ECLI:NL:RBNHO:2023:5553

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
C/15/330880 / HA ZA 22-499
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor terugbetaling van financiering na omzetting van vof naar BV

In deze zaak gaat het om de terugbetaling van een financiering die ING in 2007 heeft verstrekt aan een vennootschap onder firma (vof) waarvan de gedaagde samen met zijn broer de vennoten was. ING heeft de financiering in 2017 opgezegd, waarna de gedaagde aanvoert dat hij niet hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling, omdat de onderneming in 2012 is ingebracht in een besloten vennootschap (BV). De rechtbank oordeelt dat de inbreng van de onderneming in de BV de aansprakelijkheid van de gedaagde niet heeft opgeheven. De omzettingsverklaring, die door ING is ondertekend, bevestigt dat de vof aansprakelijk blijft voor de schuld aan de bank. De rechtbank stelt vast dat de gedaagde niet is ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld van de vof aan ING. ING moet echter wel toelichten wat de hoogte van de schuld is en waarom de betalingsregeling met de gedaagde mocht worden beëindigd, omdat hierover onduidelijkheid bestaat tussen partijen. De zaak wordt verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van ING.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/330880 / HA ZA 22-499
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. D.J. Posthuma te Amsterdam,
tegen
[gedaagde/eiser],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat: mr. S.K. Tuithof te Haarlem.
Partijen zullen hierna ING en [gedaagde/eiser] genoemd worden.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de terugbetaling van de financiering die ING in 2007 heeft verstrekt aan de vof waarvan [gedaagde/eiser] samen met zijn broer de vennoten was. ING heeft de financiering in 2017 opgezegd. [gedaagde/eiser] vindt dat hij als vennoot van de vof niet hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van de financiering, omdat de onderneming van de vof in 2012 is ingebracht in een BV. ING heeft toen een omzettingsverklaring ondertekend. Vanaf dat moment bestond volgens [gedaagde/eiser] de schuld van de vof aan de bank niet meer, omdat het een schuld van de BV geworden was.
Dit verweer van [gedaagde/eiser] slaagt niet, omdat de inbreng van de onderneming van de vof in de BV niet betekent dat de aansprakelijkheid is overgegaan naar de BV. In de omzettingsverklaring is dat ook zo vastgelegd. Daarin staat dat als aan de BV een nieuw krediet wordt verstrekt, dat krediet van de BV moet worden gebruikt om de financiering van de vof af te lossen. Die aflossing is niet gebeurd. Daarom is [gedaagde/eiser] niet ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid van de schuld van de vof aan de ING.
Wel moet ING nog toelichten wat de hoogte is van de schuld en waarom zij de met [gedaagde/eiser] getroffen betalingsregeling mocht beëindigen, omdat partijen op deze onderdelen met elkaar van mening verschillen en de rechtbank deze informatie nodig heeft om hierop in een later vonnis te kunnen beslissen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2022 met producties 1 tot en met 16 van ING;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie met producties 1 tot en met 9 van [gedaagde/eiser];
  • de conclusie van antwoord in reconventie van ING;
  • het tussenvonnis van 18 januari 2023 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de door [gedaagde/eiser] in het geding gebrachte producties 10 en 11;
  • de mondelinge behandeling van 20 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door [gedaagde/eiser] pleitaantekeningen zijn overgelegd.
2.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde/eiser] heeft in januari 2005 samen met zijn broer, [A.], de vennootschap onder firma met de naam ‘Gebroeders [gedaagde/eiser]’ opgericht (hierna: de vof). Zij waren de vennoten van deze vof.
3.2.
De vof heeft op 7 mei 2007 een financiering afgesloten bij ING van € 67.500,-. De financiering bestond uit:
  • een hypothecaire geldlening van € 42.500,-;
  • een werkkapitaalkrediet van € 25.000,-. Dit werkkapitaalkrediet is op 28 november 2008 omgezet een Actief-krediet van Postbank N.V., een rechtsvoorganger van ING.
3.3.
Op 29 juni 2012 hebben de vennoten van de vof een ‘overeenkomst geruisloze omzetting’ ondertekend, waarin zij onder meer afspreken dat de vof wordt ingebracht en voortgezet door de besloten vennootschap Gebroeders [gedaagde/eiser] B.V., hierna: de BV.
3.4.
Op 12 juli 2012 hebben de vof, de BV en ING een “omzettingsverklaring” ondertekend. Daarin is de vof aangemerkt als “ondergetekende sub A”, de BV als “ondergetekende sub B” en ING als “de bank”. In de omzettingsverklaring is geregeld dat ING de bankrekeningen van de vof op naam van de BV kan stellen. Verder is daarin het volgende vermeld:
“in aanmerking nemende:
(…)
Dat de onderneming van de ondergetekende sub A wordt ingebracht in de ondergetekende sub B;
dat de bank kredietfaciliteit(en) aan de ondergetekende sub A heeft vertrekt;
dat de bank kredietfaciliteit(en) aan de ondergetekende sub B zal verstrekken onder de voorwaarde dat daarmee de kredietfaciliteit(en) van de ondergetekende sub A worden afgelost, met uitzondering van die kredietfaciliteit(en) die de bank eventueel aan de ondertekende sub A zal blijven verstrekken;
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
(…)
5. Op het moment dat de bank de kredietfaciliteit(en) aan de ondergetekende sub B verstrekt, wordt/worden met die kredietfaciliteit(en) de kredietfaciliteit(en) van de ondergetekende sub A afgelost, met uitzondering van die kredietfaciliteit(en) die de bank eventueel aan de ondergetekende sub A blijft verstrekken. (…)”
3.5.
De vof is per 14 december 2015 ontbonden.
3.6.
Op 31 januari 2017 is de BV in staat van faillissement verklaard.
3.7.
Vesting Finance heeft namens ING op 27 februari 2017 de kredietverlening aan de vof wordt beëindigd. Vesting Finance heeft daarvoor de volgende redenen genoemd:
  • Er is sprake van overstand op de bankrekening
  • Er komt geen of nauwelijks omzet binnen op de bankrekening.
  • Dee bedrijfsactiviteiten van de vof zijn per 14 december 2015 beëindigd.
  • Er is zonder toestemming van ING een wijziging opgetreden in de vennoten van de vof.
  • Er is gegronde vrees ontstaan voor onherhaalbaarheid van de vordering.
3.8.
Vesting Finance deelt in haar brief van 27 februari 2017 verder mee dat de vordering van ING op [gedaagde/eiser] € 89.149,51 bedraagt. Vesting Finance sommeert [gedaagde/eiser] dit bedrag uiterlijk op 13 maart 2017 te betalen of een betalingsvoorstel te doen.
3.9.
Op 22 mei 2017 reageert Vesting Finance (namens ING) op een brief van de adviseur van [gedaagde/eiser] (de heer [B.]) van 20 april 2017. Vesting Finance schrijft in die brief wat het standpunt van de heer [B.] was, te weten dat de vennoten van de vof niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de zakelijke vordering maar dat de BV voor terugbetaling van de vordering gehouden kan worden. Vesting Finance heeft in reactie op dit standpunt in haar brief aangevoerd dat van juridische omzetting van de kredietfaciliteiten van de vof, waarbij de BV kredietnemer is geworden, nooit sprake is geweest.
3.10.
Met ingang van 31 oktober 2017 zijn [gedaagde/eiser] en [A.] met Vesting Finance een betalingsregeling overeengekomen, die inhoudt dat zij ieder minimaal € 250,- per maand moeten betalen aan ING. Tot juli 2022 zijn [gedaagde/eiser] en [A.] deze afspraak nagekomen.
3.11.
Op 9 april 2018 is het bedrijfspand van de (ontbonden) vof verkocht voor een koopsom van € 45.263,07. De opbrengst is gebruikt om de schuld aan ING af te lossen.
3.12.
Vesting Finance wijst in een brief van 22 juli 2019 een afkoopvoorstel van [gedaagde/eiser] af en biedt aan de getroffen betalingsregeling met een termijn van maximaal drie maanden te verlengen.
3.13.
Op 18 november 2019 deelt Vesting Finance mee aan de toenmalige adviseur van [gedaagde/eiser] dat ING uit de opbrengst van de verkoop van het bedrijfspand een bedrag van
€ 41.605,46 heeft ontvangen en dat de hoogte van de uitstaande vordering een bedrag beslaat van € 52.647,98. Ook deelt Vesting Finance mee dat [gedaagde/eiser] de contractueel overeengekomen debetrente en kredietprovisie is verschuldigd.
3.14.
