ECLI:NL:RBNHO:2023:5418

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 7019
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over recht op kwijtscheldingswinstvrijstelling en aanslag vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. die managementactiviteiten verricht, en de inspecteur van de Belastingdienst over de rechtmatigheid van een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2016. Eiseres had een schuld aan een gelieerde onderneming, [bedrijf] B.V., die geliquideerd was per 1 mei 2016. De inspecteur had een aanslag opgelegd, waarbij eiseres een belastbaar bedrag van € 501.863 werd toegerekend, en een verzuimboete van € 2.639 werd opgelegd. Eiseres stelde dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing was, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een schuld die kwijtgescholden kon worden. De rechtbank concludeerde dat de schuld ten onrechte op de balans van eiseres was opgenomen en dat deze met toepassing van de foutenleer moest worden vrijgevallen in het oudste nog openstaande jaar, 2016. De rechtbank matigde de verzuimboete met 10% vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en de rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking had op de verzuimboete, en bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/7019

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: H.C. Jonkhoff),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 16 mei 2020 voor het jaar 2016 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 501.863, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 2.639. Ook is bij beschikking € 26.942 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2023 te Haarlem.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [naam 1] , mr. [naam 2] en mr. [naam 3]

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres, opgericht op 1 januari 1992, drijft een onderneming die zich bezig houdt met het verrichten van managementactiviteiten. Eiseres is enig aandeelhouder van [bedrijf] B.V. ( [bedrijf] ). [bedrijf] is geliquideerd per 1 mei 2016.
2. In de aangiften Vpb 2014 en 2015 van eiseres is een schuld aan [bedrijf] opgenomen van € 1.374.485. In de aangifte Vpb 2014 van [bedrijf] is een vordering op eiseres opgenomen van € 1.372.524. In de aangiften Vpb 2015 en 2016 van [bedrijf] is geen vordering op eiseres meer opgenomen.
3. Eiseres is door verweerder uitgenodigd, herinnerd en aangemaand voor het doen van de aangifte Vpb 2016. De door verweerder (in de aanmaning) gegeven uiterlijke datum is 23 maart 2018.
4. Eiseres heeft op 24 mei 2018 (alsnog) aangifte Vpb 2016 gedaan naar een belastbaar bedrag van -/- € 261.035. De aangegeven belastbare winst is door eiseres als volgt berekend:
Saldo fiscale winstberekening € 745.984
Vrijgestelde kwijtscheldingswinst € 967.249
Aftrekbare kosten € 5.338
Liquidatieverlies
€ 45.378 -/-
Aangegeven fiscale winst -/- € 261.305
5. Over de ingediende aangifte Vpb 2016 van eiseres heeft verweerder meerdere vragenbrieven aan (de gemachtigde van) eiseres gestuurd. Hierop is niet gereageerd, waarna verweerder op 14 april 2020 eiseres heeft geïnformeerd over zijn voornemen om, in afwijking van de aangifte, de aanslag Vpb 2016 als volgt op te leggen:
Aangegeven fiscale winst -/- € 261.305
Correctie Kwijtscheldingswinst
€ 967.249 +
Gecorrigeerde belastbare winst € 705.944
Compensabele verliezen
€ 204.081 -/-
Gecorrigeerd belastbaar bedrag € 501.863
6. Conform zijn voornemen heeft verweerder op 16 mei 2020 de aanslag Vpb 2016 aan eiseres opgelegd. Ook heeft verweerder bij beschikking een verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.
7. Eiseres heeft hiertegen (pro forma) bezwaar gemaakt. Na herhaalde verzoeken van verweerder om het bezwaarschrift te motiveren, heeft verweerder op 8 maart 2021 een herziene aangifte Vpb 2016 van de eiseres ontvangen, ingediend door zijn adviseur de heer [naam 4] . In de herziene aangifte is geen kwijtscheldingswinst aangegeven en is ook geen beroep op de kwijtscheldingswinstvrijstelling gedaan.
8. Naar aanleiding van de ingediende herziene aangifte heeft verweerder eiseres, onder andere, verzocht om aanvullende informatie over de kwijtscheldingswinst. De heer [naam 4] heeft, voor zover van belang, als volgt gereageerd:

Kwijtscheldingswinst:
In de oorspronkelijke ingediende aangifte was een kwijtscheldingswinst van € 967.249 opgenomen. Nu is gebleken dat er geen schriftelijke stukken aanwezig zijn van deze kwijtschelding is deze kwijtscheldingswinst in de nieuw ingediende aangifte van 8 maart gecorrigeerd.”

Geschil9. In geschil is of verweerder bij het opleggen van de aanslag terecht de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet in aanmerking heeft genomen. Daarbij is de vraag of sprake was van een schuld van eiseres aan [bedrijf] en, indien dat het geval is, of [bedrijf] de schuld heeft kwijtgescholden.

