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen. In dit geval hebben de verdachten ook nog een ravage aangericht in de woning. Niet alleen is het hele huis overhoop gehaald, maar ook zijn er binnenshuis eieren tegen muren stuk gegooid en is er waspoeder door het hondenvoer gemengd. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen en zinloos extra leed toegevoegd aan de gedupeerden. De verdachte heeft daarnaast ook geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit in beginsel de oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 4 oktober 2022 en 15 december 2022, beide opgemaakt door [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Uit de rapporten komt naar voren dat er sprake lijkt te zijn van een hardnekkig gedragspatroon. Hoewel in het verleden meerdere toezichten zijn ingezet en verschillende pogingen zijn gedaan om behandeling of begeleiding van de grond te krijgen, heeft dit niet geleid tot een positieve gedragsverandering. De reclassering acht daarom uitgebreide diagnostiek noodzakelijk om inzicht te kunnen krijgen in het delictgedrag, een gerichte behandeling te kunnen starten en hiermee de kans op recidive te kunnen verminderen. Als positieve factoren worden aangemerkt dat de verdachte huisvesting en een dagbesteding heeft, een uitkering ontvangt en geen sprake lijkt te zijn van problematisch middelengebruik. De verdachte heeft een steunende partner en twee kinderen die een grote drijfveer voor hem vormen. Desondanks bieden deze factoren onvoldoende bescherming om delictgedrag te voorkomen. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in; het risico op onttrekking aan voorwaarden als gemiddeld tot hoog. De reclassering adviseert, bij bewezenverklaring, een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij De Waag, een locatiegebod met elektronische monitoring en het meewerken aan het vinden van dagbesteding. Het is de reclassering gebleken dat de verdachte veel weerstand heeft tegen het dragen van een enkelband. Indien de voorwaarden zoals geadviseerd door de rechtbank worden opgelegd, zal de reclassering na drie maanden toetsen of de elektronische monitoring kan worden afgerond.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van
240 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte van
131 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf van honderd uren opleggen, te vervangen door vijftig dagen hechtenis als hij die taakstraf niet of niet naar behoren verricht.
Bij het bepalen van de hoogte van de straffen heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het LOVS. In het geval van (veelvuldige) recidive geldt als uitgangspunt voor een woninginbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf tot zeven maanden. Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan in samenhang bezien met de oriëntatiepunten is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf geen recht doet aan de ernst van het feit en de justitiële voorgeschiedenis van de verdachte. Nu de rechtbank de verklaring van de verdachte ter terechtzitting zo verstaat dat hij niet (intrinsiek) gemotiveerd is om mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, ziet de rechtbank geen meerwaarde in het verbinden van bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de op te leggen straffen zal de rechtbank het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.087,26 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- schade aan het kozijn woonkamer voorzijde + draairaam + vervanging sloten in vier stuks deuren ter hoogte van € 4.048,-;
- schade aan het ontvreemde dameshorloge ter hoogte van € 950,-.
De gestelde immateriële schade bestaat uit de kosten voor het aanbrengen van een alarminstallatie in de woning ter hoogte van € 5.089,26.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, omdat deze niet eenvoudig is en behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat vrijspraak van het tenlastegelegde is bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de benadeelde partij onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat er psychische schade is ontstaan, waardoor de vordering moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan op basis van de thans beschikbare gegevens niet beoordelen of de gestelde schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. De onderbouwing en toelichting van de vordering zijn onvoldoende duidelijk wat betreft de aard en de hoogte van de vermelde kosten. Behandeling van de vordering vergt daarom meer onderzoek en dit vormt naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet in haar vordering wordt ontvangen.
De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 16 juni 2022 in de zaak met parketnummer 22/000814-21 heeft de enkelvoudige strafkamer in het gerechtshof te Den Haag de verdachte ter zake van de overtreding van artikel 9, tweede lid, WVW 1994 veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is op 4 juli 2022 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 1 juli 2022 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu de straf reeds volledig ten uitvoer is gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen.
Gelet op de door de officier van justitie ter terechtzitting aangedragen informatie dat de voorwaardelijke straf reeds volledig ten uitvoer is gelegd, zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen,met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
131 (honderdeenendertig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Vordering tenuitvoerlegging
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 22/000814-21.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mrs. M.E. Francke en M. Lolkema, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 januari 2023.
mr. Lolkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.