ECLI:NL:RBNHO:2023:5398

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
9485191 \ CV EXPL 21-6856
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en compensatie luchtvaartvertraging op basis van het Verdrag van Montreal en de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens vertraging van hun vlucht op 31 juli 2019. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004 en schadevergoeding voor verloren bagage op basis van het Verdrag van Montreal. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vertraging deels het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie van de vertraging. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering met betrekking tot de verloren bagage, aangezien de vervoerder gevestigd is in Duitsland en de plaats van bestemming niet in Nederland ligt. De vordering tot compensatie op grond van de Verordening werd echter toegewezen, waarbij de kantonrechter oordeelde dat de passagiers recht hadden op een bedrag van € 1.600,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan de passagiers, met de vervoerder als verliezende partij. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 26 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9485191 \ CV EXPL 21-6856
Uitspraakdatum: 26 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2. [eiser 2], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2],
allen wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 20 juli 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. Daarnaast hebben de passagiers voor de eerste roldatum een akte houdende overlegging producties overgelegd. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 31 juli 2019 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Munchen Franz Josef Strauss Airport, München (Duitsland) naar Adnan Menderes Airport, Izmir (Turkije).
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar München, met vluchtnummer LH2309 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar alternatieve vluchten en met een vertraging van 10 uur en 50 minuten aangekomen op de eindbestemming te Izmir.
2.3.
EUclaim B.V. en haar dochteronderneming “Miss Casey B.V.” hebben namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging, alsmede een vergoeding voor de schade ontstaan uit de niet afgeleverde bagage.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
Passagiers sub 1 en sub 2 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.664,50, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf woensdag 31 juli 2019, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 dan wel € 473,65 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
3.3.
De passagiers stellen daarnaast dat de vervoerder aansprakelijk is voor de schade ontstaan uit de niet afgeleverde bagage en baseren deze vordering op de Verordening (EG) nr. 889/2002 van 13 mei 2002, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2027/97 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (hierna: de Verordening 889/2002) en op het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal).

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat hier sprake is van een internationale zaak, omdat de vervoerder buiten Nederland zijn woonplaats heeft. De kantonrechter is derhalve ambtshalve gehouden te onderzoeken of de Nederlandse rechter, en meer in het bijzonder de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, bevoegd is om van de vordering van de passagiers kennis te nemen.
5.2.
De passagiers hebben de Verordening 889/2002 en het Verdrag van Montreal aan hun vordering ten grondslag gelegd. Uit artikel 1, aanhef en sub 2, van de Verordening 889/2002 volgt dat de Verordening 889/2002 "
uitvoering aan de bepalingen van het Verdrag van Montreal over het luchtvervoer van passagiers en hun bagage" geeft en uit artikel 1, aanhef en sub 4 en onder 1, van de Verordening 889/2002 volgt dat "
de aansprakelijkheid van een luchtvervoerder van de Gemeenschap met betrekking tot de passagiers en hun bagage (…) onderworpen (is) aan alle bepalingen van het Verdrag van Montreal die op die aansprakelijkheid betrekking hebben."
5.3.
De Verordening 889/2002 bevat zelf geen bevoegdheidsregels, zodat de bevoegdheid van de kantonrechter in dit geval moet worden beoordeeld op basis van het Verdrag van Montreal. Artikel 33 lid 1 van het Verdrag van Montreal luidt:
“De rechtsvordering tot schadevergoeding moet ter keuze van de eiser worden ingesteld binnen het gebied van een der staten die partij zijn bij dit verdrag, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de vervoerder, of van de hoofdzetel van diens onderneming of van de plaats waar hij een vestiging heeft, door de zorg waarvan de overeenkomst is gesloten, hetzij voor de rechter van de plaats van bestemming”.
5.4.
De kantonrechter stelt vast dat de vervoerder is gevestigd te Keulen (Duitsland). Vast staat dat Izmir de plaats van bestemming was en dat de plaats van bestemming dus evenmin in Nederland is gelegen. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder mede een vestiging heeft in Nederland en dat die vestiging zorg heeft gedragen voor de overeenkomst, noch dat de bevoegdheid uit een ander verdrag of een andere verordening voortvloeit. Bij deze stand van zaken is de Nederlandse rechter niet bevoegd om van de vordering tot het vergoeden van de schade als gevolg van de verloren bagage (ter hoogte van € 1.064,50) kennis te nemen, zodat de kantonrechter zich in zoverre onbevoegd zal verklaren.
5.5.
Ten aanzien van de vordering tot voldoening van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening stelt de kantonrechter ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van dit deel van de vordering kennis te nemen.
5.6.
De vervoerder voert aan dat de passagiers geen recht hebben op compensatie, nu de vertraging van de vlucht het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. Hij voert daartoe aan dat de luchtverkeersleiding meerdere keren een nieuw SLOT, ook wel “Calculated Take Off Time” (hierna: CTOT) genoemd, aan de vlucht heeft opgelegd. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder onder meer het vluchtrapport en de “Slot Allocation Message” (hierna: SAM) van de vlucht overgelegd. De schema-CTOT van 19:32 uur (lokale tijd) genoemd in de SAM is om 20:01 uur (lokale tijd) – dus ruim anderhalf uur voor het geplande vertrek van de vlucht – door de luchtverkeersleiding ingetrokken, waarna de vlucht heeft moeten wachten tot een nieuwe CTOT zou worden opgelegd. De vlucht heeft daadwerkelijk gebruik gemaakt van de CTOT van 20:19 uur (lokale tijd), aldus de vervoerder. Uit het vluchtrapport volgt dat de vlucht voor de duur van 47 minuten was vertraagd als gevolg van vertragingscode 81, hetgeen volgens de door de vervoerder overgelegde “Standard IATA Delay Codes” staat voor: “
AIR TRAFFIC FLOW MANAGEMENT RESTRICTIONS”. Deze vertraging komt overeen met de vertraging die is ontstaan door het intrekken van de schema-CTOT van 19:32 uur (lokale tijd) en de CTOT van 20:19 uur (lokale tijd), aldus nog steeds de vervoerder.
5.7.
De kantonrechter is ten aanzien van de opgelegde CTOT wegens vertragingscode 81 van oordeel dat de vertraging die is ontstaan door deze slotrestrictie aangemerkt kan worden als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Wanneer een vlucht een CTOT krijgt opgelegd, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij. Gesteld noch gebleken is dat de luchtverkeersleiding de CTOT wegens vertragingscode 81 heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. De vervoerder heeft gelet op het voorgaande voldoende onderbouwd dat de vertraging van de vlucht van 47 minuten is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.8.
In het vluchtrapport van de vlucht wordt vermeld dat de vlucht voor de duur van 7 minuten is vertraagd vanwege vertragingscode 93, hetgeen volgens de door de vervoerder overgelegde “Standard IATA Delay Codes” staat voor: “
AIRCRAFT ROTATION, late arrival of aircraft from another flight or previous sector”. De vervoerder doet ten aanzien van vertragingscode 93 geen beroep op buitengewone omstandigheden, zodat deze vertraging geen buitengewone omstandigheid oplevert.
5.9.
Niet in geschil is dat de vlucht met een vertraging van 53 minuten is aangekomen op de luchthaven van München. Nu de vertraging van de onderhavige vlucht deels door een buitengewone omstandigheid en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagiers hun aansluitende vlucht zouden hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. De passagiers zijn om 23:33 uur (lokale tijd) aangekomen in München. De aansluitende vlucht van de passagiers naar Izmir stond om 23:20 uur (lokale tijd) gepland te vertrekken. Zonder de buitengewone omstandigheid van 47 minuten zou de vlucht om 22:46 uur (lokale tijd) te München zijn gearriveerd. Niet in geschil is dat de minimale overstaptijd op de luchthaven van München 40 minuten bedraagt. Indien er geen buitengewone omstandigheid was opgetreden, dan zouden de passagiers evengoed hun aansluitende vlucht hebben gemist. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming niet het gevolg is geweest van de buitengewone omstandigheid. De kantonrechter komt derhalve niet toe aan de vraag of alle redelijke maatregelen zijn getroffen om de vertraging van de passagiers op de eindbestemming te beperken.
5.10.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom – voor zover deze ziet op de vordering tot compensatie tot een bedrag van € 1.600,00 – worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.11.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 290,40 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart zich ten aanzien van de vordering op grond van de Verordening 889/2002 en het Verdrag van Montreal tot een bedrag van € 1.064,50 onbevoegd om van dit deel van de vordering kennis te nemen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.890,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.600,00 vanaf 31 juli 2019, en over € 290,40 vanaf 20 juli 2021, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 398,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter