ECLI:NL:RBNHO:2023:5397

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
C/15/334713 / FA RK 22-5832
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang tussen een minderjarige en haar biologische moeder op basis van ernstige bezwaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de biologische moeder van een minderjarige, die sinds 2010 bij pleegouders woont. De biologische moeder verzocht om een omgangsregeling met de minderjarige, die zij als een gefaseerde opbouw tussen haar en haar andere kinderen wilde vaststellen. De pleegouders hebben echter verweer gevoerd tegen dit verzoek en de omgang ontzegd, stellende dat de minderjarige geen behoefte heeft aan contact met haar biologische moeder en zusjes. De rechtbank heeft de procedure op 16 mei 2023 behandeld, waarbij de minderjarige haar mening kenbaar heeft gemaakt aan de kinderrechter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige bezwaren heeft tegen omgang met haar biologische moeder, wat blijkt uit haar duidelijke en consistente weigering om contact te hebben. De rechtbank heeft ook overwogen dat de biologische moeder in het verleden onvoldoende inspanningen heeft geleverd om contact te onderhouden, wat heeft geleid tot de huidige situatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat omgang met de biologische moeder niet in het belang van de minderjarige is en heeft het verzoek van de biologische moeder afgewezen. De rechtbank heeft de moeder het recht op omgang ontzegd, met de hoop dat zij dit kan respecteren en de minderjarige de ruimte geeft om haar eigen weg te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
omgang, zorgregeling, gezag en hoofdverblijfplaats
zaak-/rekestnr.: C/15/334713 / FA RK 22-5832
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 13 juni 2023
in de zaak van:
[de biologische moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de biologische moeder,
advocaat mr. J.J.C. Engels, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
tegen
[de pleegouder 1], en
[de pleegouder 2] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
de voogden tevens pleegouders (hierna te noemen: de pleegouders),
advocaat mr. C.M.E. Schreinemacher, kantoorhoudende te Amsterdam,
--betreffende--
[de minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna ook te noemen: [de minderjarige] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de biologische moeder, ingekomen op 12 december 2022;
- het verweer, met bijlagen, van de pleegouders, ingekomen op 9 mei 2023.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 mei 2023 in aanwezigheid van partijen, de biologische moeder bijgestaan door mr. J.J.C. Engels en de pleegouders door mr. C.M.E. Schreinemacher. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad). Eveneens als informant is - op verzoek van de pleegouders – verschenen [informant] van Parlan Pleegzorg.
1.3.
[de minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, opgeroepen en heeft in een gesprek met de (kinder)rechter op 11 mei 2023 haar mening kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 juli 2014 is de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI) benoemd tot voogd over [de minderjarige] . Bij beschikking van 6 december 2018 is de GI ontslag verleend en zijn de pleegouders benoemd tot voogden over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont sinds oktober 2010 bij de pleegouders.
2.3.
De biologische moeder heeft nog drie andere kinderen, te weten: de meerderjarige [broer] en de minderjarige kinderen [zusje 1] en [zusje 2] (hierna te noemen: de zusjes). [zusje 1] en [zusje 2] wonen bij de biologische moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De biologische moeder heeft verzocht, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling met een gefaseerde opbouw tussen haar/de zusjes en [de minderjarige] vast te stellen, dan wel een zodanige regeling als de rechtbank juist acht.
3.2.
De biologische moeder heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De biologische moeder en de zusjes hebben een vurige wens om tot contactherstel met [de minderjarige] te komen. Zij missen [de minderjarige] . De biologische moeder heeft de afgelopen jaren gevochten voor omgang met [de minderjarige] , maar door onwelwillendheid en het ontbreken van een actieve houding vanuit Parlan om daaraan mee te werken en sturing aan te geven, is die omgang nooit van de grond gekomen. Volgens de moeder heeft Parlan onvoldoende oog voor het belang van de biologische moeder/de zusjes en [de minderjarige] tot contact met elkaar op grond van hun familierechtelijke betrekkingen. Er wordt van de biologische moeder een beeld geschetst waarin zij zich niet herkent. De moeder functioneert goed en de verzorging en opvoeding van haar andere twee dochters verloopt voorspoedig. Het is in het belang van alle betrokkenen dat een fysieke omgangsmoment, al is het maar één keer, wordt geprobeerd. Voor [de minderjarige] is moeilijk overzien welke negatieve gevolgen het afhouden van contact met haar moeder/de zusjes voor haar welzijn op de langere termijn kan hebben. Ook zou de biologische moeder graag zien dat duidelijk wordt waar de aanhoudende en hardnekkige weerstand van [de minderjarige] vandaan komt.

