ECLI:NL:RBNHO:2023:5455

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
15.261093.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van een groot bedrag aan euro's met verbeurdverklaring

Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 oktober 2020 te Schipholgemeente Haarlemmermeer een geldbedrag van ongeveer 98.200 euro voorhanden had. De verdachte werd beschuldigd van witwassen, omdat hij wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zitting op 1 juni 2023 heeft de officier van justitie, mr. M.W. van der Most, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. Glismeijer, pleitte voor vrijspraak, stellende dat het geld een legale herkomst had.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs en de verklaringen van de verdachte, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het vermoeden gerechtvaardigd was dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte had geen verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van het geld, wat leidde tot de bewezenverklaring van het witwassen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag van 98.200 euro verbeurd. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat invloed had op de opgelegde straf. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact ervan op de legale economie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.261093.20 (P)
Uitspraakdatum: 15 juni 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 juni 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats],
wonende op adres [adres]).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.W. van der Most en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.M.C. Glismeijer, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2020, te Schiphol
,gemeente Haarlemmermeer (van) een geldbedrag van ongeveer 98.200 euro, althans een of meer voorwerpen
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, nu het aangetroffen geldbedrag een legale herkomst heeft.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, nu het voorhanden hebben van het geldbedrag niet gekwalificeerd kan worden als witwassen ex artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 16 oktober 2020 arriveert de verdachte vanuit Stockholm op Schiphol op doorreis naar Malaga. Bij een controle wordt bij de verdachte in zijn kleding een groot bedrag aan contanten aangetroffen ter waarde van € 98.200,00 in coupures van € 200,00 en € 500,00.
De verdachte heeft tegenover de Marechaussee verklaard dat hij in 2009 of 2010 een appartement met 115.000 Zweedse kronen winst heeft verkocht. De overwaarde heeft hij vervolgens opgenomen van zijn bankrekening in Zweedse Kronen. Dit contante bedrag heeft hij meerdere jaren verborgen gehouden voor de fiscus en zijn ex-partner. Omdat hij voornemens was om het aangetroffen geldbedrag te investeren in onroerend goed in Malaga heeft hij de Zweedse kronen omgewisseld naar euro’s. Ter ondersteuning van zijn verklaring heeft de verdachte bescheiden van de verkoop van zijn appartement overgelegd. De verdachte wil geen verklaring geven over waar en wanneer hij de Zweedse kronen heeft ingewisseld voor euro’s.
Op grond van het vorenstaande en gezien de feiten van algemene bekendheid ten aanzien van witwassen, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het voorwerp in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is. Er is immers sprake van fysiek vervoer van een zeer groot contant geldbedrag, in coupures van 200 en 500 euro, zonder dat daarvoor in eerste opzicht een noodzaak is gebleken. Dit vermoeden betekent, op grond van vaste jurisprudentie, dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het contante geld niet van een misdrijf afkomstig is.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte, ondanks dat hem dit meerdere keren, ook door de rechtbank, is gevraagd, geen verklaring heeft willen geven over de wijze waarop hij aan de eurobiljetten van 200 en 500 is gekomen. Hij heeft weliswaar stukken overgelegd waaruit afgeleid zou kunnen worden dat zijn appartement is 2009 is verkocht met winst, maar dit verklaart niet hoe hij aan het tenlastegelegde contante bedrag in euro’s is gekomen. Dat klemt temeer omdat (legale) wisselkantoren in het algemeen geen biljetten van 200 en 500 euro verstrekken. Indien de verdachte de Zweedse kronen uit de overwaarde van zijn huis inderdaad heeft omgewisseld naar de aangetroffen eurobiljetten, mag van de verdachte een concrete en min of meer verifieerbare verklaring verlangd worden over waar, hoe en wanneer hij het geldbedrag aan Zweedse kronen heeft ingewisseld voor euro’s, zodat het openbaar ministerie nader onderzoek naar de herkomst had kunnen verrichten.
Nu de verdachte geen verklaring over de herkomst van de eurobiljetten heeft willen afleggen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aan de hand waarvan het openbaar ministerie een nader onderzoek had moeten instellen.
Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 16 oktober 2020, te Schiphol
,gemeente Haarlemmermeer een geldbedrag van 98.200 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit:

Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, nu het voorhanden hebben van het geldbedrag niet gekwalificeerd kan worden als witwassen ex artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, omdat op basis van het dossier aannemelijk is dat het geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf en er dus wel degelijk een gronddelict is. .
De rechtbank verwerpt dit verweer. De verdachte wordt in het dossier weliswaar in verband gebracht met een persoon die zich bezighoudt met witwassen en het smokkelen van cocaïne, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van een concreet gronddelict zou zijn in de zin van een eigen misdrijf, waarmee het aangetroffen geldbedrag in verband te brengen zou zijn. De verdachte heeft verder ook op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat het geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig zou zijn, nu hij hier geen verklaring over heeft afgelegd.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is d strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank in overweging gegeven af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) voor fraude. De officier van justitie heeft aanvankelijk de verdachte een transactievoorstel gedaan, dat de verdachte niet heeft geaccepteerd. Volgens de raadsvrouw zijn er geen redenen om een straf op te leggen die het transactieaanbod zo ver overstijgt als door de officier van justitie is geëist.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met overschrijding van de redelijke termijn met acht maanden, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van een bedrag van € 98.200,-. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en heeft een ontwrichtende werking op de samenleving. Bovendien heeft het in omloop zijn van witgewassen geldbedragen een sterk corrumperende werking en faciliteert dit veelal ander strafbaar handelen. Het plegen van criminele activiteiten wordt daardoor in stand gehouden en indirect ook bevorderd. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder terzake vermogensdelicten is veroordeeld.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 90 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan ter hoogte van 78 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Dit betekent dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk is aan de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de omvang van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met het transactieaanbod van de officier van justitie en de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn behandeld en geëindigd als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verdachte is op 16 oktober 2020 aangehouden en gehoord. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft op 1 juni 2023 plaatsgevonden en de rechtbank heeft vonnis bepaald op 15 juni 2023. Dit betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn met ruim 7 maanden is overschreden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van de verdachte passend en geboden.

7.Bijkomende straf

verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag ad 98.200,00 EUR, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, is begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 (negentig) DAGEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte van
78 (achtenzeventig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van 98.200,00 EUR.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.A. Hesselink, voorzitter,
mrs. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juni 2023.
Mr. Hesselink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.