Bij brief van 28 juni 2021 schrijft Vesting Finance (onder meer) aan [gedaagde/eiser] dat de vordering op dat moment een bedrag beslaat van € 49.275,31.
3.15.
Op 30 mei 2022 meldt Vesting Finance aan [gedaagde/eiser] dat zij opnieuw wil beoordelen of de betalingsregeling nog bij de financiële situatie van [gedaagde/eiser] past, omdat de betalingsregeling een lange looptijd heeft. Vesting Finance vraagt [gedaagde/eiser] een vragenlijst over zijn inkomen in te vullen, zodat beslist kan worden of de huidige regeling wordt verlengd of dat een nieuwe betalingsregeling wordt getroffen.
3.16.
Op 1 juni 2022 stuurt [A.] een e-mail aan Vesting Finance met als onderwerp “
21017424 reactie op de broef de wij hebben mogen ontvangen” en met de tekst:

Geachte Heer/Mevrouw.
Hierbij stuur ik jullie onze reactie op de brief van 30-5-2022
Ik hoop dat ik genoeg heb uit gelegd
3.17.
Op 1 juli 2022 schrijven [gedaagde/eiser] en [A.] per e-mail richting Vesting Finance de volgende tekst:

Goeiedag, Tot heden hebben we geen reactie op onze brief mogen ontvangen!! Vriendelijk Groeten , [A.] en [gedaagde/eiser]”.
3.18.
Op 1 juli 2022 verzoekt Vesting Finance [gedaagde/eiser] om contact op te nemen om de inhoud van de e-mail van 1 juni 2022 te bespreken. Ook wil de ING bespreken dat zij heeft gezien dat [gedaagde/eiser] zijn woning te koop heeft staan en dat zij ervan uitgaat dat de overwaarde zal worden gebruikt om de schuld aan ING in te lossen.
3.19.
Op 20 juli 2022 schrijft Vesting Finance een brief aan [gedaagde/eiser] met de volgende inhoud:

In verband met het herzien van de beëindigde regeling en om tot algehele voldoening van de vordering van ING te komen, hebben wij niet van u vernomen, noch hebben wij de gevraagde documenten ontvangen om uw inkomens- en vermogenspositie te beoordelen.
Er zijn thans geen geldende afspraken. De regeling wordt zekerheidshalve bij deze beëindigd, danwel ontbonden.
Met betaling van de hoofdsom bent u in als sinds 2017 verzuim.
Hierbij wordt u gesommeerd om de op dit moment uitstaande hoofdsom EUR 44.296,60 binnen zeven dagen na heden te hebben voldaan op rekeningnummer (…).
3.20.
Op 21 juli 2022 heeft [gedaagde/eiser] per e-mail bezwaar gemaakt tegen het beëindigen van de betalingsregeling. Hij schrijft:

Gemoeiemiddag [volgt een naam, toevoeging rechtbank] , zoals net telefonisch besproken! Jullie geven aan in jullie brief de betaalregeling te willen beëindigen! Wij zijn het daar totaal niet mee eens! We betalen iedere maand gewoon netjes de afgesproken €250,- per persoon per maand. En jullie geven aan dat er geen antwoord op jullie vragen is gekomen. Zoals ik telefonisch vanmorgen aangaf aan dhr [volgt dezelfde naam als in de aanhef, toevoeging rechtbank] dat er geen overwaarde is en dat dat ook aan te tonen is. Daar wilde jullie wel de tijd voor geven opzich. Aangezien mijn boekenhouder op vakantie is zal er een aantal weken over heen tot we jullie de stukken toesturen. Tot die tijd zullen we gewoon ons aan de betalings afspraak houden die we al netjes 5 jaar aan jullie voldoen pp €250,0 in de maand . wij hebben op 1-6 deze brief gestuurd. Jullie mogen niet zomaar onder de betalings regeling uit!! Wij voldoen die gewoon netjes iedere maand. Over ons brief hebben wij vervolgens niks meer van gehoord.
Vriendelijk groeten , [gedaagde/eiser]
3.21.
Na daartoe op 20 juli 2022 verlof te hebben gekregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, heeft ING op 21 juli 2022 ten laste van [gedaagde/eiser] conservatoir verhaalsbeslag gelegd op de woning van [gedaagde/eiser].
3.22.