4.Het verweer

4.1.
De pleegouders hebben verzocht het verzoek van de biologische moeder af te wijzen en de omgang te ontzeggen. [de minderjarige] woont sinds 2010 bij de pleegouders en heeft daar een stabiele thuissituatie. Door de structuur en regelmaat die haar daar geboden is, heeft zij zich ontwikkeld tot een stabiele persoonlijkheid, die het zowel thuis als op school goed doet en hobby’s en vrienden heeft. [de minderjarige] voelt geen enkele familieband met haar biologische ouders en zusjes. Zij heeft geen behoefte aan contact en heeft aangekondigd zich daartegen te zullen verzetten. [de minderjarige] zit goed in haar vel en wil ongestoord verder met haar leven. Dat de biologische moeder het nu weer probeert, zorgt voor irritatie en onrust in haar leven. De biologische moeder heeft allerlei mogelijkheden voor contact met [de minderjarige] laten liggen. Er is in 2011 één of twee keer en in 2014 maar twee keer contact geweest. In 2016 is gekeken of het contact weer op gang gebracht kon worden door de biologische moeder kaartjes te laten sturen. Pas in 2019 en na aandringen van de pleegouders en Parlan heeft de biologische moeder een kaartje gestuurd. Eind 2021 ontving [de minderjarige] twee kaartjes, maar ook toen pas na aandringen vanuit de pleegouders. [de minderjarige] vindt dat haar stem zwaar dient te tellen. Zij beschouwt de pleegouders en haar pleegzusjes als haar familie. Verder heeft zij een goed contact met [broer] , haar broer die ook tegelijk met haar uit huis is geplaatst en ook geen enkel contact heeft met zijn biologische moeder/de zusjes. De pleegouders zorgen dat het onderwerp ‘moeder’ een terugkerend gesprek is met [de minderjarige] omdat zij het belangrijk vinden dat [de minderjarige] haar achtergrond en familie kent. Als zij op een bepaald moment wel contact met haar biologische moeder/de zusjes wil, zullen de pleegouders daaraan niet in de weg staan.
4.2.
De mening van [de minderjarige]
4.3.
[de minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij geen contact wil met haar biologische moeder/de zusjes. [de minderjarige] beschouwt haar pleegouders en pleegzusjes als familie. [de minderjarige] heeft een goed contact met haar broer [broer] en dat is voor haar voldoende. Er is de afgelopen jaren maar zeer beperkt contact geweest met de biologische moeder en aan dat contact heeft [de minderjarige] geen goede herinneringen. [de minderjarige] is ook teleurgesteld dat de biologische moeder zich door de jaren heen nauwelijks heeft ingespannen voor contactbehoud. Om haar heen ziet zij dat het ook anders kan. Vanaf 2014 heeft [de minderjarige] haar ouders niet meer gezien. Sinds 2016 zoekt de biologische moeder weer contact. [de minderjarige] heeft steeds aangegeven dat zij dat niet wil. [de minderjarige] heeft de kaartjes die zij in 2019 en eind 2021 van haar biologische moeder heeft ontvangen, bekeken en daarna weggegooid. [de minderjarige] is heel duidelijk over het contact met haar biologische moeder; zij wil dat niet, ‘nee is nee’ en daar blijft het bij. [de minderjarige] vindt het vervelend dat niet naar haar wordt geluisterd, terwijl zij steeds heel duidelijk is geweest.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en heeft een ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt al dan niet voor bepaalde tijd het recht op omgang. Op grond van het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.8.
De rechtbank stelt voorop dat omgang tussen ouder en kind in beginsel in het belang van het kind wordt geacht te zijn. In dit geval echter, acht de rechtbank omgang tussen de biologische moeder en [de minderjarige] niet in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] geeft al langere tijd duidelijk, stellig en consistent aan dat zij geen contact wil met haar biologische moeder en zusjes en daar ook geen behoefte aan heeft. De negatieve ervaringen rondom de omgang met de biologische moeder in het verleden en de teleurstelling over het feit dat de biologische moeder door de jaren heen geen moeite heeft gedaan om met haar in contact te blijven, lijken daarbij een rol te spelen. Bovendien heeft ze geen herinneringen aan de jaren bij haar moeder omdat ze heel jong bij haar pleegouders is komen wonen. [de minderjarige] heeft haar veilige en vertrouwde basis in het gezin bij de pleegouders en over haar (mentaal) functioneren zijn op dit moment geen zorgen. Een onderzoek naar de weerstand bij [de minderjarige] , zoals geopperd namens de moeder, acht de kinderrechter dan ook niet aan de orde. De rechtbank begrijpt uit de toelichting van [informant] van Parlan ter zitting dat zij eenmaal per 6 weken een gesprek met [de minderjarige] heeft, waarin ook de biologische moeder ter sprake kan komen en ook regelmatig ter sprake is gekomen. Daarnaast onderhoudt [informant] contact met de biologische moeder. Parlan is, anders dan door de moeder wordt aangevoerd, altijd voor contact tussen de moeder en [de minderjarige] geweest en heeft zich hiervoor op verschillende manieren ingezet. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat Parlan goed inzicht heeft in de wensen en ideeën van [de minderjarige] en haar kan steunen als [de minderjarige] in de toekomst tot andere gedachten komt. Op dit moment is het in het belang van [de minderjarige] dat naar haar wordt geluisterd.
De rechtbank heeft gemerkt dat bij de moeder haar eigen gemis op de voorgrond staat en dat zij erg verdrietig is over het ontbreken van contact. Dat is begrijpelijk maar niet mag worden verwacht dat [de minderjarige] dit kan oplossen. Ook [de minderjarige] heeft moeten leren leven met dit gemis en heeft daar een weg in gevonden. Voor haar past daar het contact met de moeder nu niet bij. De rechtbank hoopt dat de biologische moeder dit kan respecteren en [de minderjarige] de ruimte geeft haar eigen weg te gaan.
5.9.
[de minderjarige] heeft blijk gegeven van ernstige bezwaren tegen omgang met de moeder. De rechtbank zal, gelet hierop, de moeder dan ook het recht op omgang ontzeggen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de biologische moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. van Leeuwen, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van T.B.A. Verbeij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.