ECLI:NL:RBNHO:2023:5477

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
10090472 \ CV EXPL 22-5453
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot restitutie van vliegtickets na annulering van vluchten door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. B.D. van Tuil, een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Emirates, vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer, wegens de annulering van hun geboekte vluchten. De passagiers hadden een vlucht geboekt van Amsterdam via Dubai naar Manilla en terug, maar de vluchten zijn geannuleerd. De passagiers vorderen restitutie van hun vliegtickets, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwist de vordering en stelt dat er geen sprake is van een annulering in de zin van de Verordening.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft vervolgens de toepasselijkheid van de Verordening beoordeeld. De rechter concludeert dat de Verordening niet van toepassing is op de terugvluchten van de passagiers, omdat de vervoerder geen communautaire luchtvaartmaatschappij is. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de passagiers niet voldoende hebben aangetoond dat de annulering door de vervoerder heeft plaatsgevonden. De vordering van de passagiers wordt afgewezen, en de proceskosten worden aan hen opgelegd.

De beslissing van de kantonrechter is dat de vordering wordt afgewezen en dat de passagiers de proceskosten moeten vergoeden, vastgesteld op € 398,00, met een mogelijke toevoeging van nakosten. Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10090472 \ CV EXPL 22-5453
Uitspraakdatum: 31 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. B.D. van Tuil (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Emirates
gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 6 september 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben via D-Reizen een vlucht geboekt op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) naar Manilla (Filipijnen) op 9 oktober 2020 en op 10 oktober 2020 en weer terug naar Amsterdam-Schiphol Airport op 5 november 2020 en 6 november 2020.
2.2.
De vluchten zijn geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben restitutie van hun vliegtickets van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.537,76, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 oktober 2020, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 2.799,10 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten gehouden is tot restitutie van de vliegtickets binnen zeven dagen na annulering van de vluchten conform artikel 5 lid 1 sub a in samenhang met artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
Terugvluchten van de passagiers
4.2.
De kantonrechter moet eerst beoordelen in hoeverre de Verordening van toepassing is. De Verordening is in ieder geval niet van toepassing op de terugvluchten van de passagiers. Artikel 3 van de Verordening bepaalt de werkingssfeer van de Verordening. In artikel 3 lid 1 sub b staat dat de Verordening in beginsel van toepassing is op passagiers die vertrekken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven, zoals in deze zaak de Filipijnen, naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat, zoals in deze zaak Amsterdam-Schiphol Airport. Voorwaarde bij een dergelijke vlucht is blijkens artikel 3 lid 1 sub b echter wel dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht in kwestie uitvoert, een communautaire luchtvaartmaatschappij is. De vervoerder is echter geen communautaire luchtvaartmaatschappij als bedoeld in artikel 2 sub c van de Verordening. De vervoerder is immers gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten en dus niet in een lidstaat. De conclusie is dat de Verordening niet van toepassing is op de terugvlucht.
Heenvluchten van de passagiers
4.3.
De vervoerder voert aan dat de vordering moet worden afgewezen, omdat geen sprake is van een annulering in de zin van de Verordening.
4.4.
Artikel 3 lid 2 van de Verordening bepaalt dat voor toepassing van de Verordening vereist is dat de passagiers over een bevestigde boeking beschikken. Het is aan de passagiers om te stellen en te bewijzen dat zij over een bevestigde boeking beschikken; zij beroepen zich immers op het rechtsgevolg van die stelling, te weten restitutie van de vliegtickets op grond van de Verordening (zie hiervoor onder meer het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:2273). De vervoerder heeft aangevoerd dat de passagiers hun stelling, inhoudende dat de vervoerder de vluchten heeft geannuleerd, niet hebben onderbouwd. Het is volgens de vervoerder goed mogelijk dat de passagiers zelf hebben besloten af te zien van de reis vanwege de COVID-19 pandemie. Hierbij heeft de vervoerder toegelicht dat Airtrade (de dienstverlener van de passagiers) de vluchten heeft geannuleerd, hetgeen volgens de vervoerder heeft te gelden als een ontbinding van de vervoersovereenkomst. Dit hebben de passagiers niet, althans onvoldoende, weersproken. Ze hebben ook het betoog van de vervoerder dat zij in de periode april 2020 tot oktober 2021 vele vluchten tussen Amsterdam en Dubai heeft uitgevoerd niet weersproken. De passagiers hebben evenmin iets aangevoerd waaruit blijkt dat de vervoerder als eerste de vluchten heeft geannuleerd. De passagiers hebben bij repliek een overzicht van vluchten overgelegd. Dit overzicht zegt echter niets over de onderhavige vluchten. De bron van dit overzicht is bovendien onbekend. Daar komt bij dat de onderhavige vluchten gepland stonden in oktober 2020 en het voornoemde document vermeldt niets over vluchten die in oktober 2020 (al dan niet) zouden zijn uitgevoerd. Het had, gelet op de betwisting door de vervoerder, op de weg van de passagiers gelegen om hun stellingen nader te onderbouwen. De passagiers hebben dit nagelaten, zodat niet is komen vast te staan dat sprake is van een annulering in de zin van de Verordening. De vordering van de passagiers wordt dan ook afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven geen bespreking meer.
4.5.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. De hoogte van de proceskosten wordt vastgesteld aan de hand van het staffel “Liquidatietarieven Kanton”. Hierbij wordt gekeken naar de hoofdsom (€ 1.537,76), de buitengerechtelijke kosten (de kantonrechter begrijpt, zoals ook door de vervoerder terecht is opgemerkt,
€ 279,10 in plaats van € 2.799,10) en de rente, zodat de proceskosten € 398,00 (€ 199,00 x 2) bedragen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 398,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter