ECLI:NL:RBNHO:2023:5425

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
9918067 \ CV EXPL 22-3359
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens annulering van een vlucht en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R.D.E. Beer, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Closed Stock Company Qatar Airways (Q.C.S.C.), wegens schadevergoeding na de annulering van hun vlucht van de Filipijnen naar Amsterdam. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor hun reis op 27 en 28 maart 2020, maar de vlucht werd geannuleerd. De passagiers hebben vervolgens vervangende vluchten geboekt en vroegen de vervoerder om vergoeding van de extra kosten. De vervoerder weigerde dit, wat leidde tot de rechtszaak.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de primaire grondslag van de vordering de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 is. De rechter concludeerde echter dat deze verordening niet van toepassing was, omdat de vervoerder geen communautaire luchtvaartmaatschappij is. De vervoerder heeft aangevoerd dat de annulering van de vlucht het gevolg was van overheidsmaatregelen in verband met COVID-19, waardoor het voor hen onmogelijk was om de vlucht uit te voeren. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet aannemelijk had gemaakt dat de passagiers zonder vertraging op hun eindbestemming hadden kunnen aankomen na de annulering.

Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat de vervoerder wel degelijk gehouden was om de passagiers een alternatieve vlucht aan te bieden, gezien de omstandigheden van het geval. De vordering van de passagiers werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de proceskosten. De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van een totaalbedrag van € 3.916,44 aan de passagiers, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9918067 \ CV EXPL 22-3359
Uitspraakdatum: 31 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2] ,pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind
[minderjarige]
allen wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.D.E. Beer
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Closed Stock Company Qatar Airways (Q.C.S.C.)
statutair gevestigd te Doha (Qatar)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.J. Croon

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 21 maart 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld en vervolgens nog een akte overlegging producties genomen. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben vervolgens nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Francisco Bangoy International Airport (Filipijnen) via Doha Airport naar Amsterdam-Schiphol Airport op 27 en 28 maart 2020.
2.2.
De vlucht van de Filipijnen naar Doha (hierna: de vlucht) is geannuleerd. De passagiers hebben vervolgens vervangende vluchten geboekt.
2.3.
De passagiers hebben de vervoerder verzocht om de extra gemaakte kosten voor de vervangende vluchten aan hen te vergoeden.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kind te voeren.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.371,94, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 maart 2021, althans vanaf de datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 dan wel € 375,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers stellen dat de vervoerder op grond van artikel 5 en/of 6 juncto artikel 8 en/of 9 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) dan wel op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag) gehouden is de extra gemaakte kosten voor vervangende te vergoeden.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De primaire grondslag van de vordering is de Verordening. In artikel 3 lid 1 sub b staat dat de Verordening in beginsel van toepassing is op passagiers die vertrekken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven, zoals in deze zaak de Filipijnen, naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat, zoals in deze zaak Amsterdam Schiphol Airport. Voorwaarde bij een dergelijke vlucht is blijkens artikel 3 lid 1 sub b echter wel dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht in kwestie uitvoert, een communautaire luchtvaartmaatschappij is. De vervoerder is echter geen communautaire luchtvaartmaatschappij als bedoeld in artikel 2 sub c van de Verordening. De vervoerder is immers gevestigd in Qatar en dus niet in een lidstaat. De conclusie is dat de Verordening niet van toepassing is op de vlucht.
4.3.
De passagiers hebben hun vordering mede gebaseerd op artikel 19 van het Verdrag. Dit artikel luidt: “
De vervoerder is aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen. De vervoerder is echter niet aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging indien hij bewijst dat hij en zijn hulppersonen alle maatregelen hebben genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, of dat het onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen”.
4.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat aan de voorwaarden van artikel 19 van het Verdrag niet is voldaan. Van vertraging is volgens de vervoerder in het onderhavige geen sprake geweest. De vlucht is immers geannuleerd.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. De vervoerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de passagiers na de annulering van de vlucht alsnog zonder vertraging op de eindbestemming hadden kunnen aankomen. Het moet er om die reden voor gehouden worden dat de beslissing van de passagiers om een andere vlucht te boeken, is ontstaan uit ‘een vertraging in het luchtvervoer’. Daarbij zijn de passagiers ook daadwerkelijk met vertraging op de eindbestemming aangekomen, zodat de kantonrechter aan dit verweer voorbij gaat.
4.6.
Er dient beoordeeld te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem gevergd kon worden om de schade te vermijden, of dat het voor hem onmogelijk was om dergelijke maatregelen te nemen.
4.7.
De vervoerder heeft hiertoe aangevoerd dat het voor hem onmogelijk was om maatregelen te nemen. Op 18 maart heeft de burgemeester van Davao per direct alle nationale en internationale vluchten voor 14 dagen opgeschort in verband met het terugdringen van de verdere verspreiding van het Covid-19 virus. De vlucht kon dan ook niet worden uitgevoerd vanaf Davao en de vervoerder was genoodzaakt de vlucht te annuleren. Daarnaast hebben de passagiers geen contact opgenomen met de vervoerder. In het kader van artikel 19 van het Verdrag kan redelijkerwijs niet van de vervoerder worden gevergd dat hij eenzijdig een vlucht aanbiedt aan passagiers die geen contact opnemen, na annulering van de vlucht. Dit klemt des te meer nu de passagiers zelf een vlucht geboekt hebben die is vertrokken vanaf een vliegveld (Manilla) die zich op ruim 1450 kilometer afstand van de oorspronkelijke luchthaven bevindt, aldus nog steeds de vervoerder.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de annulering van de vlucht redelijkerwijs niet kon voorkomen. Tussen partijen is verder niet in geschil dat zij na annulering van de vlucht geen contact met elkaar hebben gehad. Volgens de vervoerder, omdat de passagiers geen contact hebben opgenomen, en volgens de passagiers, omdat de vervoerder niet bereikbaar was. De passagiers stellen verder dat de vervoerder geen vervangend vervoer heeft aangeboden en dat dit wel mogelijk was, omdat de passagiers zelf een andere vlucht van de vervoerder hebben geboekt die is vertrokken vanaf een andere luchthaven. De vervoerder betwist niet dat geen andere vlucht is aangeboden. Volgens de vervoerder kan niet van hem worden verwacht dat hij eenzijdig een vlucht aanbiedt aan passagiers die geen contact opnemen. Het is echter aan de vervoerder om bij annulering van de vlucht door de vervoerder contact op te nemen met de passagiers. Dat er geen vluchten mogelijk waren vanaf de oorspronkelijke vertrekluchthaven maakt dit niet anders. Gelet op alle omstandigheden van het geval en artikel 19 van het Verdrag is het aanbieden van een vlucht, van de vervoerder, vanaf een andere luchthaven, in de onderhavige situatie, een maatregel die redelijkerwijs van de vervoerder gevergd kon worden. Met name omdat er vanaf de oorspronkelijke luchthaven nog een aantal dagen geen luchtverkeer mogelijk was en niet van de passagiers kon worden verwacht dat zij deze situatie zouden afwachten.
4.9.
Voor zover de vervoerder zich op zijn algemene voorwaarden beroept gaat de kantonrechter hieraan voorbij aangezien de vervoerder op grond van het Verdrag, en niet op grond van contractuele bepalingen, gehouden is om tot vergoeding van de vervangende vliegtickets over te gaan.
4.10.
Uit artikel 19 van het Verdrag volgt dat de luchtvervoerder in beginsel gehouden is tot vergoeding van “schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen”. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij op 6 mei 2021 een bedrag van € 454,04 aan oorspronkelijk betaalde ticketprijzen aan de passagiers heeft gerestitueerd. De kantonrechter overweegt dat slechts sprake kan zijn van “schade” voor zover de gemaakte kosten het gerestitueerde bedrag overschrijden. De passagiers hebben hier ook rekening mee gehouden en het gerestitueerde bedrag (€ 454,04) al afgetrokken van het betaalde bedrag voor de vervangende vliegtickets (€ 3.825,98). De vervoerder heeft verder geen verweer gevoerd ten aanzien van de hoogte van het gevorderde bedrag. De vordering is dan ook toewijsbaar.
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.12.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.916,44, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.371,94 vanaf 12 maart 2021, en over € 544,50 vanaf 21 maart 2021 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 244,00;
salaris gemachtigde € 528,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 132,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter