ECLI:NL:RBNHO:2023:5403

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
10057626 CV 22-4885
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing dwalingsnadeel in arbeidsrechtelijke zaak

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Jacks Transport en Logistiek B.V. en [gedaagde]. Jacks vorderde een verklaring voor recht dat er sprake was van dwaling bij de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, die was gesloten na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde]. Jacks stelde dat [gedaagde] in strijd met de cao nevenwerkzaamheden had verricht voor Dutchline Transport voordat zijn dienstverband bij Jacks eindigde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Jacks niet voldoende bewijs heeft geleverd dat [gedaagde] eerder dan 1 november 2021 werkzaamheden voor Dutchline heeft verricht. De verklaring van [betrokkene] van Dutchline, die door Jacks was ingediend ter onderbouwing van hun vordering, werd door [gedaagde] gemotiveerd betwist en later ingetrokken. Hierdoor kon de kantonrechter niet oordelen dat Jacks had gedwaald bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. De vorderingen van Jacks werden afgewezen, en Jacks werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 10057626 CV 22-4885
datum uitspraak: 14 juni 2023
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
Jacks Transport en Logistiek B.V.
gevestigd te Amsterdam
verzoeker
hierna te noemen: Jacks
gemachtigde: voorheen TVM rechtshulp, thans procederend in persoon
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
verwerende partij
hierna te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. N. Ugur

1.De procedure

1.1.
Jacks heeft [gedaagde] gedagvaard op 11 augustus 2022. [gedaagde] heeft een conclusie van antwoord ingediend. Op 16 mei 2023 heeft Jacks nadere producties in het geding gebracht.
1.2.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 18 januari 2023 een mondelinge behandeling gelast op 22 mei 2023. Bij e-mail van 16 mei 2023 heeft de gemachtigde van Jacks de kantonrechter bericht dat zij zich terugtrekt als gemachtigde van Jacks, dat Jacks is geadviseerd zelf ter zitting te verschijnen en is gewezen op de mogelijkheid zich ter zitting bij te laten staan door een andere gemachtigde. Op de mondelinge behandeling is verschenen [gedaagde], bijgestaan door mr. Ugur voornoemd. Namens Jacks is niemand verschenen. De griffier heeft voorafgaand aan de start van de mondelinge behandeling getracht Jacks telefonisch te bereiken, maar kreeg de melding dat het telefoonnummer wegens technische redenen niet bereikbaar was. Op de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt van hetgeen [gedaagde] ter nadere onderbouwing van zijn standpunt nog naar voren heeft gebracht.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is met ingang van 1 mei 2021 in dienst getreden bij Jacks op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [gedaagde] vervulde de functie van chauffeur gedurende 40 uren per week en tegen een nettosalaris van € 3.600,00 per maand plus 8% vakantietoeslag op basis van het bruto jaarsalaris. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: cao) van toepassing. In artikel 7 lid 6.a. van de cao, genaamd ‘Verplichtingen van de werknemer’, staat onder meer: “
Het is de werknemer niet toegestaan nevenwerkzaamheden te verrichten behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever. Onder nevenwerkzaamheden worden mede verstaan: - het bekleden van een betaalde of onbetaalde functie anders dan in dienst van de werkgever; (…)
.
2.2.
[gedaagde] heeft vanaf medio juni 2021 geen werkzaamheden meer verricht voor Jacks.
2.3.
Op 24 c.q. 30 september 2021 zijn partijen een vaststellingsovereenkomst overeengekomen waarin, voor zover van belang, het volgende staat:
“(..)EN HEBBEN DE VOLGENDE AFSPRAKEN GEMAAKT:
De arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt met wederzijds goedvinden met ingang van 1 november 2021 (de‘einddatum’).
Werkgever betaalt Werknemer in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst zoals in artikel 1 omschreven, binnen één maand na de Einddatum een vergoeding van € 714,12 bruto (de “Beëindigingsvergoeding”).
2.4.
Bij brief van 12 november 2021 heeft het Pensioenfonds Vervoer [gedaagde] welkom geheten bij het Pensioenfonds Vervoer onder verwijzing naar de indiensttreding van [gedaagde] bij Dutch-Line Transport vanaf 1 november 2021.
2.5.
In een e-mail van 22 april 2022 schrijft de voormalig gemachtigde van Jacks onder andere het volgende aan de gemachtigde van [gedaagde]:

Zeer recent is het mijn cliënt ter ore gekomen dat uw cliënt per 1 september 2021 in dienst is getreden bij Dutchline Transport. Dit terwijl uw cliënt toen nog in dienst was bij mijn cliënt en de vaststellingsovereenkomst tussen partijen pas op 30 september 2021 is getekend. Uw cliënt heeft niets vermeld over een nieuwe baan.
Sterker nog, op 16 september 2021 heb ik u expliciet gemaild over het vermoeden dat bij mijn cliënt was ontstaan dat uw cliënt toen al elders werkzaam was. Hierover gaf ik u toen aan:
Tenslotte geef ik aan dat bij cliënt zeer gegronde vermoedens bestaan dat uw cliënt elders aan het werk is. Ik wijs u er dringend op uw cliënt te wijzen op het verbod van nevenwerkzaamheden zoals is opgenomen in de toepasselijke cao (Beroepsgoederenvervoer). Tevens heeft uw cliënt in het kader van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst een informatieplicht aangaande het vermelden van (zicht op) een nieuwe baan. Mocht blijken dat uw cliënt thans elders werkzaam is, dan kan dat leiden tot arbeidsrechtelijke consequenties.
Uw reactie namens uw cliënt in uw mail van 17 september 2021 was:
Tot slot wil ik u mededelen dat cliënt geen nevenwerkzaamheden verricht. Cliënt is overigens erg benieuwd naar de zeer gegronde vermoedens van uw cliënte.
Mijn cliënt mocht erop vertrouwen dat uw cliënt hier de waarheid sprak en heeft in die wetenschap een vaststellingsovereenkomst met uw cliënt gesloten onder toekenning van een transitievergoeding, alsmede een vrijstelling van werk en doorbetaling van het loon. (..) Als mijn cliënt had geweten dat uw cliënt elders al aan het werk was, had zij nimmer deze overeenkomst onder die voorwaarden met uw cliënt afgesloten. Vastgesteld kan worden dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en/of bedrog.
In vervolg daarop vordert mijn cliënt per direct het betaalde loon over de maanden september 2021 en oktober 2021 terug alsmede de betaalde transitievergoeding. Indien deze bedragen binnennu en 14 dagenop het bankrekeningnummer van mijn cliënt is bijgeschreven, behoud ik mij namens cliënt het recht voor uw cliënt hiervoor in rechte te betrekken en eventuele kosten op hem te verhalen. Ik kan in dit kader aangeven dat mijn cliënt contact heeft gehad met Dutchline Transport en deze werkgever bereid is hierover schriftelijk en zo nodig mondeling te verklaren. (..)
2.6.
Bij e-mail van dezelfde dag heeft de gemachtigde van Jacks als volgt gereageerd op de inhoud van de onder 2.5 opgenomen e-mail:

(..) Cliënt is per 1 november 2021 in dienst getreden bij Dutchline Transport en niet eerder. Dit kan cliënt ook bewijzen, echter zie ik geen reden om die stukken met u te delen. Dit in verband met de privacy van cliënt en DutchLine. (..)
2.7.
In een e-mail van 28 april 2022 heeft [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) van Dutchline Transport (hierna: Dutchline) aan de voormalig gemachtigde van Jacks onder meer geschreven:

Naar aanleiding van ons telefoongesprek, kan ik je hierbij bevestigen dat de heer [gedaagde], bij ons is komen werken medio september 2021. Wegens een juridisch geschil met de toenmalige werkgever genaamd Jacks Transport, kon de heer [gedaagde] nog geen contract ondertekenen bij ons. Ondertussen is hij wel voor ons acquisitie gaan uitvoeren. Mede door deze werkzaamheden van dhr. [gedaagde] hebben wij 2 nieuwe opdrachten binnen gehaald in de maand Oktober (September zijn er gesprekken gevoerd met deze nieuwe klanten). De heer [gedaagde] is ook gewoon uitbetaald voor zijn werkzaamheden. (..) Verder hebben wij geen kennis genomen of er sprake was van een concurrentiebeding, hij heeft voor zijn werkzaamheden in September en Oktober gewoon betaald gekregen.”
2.8.
In een e-mail van 22 september 2022 heeft [betrokkene] het volgende bericht aan de gemachtigde van [gedaagde] gestuurd:
“(..) Met betrekking tot de mail die destijds was gestuurd inzake dhr. [gedaagde], kan ik u mededelen dat dit was verstuurd op het moment van overvloed van emotionele gevoelens.
Het heeft nu totaal geen belang meer en kunt u die mail als niet verstuurd beschouwen. (..)

3.De vordering en het verweer

3.1.
Jacks vordert, samengevat, een verklaring voor recht dat er sprake is van dwaling bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst en dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot (terug)betaling van een bedrag van € 7.200,00 netto aan loon over de maanden september en oktober 2021 verhoogd met de wettelijke rente, een bedrag van € 714,12 bruto inzake de transitievergoeding verhoogd met de wettelijke rente en een bedrag van € 548,13 aan buitengerechtelijke kosten, en onder veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten van de procedure.
3.2.
Jacks legt aan dit verzoek het volgende ten grondslag. Jacks heeft gedwaald bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Jacks is er in april 2022 achter gekomen dat [gedaagde] al vanaf 1 september 2021 werkzaamheden verrichtte voor Dutchline. Partijen waren op dat moment nog in onderhandeling over de vaststellingsovereenkomst. Als Jacks op het moment dat zij de vaststellingsovereenkomst met [gedaagde] aanging wetenschap zou hebben gehad van het feit dat [gedaagde] op dat moment elders betaalde werkzaamheden verrichtte, had Jacks hem niet nog twee maanden aan salaris doorbetaald zonder dat daar enige activiteit van [gedaagde] tegenover stond. Bovendien zou Jacks in dat geval ook geen transitievergoeding aan [gedaagde] hebben betaald. Jacks wenst geen vernietiging van de vaststellingsovereenkomst, omdat dit tot gevolg heeft dat het dienstverband tussen partijen herleeft. Jacks verzoekt daarom om op grond van artikel 6:230 lid 2 BW vast te stellen er sprake is van een dwalingsnadeel en verzoekt de nadelige gevolgen van de overeenkomst op te heffen, erin bestaande dat het ten onrechte betaalde salaris en de ten onrechte betaalde transitievergoeding door [gedaagde] worden terugbetaald.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal in het hierna volgende, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter begrijpt dat Jacks een beroep doet op dwaling, omdat zij meent dat [gedaagde] het verbod in de cao op het uitvoeren van nevenwerkzaamheden tijdens dienstverband heeft geschonden, door al vóór het einde van het dienstverband bij Jacks werkzaamheden te verrichten voor Dutchline. Daarom vordert Jacks ook dat de gevolgen van de vaststellingsovereenkomst zodanig worden gewijzigd dat het door Jacks geleden nadeel wordt opgeheven. [gedaagde] betwist dat hij eerder dan vanaf 1 november 2021 werkzaamheden is gaan verrichten voor Dutchline.
4.2.
Artikel 6:228 lid 1 sub b BW bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. Als het beroep op dwaling slaagt, kan de rechter op grond van art. 6:230 lid 2 BW op verlangen van een van de partijen, in plaats van de overeenkomst te vernietigen, de gevolgen van de overeenkomst wijzigen ter opheffing van het nadeel dat de partij lijdt die tot de vernietiging bevoegd is.
4.3.
Jacks heeft het beroep op dwaling enkel onderbouwd met een verwijzing naar de onder 2.7 opgenomen verklaring van [betrokkene] van 28 april 2022, waarin [betrokkene] verklaart dat [gedaagde] per medio september 2021 bij Dutchline is komen werken. [gedaagde] heeft (de inhoud van) deze verklaring echter gemotiveerd betwist en er daarbij op gewezen dat [betrokkene] die verklaring later weer heeft ingetrokken (2.8). [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat de (bestuurders van) de bedrijven in de onderhavige branche, waaronder Jacks en Dutchline, elkaar allemaal kennen en dat de verklaring van [betrokkene] van 28 april 2022 onder druk van Jacks is opgesteld. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde] erop gewezen dat het formele taalgebruik in de verklaring niet strookt met de gebruikelijke schrijfstijl van [betrokkene], waar normaal gesproken veel spelfouten in zitten. [gedaagde] heeft tot slot aangevoerd dat hij met de brief van het Pensioenfonds (2.4) en de gegevens op zijn chauffeurspas kan aantonen dat hij pas vanaf november 2021 bij Dutchline in dienst is getreden. Jacks heeft dat alles niet betwist.
4.4.
Gelet op het voorgaande concludeert de kantonrechter dat op basis van de door Jacks ingebrachte verklaring van [betrokkene] van 28 april 2022 niet kan worden geoordeeld dat [gedaagde] eerder dan vanaf 1 november 2021 werkzaamheden heeft verricht voor Dutchline en daarmee ook niet dat Jacks heeft gedwaald bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. Jacks heeft immers niet betwist dat [betrokkene] die verklaring later heeft ingetrokken en ook niet dat deze onder druk van Jacks tot stand is gekomen. Daarmee is de inhoud van die verklaring geheel op losse schroeven komen te staan. Gelet daarop had Jacks haar aanbod om [betrokkene] als getuige te horen nader moeten toelichten en/of de feiten en omstandigheden die aan die verklaring ten grondslag hebben gelegen moeten concretiseren. Jacks heeft dat nagelaten en daarom gaat de kantonrechter aan dat aanbod voorbij. Daarbij weegt bovendien mee dat Jacks niet heeft betwist dat uit de brief van het pensioenfonds (2.4) blijkt dat [gedaagde] pas vanaf 1 november 2021 en dus na het einde van zijn dienstverband bij Jacks in dienst is getreden bij Dutchline.
4.5.
Jacks heeft geen nadere feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd aan haar beroep op dwaling. Bij gebrek aan voldoende stellingname zal de gevorderde verklaring voor recht dat sprake is geweest van dwaling bij de totstandkoming van de overeenkomst worden afgewezen. In het verlengde daarvan ligt de vordering ter opheffing van het dwalingsnadeel eveneens voor afwijzing gereed.
de kosten
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van Jacks omdat Jacks in het ongelijk wordt gesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Jacks tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag worden begroot op € 660,00 aan salaris van de gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.