10. Eiseres heeft gesteld dat ten onrechte € 967.249 als belastbare winst in aanmerking is genomen. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat [bedrijf] verwikkeld was geraakt in een 12 jaar durend geschil, waarbij uiteindelijk een schikking is bereikt en [bedrijf] een schadevergoeding heeft ontvangen. Om de procedure van [bedrijf] te kunnen financieren zijn door eiseres leningen met externen overeengekomen en is [bedrijf] in die jaren de management fee aan eiseres schuldig gebleven. Volgens eiseres is, in tegenstelling tot wat in de jaarstukken is opgenomen, de van [bedrijf] ontvangen schadevergoeding door eiseres aangewend om de leningen af te lossen en de achterstallige management fee mee te verrekenen. Dat dit niet (correct) in de (voorafgaande) jaarrekeningen en aangiften is geadministreerd is eiseres niet bekend, maar volgens eiseres dient verweerder hier wel rekening mee te houden voor de aanslag Vpb 2016.
11. Volgens verweerder heeft eiseres geen recht op de toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling, aangezien eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een schuld van eiseres aan [bedrijf] . Hierdoor is ten onrechte een schuld op de balans van eiseres opgenomen die hersteld moet worden met toepassing van de foutenleer, wat resulteert in het vrijvallen van deze schuld. Ook wanneer wel sprake zou zijn van een schuld, is deze volgens verweerder terecht tot de belastbare winst van eiseres gerekend, omdat [bedrijf] in 2016 is geliquideerd en vanaf dat moment niet langer sprake kan zijn van een schuldpositie tussen eiseres en [bedrijf] . Ook kan hierop niet de kwijtscheldingswinstvrijstelling worden toegepast, omdat eiseres geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat [bedrijf] de schuld heeft kwijtgescholden.
Wanneer de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is van een schuld en dat daarop de kwijtscheldingswinstvrijstelling kan worden toegepast dan doet verweerder een beroep op interne compensatie, omdat de in aftrek gebrachte bedrijfskosten en het liquidatieverlies niet aannemelijk zijn gemaakt.
12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
13. Artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) stelt de winst vrij die wordt verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers, voor zover deze voordelen de som van het verlies dat overigens mocht zijn geleden en de te verrekenen verliezen uit het verleden overtreffen (de kwijtscheldingswinstvrijstelling). De kwijtscheldingswinstvrijstelling geldt ook in de vennootschapsbelasting (artikel 8, eerste lid, van de Wet Vpb).
14. Dat sprake is van winst waarop de kwijtscheldingswinst van toepassing is, dient door eiseres aannemelijk gemaakt te worden. Dat heeft eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, niet gedaan. Wil sprake zijn van kwijtschelding – waarop de vrijstelling van toepassing is – dan dient allereerst aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een schuld van eiseres aan [bedrijf] . Immers, wanneer niet van een schuld tussen eiseres en [bedrijf] gesproken kan worden, kan [bedrijf] ook ‘niets’ kwijtschelden. Dat eiseres een schuld aan [bedrijf] heeft is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. Eiseres heeft zowel in haar beroepschrift als ter zitting onvoldoende toegelicht op welke grond zij enig bedrag aan [bedrijf] schuldig is, en zij heeft ook geen enkel stuk ter onderbouwing van het bestaan van deze schuld kunnen overleggen. Nu eiseres de schuld niet aannemelijk heeft kunnen maken is deze naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op de balans van eiseres opgenomen, en dient deze met toepassing van de foutenleer vrij te vallen in het oudste nog openstaande jaar, in dit geval 2016. Nog afgezien hiervan merkt de rechtbank nog op dat het bedrag van € 967.249 in elk geval als belastbare winst in 2016 in aanmerking dient te worden genomen nu eiseres niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat bij gelegenheid van de liquidatie van [bedrijf] in 2016 dit bedrag door haar is betaald dan wel deze schuld nadien nog op enigerlei wijze is blijven bestaan.
Verzuimboete
15. Tussen partijen is de verzuimboete van € 2.639 niet in geschil. Wel heeft de rechtbank ambtshalve geconstateerd dat de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg van in beginsel twee jaar met afgerond 11 maanden is overschreden, nu de boete op 16 mei 2020 is aangekondigd. Daarom zal de rechtbank het bedrag van de boete met 10% matigen tot € 2.375 (vgl. Hof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298).
Belastingrente
16. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet gelet op de uitkomst van de procedure geen aanleiding om van de beschikking belastingrente af te wijken.
17. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Omdat de matiging van de verzuimboete ambtshalve heeft plaatsgevonden, krijgt eiseres ook het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op de verzuimboete;
- vermindert de verzuimboete tot € 2.375, en
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, voorzitter, en mr. G.H. de Soeten en mr. P.A. Spijker, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).