Op 26 juli 2022 stuurt Vesting Finance de volgende e-mail aan [gedaagde/eiser] in reactie op zijn e-mail van 21 juli 2022:

Uw onderstaande bericht ligt ter beantwoording voor.
Wij hebben u reeds op 30 mei jl. gevraagd (zie bijlage) om inzage te geven in uw financiële situatie, e.e.a. om nadere afspraken te kunnen maken met betrekking tot betaling van de uitstaande vordering. Dat hebt u niet gedaan.
Daarna is aan u op 1 juli jl. gevraagd (zie bijlage) om telefonisch contact met ons op te nemen, onder andere n.a.v. de ontwikkelingen rondom het pand aan het [volgt het adres van de woning van [gedaagde/eiser], toevoeging rechtbank]. Dat hebt u ook niet gedaan.
De betalingsregeling was tijdelijk, tot een herziening is het niet gekomen. De regeling is dan ook geëindigd en zekerheidshalve ontbonden. Er is thans dan ook geen sprake van een betalingsregeling. U kondigde aan betalingen van € 250,00 per maand te zullen voldoen. Die zullen wij uiteraard in mindering brengen op de vordering, maar het neemt niet weg dat wij vasthouden aan betaling van de gehele hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten.
U gaaf op 21 juli jl. telefonisch aan dat er geen sprake is van een overwaarde bij verkoping van het pand. Ik heb u gevraagd naar de onderbouwing daarvan en zie die graag tegemoet.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
ING vordert samengevat - dat [gedaagde/eiser] wordt veroordeeld tot betaling van € 44.296,60, te vermeerderen met de wettelijke rente, de buitengerechtelijke kosten, de beslagkosten en de proceskosten.
4.2.
ING legt hieraan ten grondslag dat zij op 27 februari 2017 de kredietrelatie met de vof heeft beëindigd en de vof daarom verplicht is tot terugbetaling van de volledige openstaande vordering. Op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel (WvK) is [gedaagde/eiser] als vennoot van de vof hoofdelijk aansprakelijk, aldus ING.
4.3.
[gedaagde/eiser] voert verweer met als conclusie dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[gedaagde/eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ING veroordeelt tot betaling aan [gedaagde/eiser] van € 28.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van ING in de kosten van het geding en de nakosten.
4.5.
Hieraan legt [gedaagde/eiser] ten grondslag dat hij en [A.] onverschuldigd een bedrag van € 28.500,- hebben betaald aan ING. Na de omzettingsverklaring is namelijk niet de vof, maar de (inmiddels failliete) BV de schuldenaar van ING, aldus [gedaagde/eiser]. Zonveld is bevoegd de vordering ook in te stellen en te incasseren voor [A.], op grond van een (voorwaardelijke) overeenkomst van volmacht/lastgeving.
4.6.
ING voert verweer met als conclusie dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [gedaagde/eiser] aansprakelijk is voor de terugbetaling van de financiering (inclusief eventuele rente) die ING in 2007 heeft verstrekt aan de vof van [gedaagde/eiser].
5.2.
[gedaagde/eiser] heeft niet ontkend dat hij als vennoot hoofdelijk aansprakelijk is voor de eventuele schulden van de (inmiddels ontbonden) vof. Dat staat dus vast.
5.3.
[gedaagde/eiser] heeft tegen de vordering van ING de volgende vier verweren gevoerd:
Door de omzettingsverklaring is niet meer de vof, maar de BV de schuldenaar;
ING heeft onvoldoende onderbouwd dat de financiering door ING kan worden opgeëist;
ING heeft de hoogte van de schuld onvoldoende onderbouwd;
Er geldt een betalingsregeling, die ING niet mocht beëindigen.
De rechtbank zal deze verweren hieronder bespreken.
Verweer 1: omzettingsverklaring
5.4.
[gedaagde/eiser] stelt dat in de omzettingsverklaring is geregeld dat de onderneming van de vof is ingebracht in de BV. De omzettingsverklaring is door ING ondertekend op 12 juli 2017. Daarom rust er volgens [gedaagde/eiser] vanaf die datum geen betalingsverplichting meer op de vof, maar op de BV. ING had dus haar vordering moeten indienen in het faillissement van de BV, aldus [gedaagde/eiser].
5.5.
De rechtbank geeft [gedaagde/eiser] op dit punt geen gelijk en licht dit als volgt toe.
5.6.
Het staat vast dat ING in 2012 wist dat de onderneming van de vof werd ingebracht in de BV. Dat is namelijk vermeld in de omzettingsverklaring, die ING op 12 juli 2012 heeft ondertekend.
5.7.
Het feit dat de onderneming van de vof is ingebracht in de BV, maakt echter nog geen einde aan de aansprakelijkheid van de vof. De schulden van de vof blijven rusten op de vof en gaan door de inbreng niet automatisch over op de BV.
5.8.
[gedaagde/eiser] had dat ook in de tekst van de omzettingsverklaring kunnen teruglezen. In artikel 5 van de omzettingsverklaring is dat namelijk uitgelegd. Daarin staat dat indien ING een (nieuw) krediet verstrekt aan de BV, daarmee de financiering van de vof moet worden afgelost. In dat geval komt er wel een einde aan de aansprakelijkheid van de vof.
5.9.
[gedaagde/eiser] heeft niet gesteld dat ING een krediet heeft uitgekeerd aan de BV en hij heeft geen beroep gedaan op een kredietovereenkomst van de BV met de ING. Ook heeft hij niet gesteld dat dit krediet van de BV vervolgens is gebruikt om de financiering van de vof af te lossen. Er is uit de in deze procedure overgelegde stukken ook niet gebleken dat de BV de schuld van de vof heeft afgelost. Daarom is de aansprakelijkheid van de vof voor de terugbetaling van de financiering niet geëindigd.
5.10.
[gedaagde/eiser] betoogt dat hij er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat met de omzettingsverklaring alles was geregeld en de financiering van de vof was overgezet naar de BV. Volgens [gedaagde/eiser] heeft ING dat vertrouwen opgewekt, doordat op de bankrekeningafschriften steeds stond vermeld ‘Gebroeders [gedaagde/eiser]’, de naam van de BV.
5.11.
Hierin gaat de rechtbank ook niet mee. De vof had dezelfde naam als de BV (beide hadden zij de naam ‘Gebroeders [gedaagde/eiser]’). Uit het gebruik van die naam kan dus niet worden afgeleid dat de BV werd bedoeld. [gedaagde/eiser] heeft op de zitting erkend dat ook voorafgaand aan de omzettingsverklaring de bankrekeningafschriften waren gericht aan ‘Gebroeders [gedaagde/eiser]’. Hierin is na de omzettingsverklaring dus niets veranderd. Het verweer van [gedaagde/eiser] slaagt daarom niet.
5.12.
De tussenconclusie is dat de vof in de omzettingsverklaring niet is ontslagen uit aansprakelijkheid voor de terugbetaling van de financiering. Dat geldt daarom ook voor [gedaagde/eiser]: ook hij is als (voormalig) vennoot niet ontslagen uit aansprakelijkheid tegenover ING.
Verweer 2: opeisbaarheid van de financiering
5.13.
[gedaagde/eiser] heeft tijdens de zitting in deze procedure aangevoerd dat ING in de brief van 27 februari 2017 de financiering van de vof heeft opgezegd, met verwijzing naar bepalingen uit de algemene voorwaarden. De tekst van die algemene voorwaarden zijn niet overgelegd in deze procedure. Volgens [gedaagde/eiser] heeft ING daarom onvoldoende onderbouwd dat de financiering van de vof terecht is beëindigd in 2017 en dat nu het volledige bedrag door ING kan worden opgeëist. [gedaagde/eiser] betwist dat.
5.14.
ING heeft aangevoerd dat [gedaagde/eiser] nooit eerder bezwaar heeft gemaakt tegen de opzegging van 27 februari 2017. [gedaagde/eiser] heeft daarom dat recht verwerkt, aldus ING.
5.15.
ING krijgt op dit punt gelijk. Uit de overgelegde brief van Vesting Finance van 22 mei 2017 blijkt dat [gedaagde/eiser] uitsluitend heeft gereageerd op de opzeggingsbrief van 27 februari 2017 met het verweer dat de BV de betalingsplichtige is. Blijkbaar heeft [gedaagde/eiser], die destijds bovendien werd bijgestaan door een adviseur ([B.]), zich toen bij de opzegging van de financiering neergelegd.
Dat wordt ook bevestigd doordat [gedaagde/eiser] vervolgens in oktober 2017 een betalingsregeling heeft getroffen om de totale schuld van de vof terug te betalen. [gedaagde/eiser] heeft daaraan bijna vijf jaar lang iedere maand uitvoering gegeven, zonder zich op het standpunt te stellen dat de financiering niet door ING kon worden opgeëist.
5.16.
Met dit handelen heeft [gedaagde/eiser] bij ING het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat hij de opzegging van de financiering accepteerde. Als [gedaagde/eiser] nu alsnog de opzegging zou kunnen aanvechten, zou ING bovendien onredelijk worden benadeeld. Dat zou betekenen dat ING nu nog moet onderbouwen waarom zij zes jaar geleden de beslissing heeft genomen de financiering van de vof te beëindigen, terwijl ING op basis van het gedrag van [gedaagde/eiser] er vanuit mocht gaan dat [gedaagde/eiser] die discussie niet zou voeren en dat zij de bewijsstukken dus niet hoefde te bewaren. Daarom kan [gedaagde/eiser] in deze procedure niet meer met succes de opzegging van de financiering aanvechten. Er is sprake van rechtsverwerking.
Verweer 3: hoogte van de schuld
5.17.
[gedaagde/eiser] vindt dat ING de hoogte van de schuld onvoldoende heeft onderbouwd. De hypothecaire lening was € 42.500,- en het werkkapitaalkrediet was € 25.000,-, dus in totaal was de financiering € 67.500,-. [gedaagde/eiser] betwist dat sprake is geweest van een overstand. In totaal hebben [gedaagde/eiser] en [A.] al € 28.500,- betaald aan ING, plus de opbrengst van het bedrijfspand van € 45.263,07, is samen € 73.763,07‬. [gedaagde/eiser] stelt daarom dat de totale schuld van de vof al is afgelost. De vordering van ING van € 44.296,60 is dus onvoldoende onderbouwd, volgens [gedaagde/eiser]. ING heeft volgens [gedaagde/eiser] bovendien nooit inzichtelijk gemaakt hoe de schuld is opgebouwd.
5.18.
De rechtbank overweegt het volgende. In de brief van 27 februari 2017 is vermeld dat de schuld van de vof op dat moment € 89.149,51 was. Ook is in die brief uitdrukkelijk vermeld dat sprake was van een overstand op de bankrekening van de vof (met vermelding van het bankrekeningnummer). In de brief is op pagina 2 ook vermeld wat de creditstand van die bankrekening (en de andere bankrekeningen) precies was.
5.19.
Pas voor het eerst tijdens de zitting in deze procedure heeft [gedaagde/eiser] de overstand ontkend, bovendien zonder dat verder toe te lichten. Dat is te laat. De rechtbank verwijst naar wat hierover al is overwogen in alinea’s 5.15 en 5.16 van dit vonnis.
Dit betekent dat de rechtbank er van uit gaat dat de schuld van de vof op 27 februari 2017 € 89.149,51 was.
5.20.
De rechtbank is het wel met [gedaagde/eiser] eens dat ING tot nu toe onvoldoende heeft toegelicht hoe de vordering van € 44.296,60 is opgebouwd, gelet op de bedragen die al door [gedaagde/eiser] en [A.] zijn betaald. In de verschillende brieven van ING (Vesting Finance) en ook in de dagvaarding is wel steeds de hoogte van de schuld genoemd, maar niet hoe die schuld is berekend. Ter zitting heeft ING gesteld dat deels sprake is van contractuele rente, deels van wettelijke handelsrente en deels wettelijke rente, maar dit onvoldoende geconcretiseerd.
5.21.
Omdat [gedaagde/eiser] dit verweer niet in de conclusie van antwoord heeft gevoerd, maar pas ter zitting ter sprake heeft gebracht, krijgt ING gelegenheid om de omvang van de schuld toe te lichten en te onderbouwen. Hierbij mag ING uitgaan van de hoogte van de schuld op 27 februari 2017 van € 89.149,51.
5.22.
Ter zitting heeft ING erkend dat er vanuit kan worden gegaan dat de hypothecaire lening volledig is terugbetaald met de verkoopopbrengst van het bedrijfspand in april 2018. In haar berekening moet ING daarvan dus ook uitgaan.
5.23.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol voor akte aan de zijde van ING. [gedaagde/eiser] mag daarop vervolgens reageren.
Verweer 4: betalingsregeling
5.24.
Het staat tussen partijen vast dat sinds oktober 2017 tot juli 2022 een betalingsregeling van kracht was van € 250,- per maand en dat [gedaagde/eiser] en [A.] daar iedere maand op tijd aan hebben voldaan. Ter zitting heeft [gedaagde/eiser] het verweer gevoerd dat de vordering van ING niet opeisbaar is, omdat de betalingsregeling van kracht is en niet mocht worden beëindigd.
5.25.
ING stelt zich primair op het standpunt dat dit verweer te laat is, omdat [gedaagde/eiser] dit verweer niet bij conclusie van antwoord heeft gevoerd. Hierin volgt de rechtbank ING niet. Hieronder zal worden toegelicht dat ING in de gelegenheid wordt gesteld bij akte haar standpunt toe te lichten, zodat zij niet is geschaad in haar mogelijkheden op het verweer van [gedaagde/eiser] te reageren. De rechtbank vindt daarom het verweer ter zitting toelaatbaar. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat het verweer wel al door [gedaagde/eiser] was gevoerd voorafgaand aan de procedure, onder meer in zijn e-mail van 21 juli 2022, die als productie in het geding is gebracht.
5.26.
ING heeft aangevoerd dat sprake was van een tijdelijke betalingsregeling, die periodiek kon worden herzien. Die betalingsregeling is volgens ING geëindigd, omdat [gedaagde/eiser] aan die periodieke herziening geen medewerking heeft verleend. Volgens ING heeft [gedaagde/eiser] geweigerd om de op 30 mei 2022 toegestuurde vragenlijst over zijn inkomen in te vullen en niet onderbouwd dat zijn woning geen overwaarde heeft.
5.27.
De rechtbank overweegt dat nog onvoldoende duidelijk is geworden of ING de betalingsregeling mocht beëindigen. Dat sprake was van een tijdelijke regeling die periodiek kon worden herzien blijkt namelijk nog niet uit de stukken die tot nu toe zijn overgelegd. De betalingsregeling heeft bijna vijf jaar geduurd en in de brief van 30 mei 2022 wordt gesproken over een betalingsregeling met een lange looptijd. Bovendien is in die brief (of in andere brieven van ING) niet vermeld dat als [gedaagde/eiser] de vragenlijst niet invult, de volledige schuld in één keer wordt opgeëist.
5.28.
ING heeft tijdens de zitting aangevoerd dat al eens eerder sprake is geweest van een periodieke herziening, namelijk in februari-mei 2019. Volgens ING heeft [gedaagde/eiser] toen wel de vragenlijst ingevuld. Dit heeft ertoe geleid dat de bestaande betalingsregeling van € 250,- per maand werd voortgezet. In daarop volgende jaren is een herziening achterwege gebleven in verband met de covidpandemie, aldus ING.
[gedaagde/eiser] heeft deze gang van zaken betwist.
5.29.
De stukken over de herziening in 2019, waarop ING zich beroept, zijn nog niet in het geding gebracht. Dat geldt ook voor de reactie van [gedaagde/eiser] en [A.] van 1 juni 2022 op het informatieverzoek van ING van 30 mei 2022.
ING zal daarom in de gelegenheid worden gesteld haar standpunt nader toe te lichten, onder meer door de correspondentie uit de periode van februari 2019 (de gestelde eerdere herziening van de betalingsregeling) tot en met juli 2022 (de beëindiging van de betalingsregeling) in het geding te brengen.
5.30.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor een akte aan de zijde ING, waarna [gedaagde/eiser] gelegenheid krijgt daarop te reageren.
5.31.
Iedere verdere beslissing in conventie wordt aangehouden.
in reconventie
5.32.
Aan de vordering in reconventie heeft [gedaagde/eiser] ten grondslag gelegd dat niet de vof, maar de BV aansprakelijk is voor terugbetaling van de financiering. Het oordeel van de rechtbank in alinea’s 5.4 tot en met 5.12 van dit vonnis, betekent dat die grondslag niet slaagt. Daarom zal de vordering in reconventie in het eindvonnis worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van
28 juni 2023voor akte aan de zijde van ING met de in alinea’s 5.24 en 5.31 bedoelde inhoud, en bepaalt dat [gedaagde/eiser] op de rolzitting van
26 juli 2023gelegenheid krijgt daarop bij antwoordakte te reageren;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
6.3.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1538